Het familielid als hagiograaf
Het voorwoord in De vlam van het menselijk denken, een biografie over Nico van Suchtelen, schrijver, vertaler, filosoof, uitgever, idealist, humanist en wat dies meer zij, geeft de lezer geen behaaglijk voorgevoel. Schrijfster Esther Blom stelt zich in dit voorwoord meteen aan de lezer voor als een kleinkind van de gebiografeerde en probeert haar gevoel van verbondenheid met haar grootvader, die anderhalf jaar na haar geboorte stierf, te verklaren. Waren het de familiekiekjes of het schilderij dat thuis hing en waarop opa afgebeeld was, die haar altijd zo intrigeerden en haar belangstelling voor Van Suchtelen genereerden? De lieftallige onbeduidendheid van zulke details mag een glimlach opwekken; op het moment dat Blom haar biografie verdedigt tegen de gedachte dat Van Suchtelen zelf geen biografie gewenst zou hebben (getuige zijn uitspraak: ‘Niets is zo belangrijk als de menselijke ziel, maar niets is zo onbelangrijk als het menselijk lot.’), zal een lichte ergernis zich vermoedelijk bij de lezer gaan aftekenen. Want wat is Bloms verdediging? Ze had ‘een terugkerende droom’ waarin Van Suchtelen ‘naar me glimlacht, zittend in een tuinstoel in een lommerrijke omgeving. Gezien het feit dat hij een studie schreef over psychologische droomverklaringen onder invloed van Freud en Jung, leek het me stijlvol hierin een teken van toestemming te zien en aan de slag te gaan.’ (p. 13) Natuurlijk heeft elke biograaf zijn persoonlijke motieven voor het schrijven van een biografie en kan het geen kwaad om iets van de achtergrond die aanzette tot schrijven te verhelderen, maar het is maar de vraag in hoeverre Blom zichzelf geloofwaardiger maakt door zulke petites histoires te debiteren.
In datzelfde voorwoord gaat Blom in op wat voor haar als rechtvaardiging geldt om deze biografie te publiceren, een biografie stel ik vast over een schrijver die niet meer gelezen wordt en hoogstens als letterkundig curiosum de annalen der letterkunde nog mag verrijken. Haar redenering luidt als volgt: ‘De laatste jaren zijn er indrukwekkende, omvangrijke biografische studies verschenen over tijdgenoten zoals Van Eeden, Van Deyssel, Heijermans, Henriëtte Roland Holst en Gorter; mensen die Van Suchtelen gekend of op zijn minst ontmoet heeft. Dat maakt nieuwsgierig naar zijn plaats in die voorbije tijd.’ Als een van de meest gelezen auteurs in zijn tijd verdient Van Suchtelen inderdaad zeker aandacht. Helaas heeft Blom, zo schrijft ze, tijdens het onderzoek de ‘illusie van volledigheid’ moeten laten vervliegen, dit waarschijnlijk bij gebrek aan bronnen - waarschijnlijk: de oorzaak laat ze namelijk impliciet. En evenmin expliciteert ze waar ze zich in haar biografie op richt: is het uitgangspunt voor haar boek een beschrijving van het leven en karakter van de mens Van Suchtelen? Of oriënteert ze zich op zijn letterkundig werk en zijn betekenis voor de toenmalige literatuur? Na het lezen van haar biografie kom ik tot de conclusie dat Blom ervoor gekozen heeft persoon, karakter en belevenissen van Van Suchtelen te beschrijven.
Deze keuze is echter niet zonder problemen. Het personage Nico van Suchtelen zoals dat in deze chronologisch opgezette biografie naar voren komt, is niet iemand die onder de tragische slagen van het lot gebukt ging, die een noodlottige verscheurdheid in zijn ziel wist of die zijn omgeving met een exorbitant egocentrisme terroriseerde. Van Suchtelen blijkt een aardige, bescheiden, sympathieke, intelligente, vrijwel feilloze man die als een wolkje melk in de koffie het leven verzacht. En zulke personages mogen in het dagelijks leven buitengewoon plezierig zijn, in een biografie vereisen ze kunst- en vliegwerk van de biograaf; al te grote braafheid wekt nu eenmaal geen spanning op en biedt weinig mogelijkheden tot profilering. Dus moet de biograaf een manier vinden om zijn verhaal toch leesbaar te houden. Blom heeft deze zoektocht echter niet nodig geacht. Ze verwacht van de lezer dat deze gecharmeerd is van de positieve boodschap die Van Suchtelen vrijwel zijn hele leven in al zijn doen en laten uitdroeg, dat de lezer geboeid is door het idealisme dat Van Suchtelen zelfs na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog deed uitroepen, dat ‘gij’, de ‘volkeren van Europa’, het in uw macht hebt, ‘in dezen tijd van ontreddering, ellende, rouw en goddank, zelf-inkeer, méér dan ooit vroeger, de tot dusver onbegrepen machten waarvan ge speelbal waart, te beheerschen’ (p. 92). Blom denkt dat de lezer géinteresseerd is in de beschrijvingen van kampeerescapades waaraan Van Suchtelen zich met zijn kinderen waagde en meent dat de lezer deelt in haar sympathie voor Van Suchtelen die haar ertoe aanzet hem kwalificaties toe te dichten als ‘mild’, ‘bescheiden’, ‘zachtaardig’, ‘verantwoordelijk’ enzovoorts. Wat ze stelt in het