Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 18 (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 18
Afbeelding van Vooys. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.40 MB)

Scans (18.07 MB)

ebook (6.37 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 18

(2000)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

recensies

Gerrit Komrij, De Afrikaanse poëzie in duizend en enige gedichten. Amsterdam (Bert Bakker) 1999. 1179 blz. f 72, 75. ISBN 903512037x

Sinkplaatdakke, tsotsis en saatragoggendse geraas

Juist op het moment dat de vakgroepen Zuid-Afrikaanse taal- en letterkunde aan de Zuid-Afrikaanse universiteiten ternauwernood het hoofd boven water kunnen houden - na de afschaffing van de apartheid in 1990 en dus na de afschaffing van het verplichte Zuid-Afrikaanse taalonderwijs, zijn de studentenaantallen dramatisch gedaald - presenteert Komrij een eigenzinnige keuze uit de Zuid-Afrikaanse poëzieproductie aller tijden. Dat hij daarbij zonder aanziens des persoons en dus zonder al te veel voorkennis van de verhoudingen binnen de Zuid-Afrikaanse literaire wereld te werk is gegaan, daar valt men in Nederland niet over. Niet in de laatste plaats omdat uit Komrijs selectie duidelijk wordt dat na drie eeuwen van kolonisatie en een eeuw van segregatie en apartheid het Afrikaans ook de moedertaal van niet-witte Zuid-Afrikanen is geworden. De nare bijsmaak die het Afrikaans als de taal van de onderdrukker bij anti-apartheid Nederland had, wordt door Komrijs selectie gedicht na gedicht naar de achtergrond verdreven.

Toch is het niet deze historische en politieke complexiteit waarop criticus Michael Zeeman doelt als hij beweert dat de Zuid-Afrikaanse taal op een haartje na het contact met de schoonheid heeft verloren, zo zij het al ooit heeft gehad. In de Volkskrant maakt hij zich voornamelijk vrolijk om de naïeve dichtkunst van de Zuid-Afrikanen. Hij besluit zijn bespreking van Komrijs bundel met de vernietigende constatering: ‘En ja, er staan ook goede gedichten in. Van de onovertroffen Elisabeth Eybers en ook wel van anderen, maar het is zoeken naar een stukje zilver in de mestvaalt.’ Zeeman bekent dat hij zich, al ploegend door de bundel, niettemin toch best heeft vermaakt met onderhoudende taalspelletjes. Vraag: die ‘numodiese vroutjiies’, uit een gedicht van Melt. J. Brink (1842-1925) bijvoorbeeld, wat zijn dat? Antwoord: lees het woord een paar maal hardop voor jezelf en ontdek dat het hier gaat om nieuwmodische vrouwen; feministen, inderdaad. Dat ziet er charmant uit, gniffelt Zeeman, maar poëzie is het niet. Het gedicht van Brink is inderdaad een wat flauwe rijmelarij, hooguit cultuurhistorisch interessant om de wijze waarop in Zuid-Afrika de zich na de tweede Boerenoorlog emanciperende vrouwen naar huis en haard teruggedreven worden (‘daar wag jul d'allerskoonste loon / veel eed'ler as die lugtvertoon / om manne na te ape!’). Ook al is het heel legitiem om, zoals Zeeman bij gebrek aan kader doet, poëzie te lezen als taal, klank, toch is het opmerkelijk en ter onderbouwing van zijn bewering nogal willekeurig dat Zeeman de ‘numodiese vroutjiies’ als exemplarisch voor het poëtische gehalte van het Afrikaans aanhaalt. Als je je over de Zuid-Afrikaanse taal wilt verwonderen in plaats van er denigrerend om te lachen vallen er ook andere voorbeelden voor het voetlicht brengen.

Zo kwam ik bijvoorbeeld het woord ‘saatragoggendse geraas’ tegen in een gedicht van Marlene van Niekerk (1952), dezelfde Van Niekerk wier monumentale filosofische roman Triomf zojuist bij uitgeverij Arena in het Nederlands is verschenen en met ontzag in de kranten is onthaald. ‘Saatragoggendse geraas’, het zaterdagochtendse geraas, dat is een hele wereld in een woord gevat, nieuw, fris, eigen en toch vreemd, precies dat wat poëzie is, precies dat wat de Zuid-Afrikaanse taal voor de Nederlandse lezer kan zijn.

