Een illustere inpoldering van de wereld
‘Laboratorium prof. dr. mr. ir. H.K.V. Mulisch Esq. Deur sluiten. Stilte’
De compositie van de wereld door Harry Mulisch Uitgever: De Bezige Bij, 492 p., f 85,-
Frans de Rover
‘Wie sommige schrijvers wil kunnen lezen, moet onderscheid maken tussen tegenspraken en tegenspraken. Er zijn statische tegenspraken, die zichzelf eenvoudig opheffen: de brandweer die een brand blust; en er zijn dynamische tegenspraken, die iets lanceren: de verbrandingsmotor. Dat is de dialectiek.’ Met die uitspraak besloot Mulisch in wenken voor de jongste dag (1967) zijn inleiding op ‘Anekdoten rondom de dood’ (‘Over de dood valt niets te zeggen. Puzzle: Heb ik nu iets gezegd over de dood?’). Ondanks alle literair-kritische en literair-wetenschappelijke bezwaren tegen het gebruiken van uitspraken van de schrijver zelf over zijn werk als uitgangspunt voor een beschouwing van dat werk, is het bij Mulisch te verleidelijk om het achterwege te laten. Maar niet alleen te verleidelijk: vaak denk ik dat het voor een enigszins doorzien van een zo hermetisch schrijverschap ook onvermijdelijk is.
Wat Mulisch ruim twintig jaar geleden in Zelfportret met tulband als norm voor het oeuvre van een schrijver formuleerde, heeft hij in de loop der jaren gerealiseerd: in weerwil van de grote verscheidenheid in genres en thema's is zijn werk ‘één groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden, zenuwen, spieren, strengen en kanalen, waardoor onderling voeling gehouden wordt en geheimzinnige berichten heen en weer worden gezonden, stromingen, seinen, kodes...’ Wanneer ik de novelle Oude lucht (1977) door wat daarin thematisch en vormtechnisch samenkomt uit eerdere romans en verhalen de kroon zou noemen op het fictionele werk, dan zou ik De compositie van de wereld als de bekroning van het werk met essayistische en wetenschappelijke pretentie kunnen zien. Maar de leeservaring die dit boek mij gaf, was een andere. De traditionele, ‘statische’ tegenspraak tussen kunst en wetenschap heeft Mulisch met dit magnum opus in zeven boeken tot een ‘dynamische’ tegenspraak gemaakt. Het beeld van de verbrandingsmotor alleen gaat mij in dit verband niet ver genoeg. Als lezer voelde ik mij geplaatst in een gigantische zeventrapsraket die na de lancering de reis maakte vanaf de oerexplosie van het heelal tot het moment waarop een ‘logisch noodzakelijke’ implosie de hele evolutie van 80 miljard jaar laat springen naar het begin in een hypothetische anti-tijd. Ik heb het er levend van af gebracht en onderweg heeft Mulisch mij ‘alles’ uitgelegd, puzzels van dood en leven opgelost.
Mulisch heeft zich niet wikkend en wegend en vooral relativerend met ‘alle’ puzzels beziggehouden; hij heeft het aangedurfd een duidelijk antwoord te formuleren in de vorm van een letterlijk alomvattend systeem. Dat adembenemend resultaat van een denkproces heeft te maken met twee kernbegrippen in zijn hele schrijverschap: een grenzeloze onbescheidenheid en een even grenzeloze voorliefde voor het paradoxale.
Zijn onbescheidenheid, die zo veel lezers en critici nog altijd rillingen van onbehagen bezorgt, mocht al blijken uit het bord dat hij als puber op de deur van de zolderkamer prikte: Laboratorium prof. dr. mr. ir. H.K.V. Mulisch Esq. Deur sluiten. Stilte. Achter die deur experimenteerde hij in het voetspoor van jongensboekenheld Bram Vingerling om onzichtbaar te worden. In zijn latere werk heeft Mulisch steeds geprobeerd (of misschien kon hij niet anders) de naïviteit van die puber te bewaren. Daarin wortelt immers de verbeelding, en zijn onbescheidenheid moet dan ook begrepen worden in de betekenis van de romantische term ‘hybris’: overmoed, grensoverschrijding, met alle risico's van dien voor de schrijver.