Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||
Onno Kosters
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||
metimes thinking of Ireland it seems to me that I have been unnecessarily harsh,’ schrijft hij aan zijn broer Stanislaus: I have reproduced (in Dubliners at least) none of the attraction of the city for I have never felt at my ease in any city since I left it except in Paris. I have not reproduced its ingenuous insularity and its hospitality. The latter ‘virtue’ so far as I can see does not exist elsewhere in Europe. (LII 164) ‘The Dead’ is ongetwijfeld het beroemdste verhaal uit Dubliners. Dat is niet onbegrijpelijk (al was het maar omdat John Huston het verhaal, met in een van de hoofdrollen zijn eigen dochter Anjelica, in 1986 succesvol heeft verfilmd), maar voor een beter begrip van de balans in de collectie als geheel, moeten we verder kijken. ‘The Dead’ is behalve een novelle op zich, onderdeel van een compositie bestaande uit vijftien verhalen, die tezamen een geheel vormen dat, zoals de meeste werken van Joyce, ook nog eens een volledige cirkelbeweging maakt: ‘The Dead’ sluit op allerlei manieren weer aan bij het openingsverhaal, ‘The Sisters’. Dubliners is een netwerk van in elkaar hakende verhaallijnen, thema's en motieven. Je zou het een ‘verhalenroman’ kunnen noemen waarin de werkelijke protagonist de stad Dublin is, vastgepind onder het koloniale en religieuze juk van respectievelijk Engeland en de Rooms-Katholieke kerk. Maar, tegelijkertijd is dat een beeld van Dubliners dat al te beperkt is. De ‘verlamming’ (‘paralysis’) die de auteur opvoerde als wezenskenmerk van de stad die hij wilde beschrijven, behoeft nuancering. ‘Paralysis’ wordt niet alleen verbeeld als onontkoombare conclusie, maar ook als iets waaraan, als je het perspectief wat verschuift, wel degelijk valt te ontsnappen. | ||||||||||||||||||||||
A symbol of somethingEen scène uit ‘The Dead’: vlak voor Gabriel Conroy en zijn vrouw, na het jaarlijkse Driekoningen-diner georganiseerd door zijn twee stokoude tantes en hun nichtje Mary Jane, 's avonds laat door de sneeuw weer naar hun hotel vertrekken, ziet Gabriel zijn vrouw boven aan een trap staan. Ze luistert naar een lied dat elders in het huis ten gehore wordt gebracht: There was grace and mystery in her attitude as if she were a symbol of something. He asked himself what is a woman standing on the stairs in the shadow, listening to distant music, a symbol of. If he were a painter he would paint her in that attitude. Her blue felt hat would show off the bronze of her hair against the darkness and the dark panels of her skirt would show off the light ones. Distant Music he would call the picture if he were a painter. (D2000 165) In de inleiding bij de door haar geannoteerde editie van Dubliners in de Oxford World Classics Series, schrijft Jeri Johnson dat Joyce hier ‘as a failure’ de pogingen van zijn hoofdpersoon neerzet ‘to interpret (and aesthetically to represent) someone (...) better known to him than anyone else in his life (and who yet remains to him an utter enigma)’ | ||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||
(D2000 xxxix). ‘Joyce's genius’, zo vervolgt Johnson, ‘lies not least in his ability to create a nuanced, profoundly affecting literary work and to reveal what is at stake in attempting such acts of creation: at once to produce the magic of a work of art and to reveal the magician's sleight of hand as just that’. (D2000 xxxix) Volgens Johnson laat Joyce ons op zijn eigen, geniale, revolutionair kunstzinnige wijze kennismaken met een kunstenaar die in werkelijkheid geen kunstenaar is. En juist zo laat hij zien hoe het wél moet, hoe een wél origineel, niet in een web van clichés gevangen kitschbeeld van een onbereikbaar ideaal (of symbool) wordt geschetst. Anders dan Gabriel en veel - maar lang niet alle - andere karakters in Dubliners, wist Joyce uit Dublin te ontsnappen (op 8 oktober 1904 vertrok hij naar het Europese continent, samen met zijn vriendin en latere echtgenote Nora Barnacle - hij zou nooit meer in Ierland wonen). Door de verhalen te schrijven waaruit Dubliners