Hoe anders dan ook oordeelt de uit Zuid-Afrika afkomstige Henk van Woerden. Hij bereikt welhaast de grens van het delirium in zijn bespreking in de NRC onder de titel: ‘Baie dankie mineer Komry!’ Voor Van Woerden is de bundel een feest der herkenning. Alles staat erin, juicht hij: ‘de lelijkerds ook, de patriotten en de valsmunters van het Volksempfinden. De hele dartele en toch zo brisante en vaak getormenteerde ontwikkelingsgang van de Zuid-Afrikaanse ziel is in 1000 en enige gedichten na te pluizen.’ Van Woerden is blij met de bundel om de cultuurhistorische waarde ervan, maar ook omdat er zoveel poëtisch genot valt te beleven aan met name de dichteressen wier toon hij ‘rechtstreeks, lichamelijke en zinnelijk’ noemt, en weer valt de naam van Elisabeth Eybers.

Misschien is het inderdaad wel dankzij het werk van Elisabeth Eybers dat de Zuid-Afrikaanse poëzie in onze letterkunde aanwezig is gebleven. In de jaren zestig, zeventig en tachtig, de jaren waarin we ons heftig van de aan de apartheidspolitiek te gronde gaande cultuur in Zuid-Afrika hebben afgewend, schreef zij, uitgeweken naar Amsterdam, een schitterend oeuvre waarvoor ze in 1991 werd gelauwerd met de P.C. Hooftprijs. Eybers verhuisde in 1961 vanuit Johannesburg naar Amsterdam en vanaf die tijd veranderde haar taalomgeving radicaal. Zij hoorde geen Afrikaans meer spreken,

[pagina 89]
[p. 89]

noch Engels of een van de vele inheemse Afrikatalen, maar Nederlands. In Afstand en Verbintenis, een mooie monografie over de poëzie van Elisabeth Eybers, stelt de Zuid-Afrikaanse neerlandica Ena Jansen dat het werk van Eybers is geschreven vanuit een verankering in twee taalgebieden, het Nederlands en het Zuid-Afrikaans, en dat dit feit het poëtische gehalte van haar gedichten heeft verhevigd. Als buitenstaander in de Nederlandse taal ontwikkelde Eybers een bijzondere gevoeligheid voor de metaforische implicaties van taal. De reeds in Zuid-Afrika ingezette gewoonte van Eybers om de etymologische herkomst van woorden poëtisch te ontginnen werd daarenboven door de nieuwe taalomgeving van extra impulsen voorzien. Na verloop van tijd, zo toont Jansen aan, ontstaan er woorden en zegswijzen in Eybers' poëzie waarvan de herkomst niet meer helemaal duidelijk is. Zo spreekt de dichteres over het Nederlands als een uitwyktaal, een woord waar zowel Zuid-Afrikaanse als Nederlandse interpreten het hunne over hebben gezegd.

Zoals het oeuvre van Eybers van het Afrikaans naar het Nederlands beweegt zo beweegt het verzameld werk in Komrijs bloemlezing van het Nederlands naar het Afrikaans, een Afrikaans dat in het recente werk van gekleurde Kaapse dichters meer en meer gemengd wordt met het Engels. ‘En remember djy nog daai boeldousers?’ zo eindigt bijvoorbeeld een gedicht van Magmoed Martin (1966) waarin hij herinneringen ophaalt aan de gekleurde wijk waarin hij opgroeide, waarschijnlijk het beruchte District VI dat in de jaren zestig door het apartheidsregime van de kaart is geveegd. Dit is Zuid-Afrikaanse poëzie, dit is de hedendaagse Afrikaanse taal en dit zijn hedendaagse Zuid-Afrikaanse thema's. De eerste gedichten die in de bundel zijn opgenomen zijn echter nog gesteld in het zeventiende-eeuwse Nederlands zoals wij dat kennen. De Nederlandse taal blijft het middel waarmee de dichters zich uitdrukken tot diep in de negentiende eeuw. Deze poëzie blijft vaak steken op het niveau van het gelegenheidsvers en is doorgaans meer van historisch dan van literair belang. We kunnen de pieken en dalen in het kolonisatieproces volgen in verzen zoals H.D. Campagne (1763-1828) die in 1803 schreef ter gelegenheid van ‘het nederhalen der Britsche en weder-ophysen der Bataafse vlag, aan de Kaap de Goede Hoop, op de 21 sten van february’. Dit vers herinnert aan de daadkracht waarmee Jan Van Riebeeck in de zeventiende eeuw de bewoners van de Zuid-Afrikaanse Westkaap uit hun slaap schudt om de grond te ontginnen en de akkerbouw te introduceren: ‘Bewondring hield weldra de volken opgetogen / De zucht tot ryke winst dryft kielen af en aan /Thans, waar ge ook henen ziet, vertoont zich aan uwe oogen / Een bron van werkzaamheid, van voorspoed en bestaan!’

