Mulisch' vrolijke wetenschap
Een ware geboorte der filosofie uit de geest der muziek
Elmer Schönberger
De compositie van de wereld begon in 1949 in Haarlem. Het was het jaar van de big bang.
Harry Mulisch, schepper van het gelijknamige opus magnum, zat aan de piano. Naar zijn eigen zeggen verveelde hij zich dus grenzeloos, want hij kon helemaal niet pianospelen. Toen gebeurde het: hij sloeg een toon aan en vervolgens zijn octaaftoon. Hij hoorde de primaire harmonie, maar hij hoorde nog iets anders, iets erachter, erdoorheen. Hij hield niet meer op met het aanslaan van die twee tonen. Dit duurde een halfuur, drie kwartier, en in hem voltrok zich iets dat hij later bij mystici beschreven vond als de ‘nadering van het licht’. In een ogenblikkelijke euforie schreeuwde hij uit: ‘Het is hetzelfde en niet hetzelfde.’
Ofschoon straatarm huurde Mulisch een piano en twee maanden lang, tot het instrument wegens insolventie van de bespeler werd weggehaald, sloeg hij dagelijks urenlang octaven aan. Op die ene dag in 1949, op dat ene ogenblik waarop dat eerste octaaf klonk ‘was eigenlijk alles al gebeurd, alleen moest het nog gedaan worden’. Ruim dertig jaar later is het gedaan. Voor ons ligt deel 1 van De compositie van de wereld: een ordening van alles was der Fall ist, een meta-theorie van wetenschappelijke én onwetenschappelijke theorieën, en, inderdaad, een ware Geburt der Philosophie aus dem Geiste der Musik.
In Mulisch' Compositie spreekt het octaaf het verlossende woord (en het verlossende feit: de ‘feit-uitspraak’) in zijn hoedanigheid van het klankgeworden ‘principium adversationis’ zoals dat door Heraclites is geformuleerd: Wij zijn en zijn niet. Het octaaf is daarmee ook de klankgeworden paradox, en op de paradox, op het vruchtbaar maken van de paradox, is de Compositie volledig gebaseerd. In het eerste van de zeven Boeken waaruit de Compositie bestaat wordt de geschiedenis van de paradox geschreven en geïnterpreteerd. Paradoxen, zo luidt de stelling, hebben altijd een dwingender karakter gehad dan hun weerleggingen. Die weerleggingen zijn dan ook geen echte weerleggingen maar, doordat het oorspronkelijke probleem van paradoxen wordt zoekgemaakt in herformuleringen die zich voor bestrijding lenen, veeleer ontkenningen ervan. Anders gezegd: paradoxen worden onschadelijk gemaakt. Uit het feit dat er bijna tweeëneenhalfduizend jaar na dato nog steeds nieuwe oplossingen voor Zeno's Pijl, Zeno's Racebaan, Zeno's Dichotomie en, de bekendste, Zeno's Achilles die de Schildpad maar niet kan inhalen, worden aangedragen, blijkt volgens Mulisch de kracht van deze paradoxen: als ze eenvoudigweg op denkfouten zouden berusten, zouden ze ooit, eens en voor altijd zijn weerlegd. Het wapen waarmee paradoxen sinds Aristoteles bestreden zijn, is bekend als het logische ‘principe van de tegenspraak’, of, in Mulisch' interpretatie van dit beginsel, het principe van de verboden tegenspraak: want behalve een logisch aspect, bevat dit principe een ‘religieus en moreel’ aspect. Door zélf het principe van de tegenspraak te herformuleren in een bijna-paradox ziet Mulisch kans zelfs het hechte fundament van het Popperiaanse ‘kritisch rationalisme’ in buiten-rationeel, moreel-religieus drijfzand
te veranderen. Want, zo redeneert hij, als de ontkenning van een uitspraak alleen zinvol kan zijn als ook het ontkende een zinvolle uitspraak is (en zinvol wil nog niet zeggen waar of onwaar), dan betekent dat, dat de uitspraak ‘het is niet mogelijk dat een uitspraak en zijn ontkenning beide waar zijn’ slechts zinvol is, als de uitspraak ‘het is mogelijk dat een uitspraak en zijn ontkenning beide waar zijn’ zinvol is. Nu is Mulisch niet de eerste die op ‘het lek in de rationaliteit’ gewezen heeft (en hij heeft die pretentie ook niet: Gödel, die aantoonde dat geen enkel formeel systeem met eigen middelen zijn vrij-zijn van contradicties kan aantonen, is een van zijn kroongetuigen); zijn oorspronkelijkheid geldt niet zozeer de opsporing van het lek, als wel het filosofische loodgieterswerk dat hij vervolgens verricht. Hij schept orde in de wereld van de uitspraken en in de wereld van de feiten, en doet dit niet door de principes die het denken en de empirische werkelijkheid beheersen tegen elkaar uit te spelen, maar door ze hun plaats te wijzen en hun ‘jurisdictie’ te definiëren. Als de Compositie een pleidooi voor het Heraclitische denken is, dan behelst zij niettemin óók de erkenning van een wereld waarin het óf wel regent óf niet regent, en niet de oprichting van een gesticht welks geneesheer-directeur tegelijk wél en niet Napoleon is.
Harry Mulisch
De compositie van de wereld is een werkelijke compositie. Het systeem waarin de rechtvaardiging van de paradox ten slotte uitmondt, is er, ondanks zijn wetmatigheden, niet in de eerste plaats ter vervanging van andere; De Compositie lijkt nog het meest op een systematische muziektheorie waarin de muziek de wereld is en waarin de functionele harmonie, de middeleeuwse kerktoonsoorten, de Arabische maqam-techniek en Georgische heterofonie als vormen van denken, zijn, evolutie en geschienis hun plaats krijgen (codex en codificeren zijn sleutelbegrippen), in hun onderlinge verhouding gedefinieerd worden en ondergeschikt gemaakt aan één, allesoverkoepelend principe. Wat bij de grote muziektheoreticus Schenker de Goethiaanse Urlinie was, is in Mulisch' ‘kwalitatieve harmonieleer’ van de wereld het eveneens Goethiaans angehauchte oerfenomeen: het octaaf. Bij Mulisch' Goethe zou men aan Faust kunnen denken, en bij Faust aan de