is samengesteld, wilde hij zijn lezers en met name zijn tijdgenoten, maar belangrijker nog, zijn voormalige stadsgenoten, een spiegel voorhouden die hij zelf al dat eerder genoemde ‘nicely polished looking glass’ noemde: een mooi opgepoetste spiegel, waarin alles haarscherp zichtbaar zou worden. En net als die van Alice in Through the Looking Glass, is die spiegel tevens bedoeld als een lek naar een andere wereld, als een ontsnappingsroute. Die route wordt op allerlei manieren door Joyce actief in stelling gebracht in Dubliners, op grond waarvan je zelfs van een ‘activistische’ agenda aan de kant van de auteur kunt spreken. Een tegendraadse lezing van Dubliners kan echter aantonen hoe de clichéthematiek zoals door Joyce zelf verwoord als kern van zijn werk (‘paralysis’, dus), vaak zijn eigen deconstructie in zich draagt. | ||||||||||||||||||||||
Snow was generalOp het eerste gezicht zitten ze daar, die gehoorzame Dubliners uit Dubliners tussen circa 1890 en 1905, gevangen in een stad die voor de meesten van hen geen ‘abode of bliss’ (U 17.597) is - en dat ondanks de belofte die in vergulde letters in het wapen van de stad staat, Obedientia Civium Urbis Felicitas: ‘De gehoorzaamheid van de burger maakt de stad gelukkig.’ Het Dublin dat Joyce voortbracht en waar hij over schrijft is een ‘ongelukkige stad’. De gevolgen van de katholieke en koloniale onderdrukking in ogenschouw nemend, is het volstrekt logisch dat de meeste inwoners zich er opgesloten voelen. Gehoorzaam als ze zijn aan de macht van de - geestelijke, economische, politieke, huwelijkse - autoriteiten, blijven ze als verlamd op hun plaats zitten, onmachtig te ontsnappen. Daarmee belichamen ze de ideale personages om Joyce' agenda waarin ‘paralysis’ ogenschijnlijk een hoofdrol speelt, een stem te geven. Lezers en critici hebben van oudsher het thema van de ‘paralysis’ nogal eendimensionaal opgevat. Het is een kritisch, Joyce-onwaardig cliché geworden. Zoals Richard Greaves het formuleert, ‘the paralysis approach (...) has been used in an oversimplified way that in turn oversimplifies the stories. Moreover, critics have tended to rely uncritically on what Joyce himself wrote about the stories, treating his pronouncements as a | ||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||
guide to how to read instead of part of a vexed dialog with his publisher.’Ga naar voetnoot1 (Greaves 2008: 165) ‘Paralysis’ is zo ongeveer de reflex geworden in iedere lezing van Dubliners en lijkt daarmee Joyce' eigen oppervlakkige duiding van zijn werk te ondersteunen. Ironisch genoeg heeft de ‘paralysis-reflex’ discussies rondom interpretaties van Dubliners soms bijna verlamd. Dat gebeurt met name wanneer de collectie als een geheel wordt beschouwd, opgebouwd via een schema dat Joyce zelf voorstelde.Ga naar voetnoot2 In het tijdschrift College English in 1961, bijvoorbeeld, woedde een kritische discussie tussen twee eminente Dubliners-kenners, Gerhard Friedrich en Florence Walzl, waarin het vooral ging over hoe ‘paralysis’ precies functioneert in Dubliners. Friedrich beschuldigt Walzl van een ‘seriously incomplete and misleading’ (Friedrich & Walzl 1961: 519) argument in haar artikel ‘Pattern of Paralysis’ (pattern: enkelvoud zelfs!). Walzl verdedigt zich door te stellen dat zij haar lezing baseerde op ‘the Original Framework’ (Friedrich & Walzl 1961: 520), ofwel, op een versie van Dubliners waarin ‘The Dead’ nog niet voorkwam. Hoe het ook zij: de discussie ging over ‘paralysis’ en over weinig anders.Ga naar voetnoot3 Ook David Wright concentreert zich in zijn analyse op de verlamming, met name waar hij de correlaties tussen ‘The Dead’ en ‘The Sisters’ behandelt, en introduceert de op zich zeer toepasselijke term ‘entrapment’ (Wright 1995: 290), ‘gevangenschap,’ ‘in de val zitten’. Vormen van ‘entrapment’ zijn overal in Dubliners zichtbaar. Hierbij een paar voorbeelden: op de openingspagina van het eerste verhaal wordt ‘paralysis’ al expliciet door de verteller genoemd. In het laatste verhaal wordt een paard genaamd Johnny verliefd, zo lijkt het, op een ruiterstandbeeld van Koning Willem III (van Oranje) en blijft er, tot ontzetting van de passagiers in de koets die het paard trekt, rondjes omheen lopen. Gabriel Conroy gaat het liefst in de vakantie fietsen in Frankrijk, België of Duitsland - een onschuldige observatie, behalve als je je realiseert dat het om ‘cycling tours’ gaat. De symboliek van het vastzitten wordt helemaal overdadig aan het eind van ‘The Dead’, met Gabriel opgesloten achter de lens van het hotelraam dat uitzicht biedt op geheel Ierland, dat onder een verstikkende laag sneeuw onzichtbaar wordt: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||