In het begin van de twintigste eeuw vestigt zich het Afrikaans als taal en ontstaat ook een groeiend besef van een Afrikaanse nationaliteit en problematiek die een onderscheid ten opzichte van de Nederlandse poëtische traditie noodzakelijk maakt zoals bijvoorbeeld duidelijk wordt in een sonnet van Barend J. Toerien (1921): ‘Kloos het geween oor blomme in die knop gebroke- / Kloos het gesnik oor blomme in die knop vergaan / Oor die swart townships is my toorn ontstoke / die kinderknoppe wat nooit oop sal gaan’. Toerien bezingt in dit Shakespeariaanse sonnet de zwarte gezichtjes die ziek en ondervoed al vroeg leren dat zij moeten stelen en vechten om te overleven. ‘Dit is die wereld die van lang bustoue / dit is die donkerte van tsotsis en skokiaan / dit is die buurt van dompasse en bierbroue / dit is die blomloosnog vir Kloos om oor te traan’, wat zoveel betekent als: dit is de wereld van lange rijen bij de bus, hier heerst de wet van de zwarte bendes en van skokiaan (een alcoholbrouwsel), dit is de plaats van illegale bierbrouwerijen, de plaats waar mensen passen moeten dragen omdat hun grond onteigend is, dit, meneer Kloos, is pas troosteloos. Maar wie ben ik, vervolgt de dichter, om Kloos de les te lezen: ‘Kloos het geween en was nie eens bloemis / en wat gaan dit my aan, ek wat wit is?’ ‘Mijn eigen verdriet is al even gratuit want ik ben wit’ en, zo mag je daar als lezer bij denken, ‘ik hoef mij derhalve niet bij de wachtenden op de bus voegen, ik woon niet tussen de bendeleden en illegale bierbrouwerijen, de pasjeswetten deren mij niet en ik vervoer mij met mijn auto. Wat is dit voor een gespleten land en wat is dit voor een gespleten Zuid-Afrikaanse nationale identiteit.’

De taal is niet schuldig, zo blijkt veelvuldig uit deze bundel. Naarmate de twintigste eeuw vordert, drukken veel dichters in steeds ondubbelzinniger formuleringen hun verbijstering over de ontwikkelingen in hun land uit. ‘Ons samesyn / het 'n vergryp geword’, treurt Lucas Malan (1946) en hij doelt daar op de verboden omgang tussen wit en zwart na het instellen van de Immorality Act, ‘te lank het ons versuim / om ons land van ondergang te red’.

[pagina 90]
[p. 90]

En in toenemende mate wordt de schoonheid van de taal gebruikt, niet zozeer om het schitterende Afrikaanse landschap te beschrijven, een landschap waardoor de Nederlandse kolonisten al vanaf de zeventiende eeuw tot in het diepst van hun ziel werden geraakt, maar om vorm te geven aan de lelijkheid van de armoede, de krottenwijken, de golfplaten en het roestige zink. Een van de allerlaatste gedichten in Komrijs bloemlezing is van Ansa Van Der Walt (1968). Het is getiteld ‘Agterbuurt’ en luidt als volgt: ‘geboue-mens-en motorwrakke / meng onbewus en rustig / met vuilgoedblik en sinkplaatdakke / wat roes moet uithou; reen en wind / brak, blik, kardoes en kind / vul saam die leegtes op / waar krot na krot / van aarde son en god afvrot.

Dit is het postkoloniale, postapartheid Zuid-Afrika waarmee alle inwoners in het reine moeten komen. Daarvoor is wellicht meer nodig dan poëzie alleen, maar zonder poëzie en zonder de jonge visionaire Zuid-Afrikaanse dichters zien de roestige dakplaten er toch een stuk treuriger uit.

 

Rosemarie Buikema


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De Afrikaanse poëzie in duizend en enige gedichten


auteurs

  • Rosemarie Buikema