de verfilming sluit er bij aan.’ (p. 7)
Het boek is verdeeld in ‘Voor’, ‘Tijdens’, ‘Na’ en ‘Nu of De film’. ‘Voor’ bestaat uit vier bladzijden, waarin Auwera het verleden van vader en moeder De Ridder in vogelvlucht beschrijft. In ‘Tijdens’ geeft hij de levensloop van Elsschot, terwijl hij in het korte ‘Na’ schetst wat er na Elsschots dood gebeurde. In ‘Nu of De film’ stelt Auwera de verfilming van Lijmen centraal.
Het hoofdstuk ‘Tijdens’ beslaat het grootste deel van het boekje. Auwera behandelt Elsschots werken stuk voor stuk en stelt daarbij de man achter het werk centraal. Hoewel Auwera keer op keer benadrukt dat Elsschot vond dat zijn boeken op zichzelf stonden en dat de persoon achter het werk onbelangrijk was, doet Auwera precies het tegenovergestelde: hij gaat op zoek naar de mens Alfons De Ridder alias Willem Elsschot en probeert vanuit de vermeende emoties van de reclameman het werk van de auteur te verklaren. Dit houdt hij zó consequent vol, dat hij het nagenoeg voor elkaar krijgt elke passage uit Elsschots oeuvre te verklaren vanuit het persoonlijke leven van Alfons De Ridder, waarmee Auwera het literaire werk op een - op zijn zachtst gezegd - ouderwetse manier benadert.
Auwera's besprekingen van de afzonderlijke boeken zijn niet erg sterk. Zeker als hij buiten het pad van de samenvattingen treedt en een poging onderneemt bepaalde aspecten van Elsschots schrijverschap te verklaren, wil hij nog wel eens rare opmerkingen maken. Zo heeft hij bij Kaas moeite met de vorm van het boek: ‘De roman begint als een brief: “Eindelijk schrijf ik je weer omdat...” maar verder is er van enige briefvorm helemaal geen sprake meer.’ (p. 54) Maar als Auwera Kaas wat nauwkeuriger zou lezen, zou hij zien dat er volop epistolaire kenmerken in voorkomen, zoals ‘Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.’ (hoofdstuk 1), ‘Je weet dat ik klerk ben...’ (hoofdstuk 3), ‘Je weet nu hoe ik toen...’ (hoofdstuk 3), ‘Alles wel beschouwd is kaas, behalve dan de lucht, een edel artikel, vind je niet?’ (hoofdstuk 5). Bezien in het licht van de openingszin waarin de ik-verteller zegt dat hij de ‘je’ gaat schrijven, dragen de hierboven geciteerde zinnen zeker bij aan de briefvorm.
Maar Auwera maakt gelukkig ook mooie observaties, bijvoorbeeld als hij vertelt hoe Elsschot mensen als dingen beschouwt; het zijn niet de personages die vanuit hun psychologie beschreven en verklaard worden en centraal staan in zijn boeken, maar het is het raderwerk - dat het leven van de personages beheerst of gaat beheersen - dat de centrale rol inneemt. Auwera illustreert dit met een goedgekozen citaat uit De verlossing: ‘Toen alles begraven en 't bloed van de trap geboend was, leefde de winkelzaak weer op.’ Pol heeft op zijn ziekbed zijn aartsrivaal - pastoor Kips - doodgeschoten; beide sterven en het leven gaat door. Zoals zo vaak maakt Elsschot niet onnodig veel woorden vuil aan grootse levenskwesties, maar verkiest hij daarentegen de lijdende vorm boven de actieve en laat hij de namen van de personages achterwege.
Het belangrijkste deel voor Auwera zélf lijkt het hoofdstuk ‘Nu of De film’, waarin hij schrijft over de verfilming van Lijmen en Het Been. Aanvankelijk wilde Auwera deze boeken helemaal niet verfilmen, aangezien hij vond dat Elsschot niet te verfilmen was. Hij somt de voorbeelden van niet geslaagde televisie-, toneel- en filmbewerkingen van Elsschots werken op: Villa des Roses, Kaas, Lijmen, Het Been en De Verlossing en legt het probleem van de ‘onverfilm-baarheid’ van Elsschot in diens stijl; diezelfde ongrijpbare stijl waar iedereen die iets over Elsschot wil schrijven telkens weer tegenaan loopt. Auwera - op zijn beurt - omschrijft stijl als ‘een onvertaalbaar, ongrijpbaar, ondefinieerbaar “meer”: de unieke manier waarop een schrijver in het algemeen en Elsschot in het bijzonderde dingen verwoordt.’ (p. 102) Deze stijl in zijn boeken zorgt ook voor grote problemen bij de verfilming ervan (problemen waar Auwera naar hartelust over uitweidt). Auwera stelt bovendien dat geen enkel boek te verfilmen is, maar dat er wel films naar aanleiding van boeken gemaakt kunnen worden; er is immers sprake van twee verschillende media die niet letterlijk naar elkaar kunnen worden vertaald. Daarom vindt Auwera wijzigingen in de breedste zin van het woord toelaatbaar, om niet te zeggen noodzakelijk. Want ‘[w]at effectvol is in woorden is het niet altijd in beelden, wat prachtig is in proza kan vervelen in beweging.’ (p. 111) Auwera voerde zelf dergelijke veranderingen zo ver door dat hij in het scenario voor de verfilming naar aanleiding van Lijmen en Het Been elementen uit Kaas inlaste. Om enkele voorbeelden te noemen: in de film is het bij Korthals te balsemen lijk de in Kaas overleden moeder van Laarmans geworden, Laarmans gaat in op
het aanbod van Boorman om diens secretaris te worden omdat hij mislukt is in de kaashandel en Laarmans is geen vrijgezel meer, maar heeft al het gezin dat hij in Kaas heeft.