Yes, the newspapers were right: snow was general all over Ireland. It was falling on every part of the dark central plain, on the treeless hills, falling softly upon the Bog of Allen and, farther westward, softly falling into the dark mutinous Shannon waves. It was falling, too, upon every part of the lonely churchyard on the hill where Michael Furey lay buried. It lay thickly drifted on the crooked crosses and headstones, on the spears of the little gate, on the barren thorns. His soul swooned slowly as he heard the snow falling faintly through the universe and faintly falling, like the descent of their last end, upon all the living and the dead. (D2000 176) Chiasmen en herhalingen benadrukken Gabriels ‘entrapment’, zijn lot - al weten we, evenmin als hij, precies wat dat lot behelst. De epifanie biedt in dit geval niet zozeer verlichting, als uitzicht op meer duisternis (Vergelijk: Williams 2004: 167; voetnoot 2). | ||||||||||||||||||||||
She set her white face to himZoals we al zagen, schreef Joyce aan Richards dat wanneer deze Dubliners niet zou publiceren, hij de stagnatie van de Ierse beschaving op zijn geweten zou hebben. Dat ‘dreigement’ is tegelijkertijd een belofte: de belofte dat wanneer hij dat wél zou doen, de ontwikkeling van de Ierse beschaving juist gestimuleerd zou worden. En die belofte moeten we niet ironisch duiden. Het beeld van de verlamde stad heeft twee kanten. Aan de ene kant verraadt die verlamming zich, zoals we hierboven zagen, in een uitgebreid patroon van beeldspraak, symboliek en narratieve cirkelgang. Aan de andere kant wordt die verlamming zelf ook ‘verraden’: er wordt aan ontsnapt. Juist die laatste beweging wijst op Joyce' ‘activistische’ agenda. Ten eerste wordt ze geïllustreerd door personages die wel degelijk weten te ontsnappen aan het provincialisme van Dublin en omstreken. Deze karakters belichamen het tegenovergestelde van ‘paralysis’ - of althans de mogelijkheid daartoe. Maar ook wil Joyce zijn lezers, zijn mede-Dubliners laten zien hoe die verlamming precies werkt, ze die bewuste spiegel voorhouden - en ze zo, wellicht, aanzetten die verlamming te doorbreken: zo de weg naar de verdere beschaving van Ierland plaveien. Je zou kunnen zeggen dat Joyce op een zekere wijze omgekeerde psychologie beoefende en dat deze zijn vruchten twee jaar na de publicatie van Dubliners al afwierp, toen Dublin rond Pasen 1916 in opstand kwam tegen de Engelse bezetter. Als we zijn belofte serieus nemen en het bovendien aannemelijk is dat Joyce, in zijn gehele oeuvre, nooit maar één kant van de medaille, maar er altijd minstens twee (!) laat zien, kunnen we met andere ogen naar het ‘paralysis’-idee kijken. Zo hanteert Trevor Williams een Marxistisch-feministisch georiënteerde invalshoek om aan te tonen dat ‘The Dead’ in plaats van dat het verhaal het hoogtepunt van het ‘paralysis’-thema vormt, zich daar juist tegen afzet: ‘The Dead (...) offer[s] ways out of paralysis that have nothing to do with that final symbolism.’ (Williams 1989: 437) Williams bespreekt nadrukkelijk drie vrouwelijke personages, die zich verzetten tegen hun ‘entrapment’: Lily ‘the caretaker's daughter’, (D2000 138) het dienstmeisje dat niet wil dienen en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||
daar ook duidelijk blijk van geeft;Ga naar voetnoot4 Molly Ivors, de ivoorharde en als een slagtand opererende, strak in haar jurk zittendeGa naar voetnoot5 nationaliste die Gabriel uitdaagt eens een keer in eigen land met vakantie te gaan, zijn eigen cultuur eens een keer te leren kennen; en Gretta Conroy, Gabriels vrouw die hij denkt te kennen, maar die hem een verhaal (maar is het wel het hele verhaal?)Ga naar voetnoot6 over een deel van haar leven vertelt dat hem volledig ondergeschikt aan een dode derde maakt. Deze drie vrouwen verzetten zich, zij het actief dan wel passief, tegen de mannelijke overheersing, tegen het patriarchaat waar ze allemaal in meer of minder mate het slachtoffer van zijn: zij ‘refuse in different ways to be incorporated into the power structures standing opposed to them’. (Williams 1989: 455) Er zijn echter meer vrouwen in Dubliners die zich, hoe passief ook, actief weigeren neer te leggen bij een man die niet werkelijke de hare is. Eveline, bijvoorbeeld, uit het vierde verhaal, verzet zich tegen de omineus genaamde Frank en diens mooie beloften van een leven van vrijheid onder de klare luchten van Buenos Aires. Ze weigert op het laatste moment (in haar fantasie of in werkelijkheid, dat blijft onduidelijk), met hem aan boord te gaan van het schip dat hen daar naartoe zal brengen: ‘He rushed beyond the barrier and called to her to follow. He was shouted at to go on, but he still called to her. She set her white face to him, passive, like a helpless animal. Her eyes gave him no sign of love or farewell or recognition.’ (D2000 29; mijn nadruk) Zoals Peter de Voogd heeft aangetoond, is Eveline's passiviteit aan het eind van het verhaal ironisch genoeg een vorm van handelen. Het eerste deel van dat ene zinnetje, ‘She set her white face to him,’ zegt De Voogd, ‘like the active “lean[ing] her head against the window” on the story's opening page]Ga naar voetnoot7 (...) indicates activity and deliberation, and prepares the reader for the realisation that Eveline, whom we first see taking on a pose in the opening paragraph, also takes one on in the very last (...) The story is not tragic, but highly satirical.’ (De Voogd 2000: 48) ‘Paralysis’ lijkt hier een handeling te worden, iets dat in Evelines voordeel opereert, haar in staat stelt te vluchten - naar een bekende, zij het onbeminde realiteit waarin ze wordt gedwongen opgewekt de schijn op te houden als ondergeschikte in een warenhuis (‘ - Look lively, Miss Hill, please,’ D2000 26), in plaats van naar een onbekende, té doodenge toekomst. Vergelijkbare vormen van actief-passief verzet tegen de onontkoombaarheid van de ‘paralysis’ vinden we op meer plekken in Dubliners. Soms is dat verzet ironisch ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||
kleurd. Aan het einde van ‘The Sisters’, bijvoorbeeld, krijgen we te horen dat de priester, die weliswaar dood is, het laatst en dus het best lacht (‘ - Wide awake and laughing-like to himself,’ D2000 10) - en terecht: hij is bevrijd. Je kunt ook denken aan ‘The Boarding House’. Het huwelijksweb dat Mrs. Mooney voor Bob Doran weeft, kan de bevrijding voor haar dochter betekenen, die door haar verbintenis met Doran die met haar (tamelijk verschrikkelijke) moeder kan doorsnijden. Of kijk goed naar de jongen van een jaar of tien die de verteller van ‘An Encounter’ is. Hij begint zich tegen het einde van het verhaal te realiseren dat zijn vriendje, waar hij nogal op neerkijkt, misschien wel stoerder is, een vrijere geest bezit dan hijzelf. Er lijkt een zekere schaamte te spreken uit de wijze waarop de verteller zijn deze Mahony/Murphy beschrijft:Ga naar voetnoot8 My voice had an accent of forced bravery in it and I was ashamed of my paltry stratagem. I had to call the name again before Mahony saw me and hallooed in answer. How my heart beat as he came running across the field to me! He ran as if to bring me aid. And I was penitent; for in my heart I had always despised him a little. (D2000 18; mijn nadruk) En voor Jimmy, aan het eind van ‘After the Race’ - ofschoon hij zijn geld kwijt is en hij misschien ook wel iets van zijn waardigheid heeft ingeleverd - zou de uitsmijter die het verhaal biedt, de uitroep ‘Daybreak, gentlemen!’ (D2000 35) het begin van een nieuwe dag kunnen zijn; een ‘wake-up call,’ om een hedendaags idioom te gebruiken. | ||||||||||||||||||||||
Swallowing sobs and blowing bixed miscuitsOok op een andere manier kan Joyce' ondermijning van het door hemzelf geïntroduceerde concept ‘paralysis’ zichtbaar worden gemaakt. Veel van de finale momenten in de Dubliners-verhalen schetsen, zeker bij herlezing, in wezen grotelijks overdreven scènes, veeleer een komedie dan een tragedie waardig. Aan het einde van ‘Eveline’, zoals we zagen, is de satire niet ver weg, maar zijn er meer slotscènes die eerder melodramatisch dan dramatisch aandoen. Een parallel hier, die ons op tegendraadse wijze de verhalen kan doen helpen lezen, is die met de populaire cinema het eerste decennium van de twintigste eeuw. Joyce was kenner en liefhebber van die destijds revolutionaire nieuwe vorm van entertainment,Ga naar voetnoot9 waarin het melodrama een van de belangrijkste | ||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||
genres vertegenwoordigde, en hij heeft overduidelijk in zijn eigen literaire technieken die van het nieuwe medium toegepast.Ga naar voetnoot10 Keith Williams heeft aangetoond dat ‘[u]sing what film had already achieved, Joyce explored its further possibilities on the page’. (Williams 2004: 155) Williams past termen uit de verteltechnieken van de cinematografie toe om de ‘cinematografische’ scenes uit te lichten,Ga naar voetnoot11 en uit zijn analyses komt naar voren dat ‘Joyce devised a climactic narrative strategy which, in its brilliant engagement with cinema's dualistic possibilities, finally deconstructed the naturalistic limitations of Dubliners' “scrupulous meanness”, pointing ahead to the richer indeterminacies of his Modernist experimentation’. (Williams 2004: 167) Volgens Williams nuanceren de cinematografische technieken de mogelijke eenduidigheid van de verhalen, en daarmee hun ‘verlamming’. Jesse Meyers, die stelt dat ‘strong cinematic displays are found in Joyce's words’ (Meyers 174), citeert het einde van ‘Two Gallants’ als voorbeeld daarvan, maar ziet in de ‘word-film’, (175) zoals hij de passage noemt, niet de slapstick die erin wordt opgevoerd: ‘Corley halted at the first lamp and stared grimly before him. Then with a grave gesture he exten- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||
ded a hand towards the light and, smiling, opened it slowly to the gaze of his disciple. A small gold coin shone in the palm.’ (D2000: 45; mijn nadruk) De scène benadrukt Corleys superioriteit en toont hem als de ‘slechterik’ (met alle melodramatische en ironische bijbetekenis van dien) die hij in wezen is. Hij heeft zojuist de naamloze ‘slavey’ (een dienstmeisje dat hij als een soort vroeg-twintigste-eeuwse loverboy aan het uitbuiten is) een gouden munt afgetroggeld en, trots als hij daarop is, tovert hij die strenge glimlach op zijn gezicht: de glimlach van een overwinnaar. We zien vervolgens een overdreven theatrale scène ontstaan wanneer hij van zichzelf en zijn ‘overwinning’ een vorm van uiterlijk vertoon maakt die niet anders lijkt te zijn bedoeld dan om indruk te maken op zijn ondergeschikte, Lenehan. En zo wordt zijn ‘slechtheid’ zichtbaar. Het gewichtige gebaar dat hij maakt (de ‘grave gesture’), voegt iets plechtigs toe aan de scène en maakt Corleys houding en intentie van de weeromstuit belachelijk: er is hoegenaamd niets plechtigs aan de scène.Ga naar voetnoot12 Wat er is gebeurd is te banaal voor woorden. Met de superieure glimlach die Corley op zijn gezicht tovert bevestigt hij zijn hiërarchische positie ten opzichte van Lenehan (‘Corley's disciple’!), hetgeen hem vervolgens de gelegenheid geeft de spanning te breken en het resultaat van de nare truc die hij heeft uitgehaald te onthullen: ‘A small gold coin shone in the palm.’ Lenehan heeft daar niets meer aan toe te voegen; einde verhaal. Deze finale scène is filmisch. De dynamiek tussen de twee personages hier, maar ook in wat voorafging - zeker in retrospectief - absurd, en doet denken aan die tussen Laurel en Hardy. De lezer, ten slotte, zal door het slapstickelement een bevrijdende lach kunnen laten klinken. Laten we tot slot drie andere eindes bekijken die zich, door hun cinematografische en nadrukkelijk overdreven, melodramatisch vormgegeven dynamiek, veeleer aan het cliché van de ‘paralysis’ onttrekken, dan dat ze dat bevestigen. Het einde van ‘Counterparts’ kan zo worden bezien, bijvoorbeeld: als een melodramatisch en dus (pijnlijk) komisch geheel. Het jongetje, typisch een kind dat wordt geacht het moederloze gezin ‘bij elkaar’ te houden, rent rond de tafel, huilend, smekend om niet met de stok te krijgen, maar zijn stomdronken vader krijgt hem uiteindelijk vloekend te pakken: The boy uttered a squeal of pain as the stick cut his thigh. He clasped his hands together in the air and his voice shook with fright. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||
‘He clasped his hands together in the air;’ handenwringend smeekt het jongetje om genade: veel filmischer, veel melodramatischer kan het niet. Aan het einde van ‘A Little Cloud’ zien we die arme, ál te arme, pathetische Little Chandler, hulpeloos worstelend met een krijsende baby in zijn armen terwijl hij zo graag het gedicht ‘On the Death of a Young Lady, Cousin to the Author and Very Dear to Him’ van Byron, rebel aller rebellen, ontsnapper aller ontsnappers, wilde lezen. Zijn wangen gloeien van schaamte, ‘while the paroxysm of the child's sobbing grew less and less’. (D2000 65) Tranen van bitterheid en spijt springen hem in de ogen - het is teveel van het goede, of althans teveel om er niet (ook) om te moeten lachen. Het einde van ‘Clay’, ten slotte, is ook sterk melodramatisch gekleurd. Twee bijna cartooneske karakters, Maria en Joe, worden in de laatste alinea de focus van het verhaal. Maria heeft zojuist, zonder dat ze dat zelf doorhad, tweemaal hetzelfde couplet van een liedje gezongen (iets waar niemand van de toehoorders iets van durfde te zeggen, maar iedereen haar achter haar rug nu om uitlacht), en Joe is zo dronken dat hij niet eens meer weet waar de kurkentrekker ligt: But no one tried to show her her mistake; and when she had ended her song Joe was very much moved. He said that there was no time like the long ago and no music for him like poor old Balfe, whatever other people might say; and his eyes filled up so much with tears that he could not find what he was looking for and in the end he had to ask his wife to tell him where the corkscrew was. (D2000 81) Het geheel heeft ineens niets tragisch meer. Ons mogelijke mededogen met Maria wordt in één klap door Joe's dronken zoektocht naar de kurkentrekker onderuit gehaald. Een bevrijdende lach, opnieuw, is hun deel; een lach die de lezer uit zijn ‘paralysis’ bevrijdt. | ||||||||||||||||||||||
Paralysis betrayedAls we naar het einde van veel verhalen in Dubliners kijken met inachtneming van de bevrijding, die komisch of thematisch of beide kan zijn, blijkt dat Joyce het door hemzelf geïntroduceerde concept van ‘paralysis’ tegelijkertijd ondergraaft. Hij voert niet zozeer stagnerende mini-tragedies op, maar laat zien hoe de ware kunstenaar de tekortkomingen blootlegt van de rollen die zijn karakters spelen. Hij ondermijnt de ogenschijnlijke ‘paralysis’ en keert deze binnenstebuiten met behulp van door hem uit de contemporaine cinematografie en met name het melodrama en de slapstick ontleende narratieve technieken. Zo schept Joyce dynamische, altijd komische - en vaak tragikomische - zichzelf openbarende, belichtende, bevrijdende mini-universums, die een voorschot nemen op de komische, of beter, ‘jocoserious’ (U 17.369; ‘comicoserieu[ze]’ in de vertaling van Bindervoet en Henkes, 772) mini-universums van Ulysses (1922) en Finnegans Wake (1939). Wellicht wordt het door Joyce paradoxaal uitgewerkte concept van de ‘paralysis’ in Dubliners het best zichtbaar in de beroemde laatste woorden van The Unnamable, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||
Samuel Becketts roman uit 1953. Joyce' stadsgenoot, die Joyce en zijn werk bewonderde (en in verschillende eigen werken parodieerde), schrijft daar: ‘I can't go on. I'll go on’. (Beckett 1979: 282) Niet verder kunnen gaan en toch verder gaan: dát is de conclusie van elk verhaal in Dubliners, en daarmee de ultieme bevestiging van het dynamisch potentieel van de ‘paralysis which many consider a city’. (LI 55) | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|