verteller doelt daarbij ongetwijfeld op de spanningen in 1911 in Agadir, Marokko, die de aanleiding voor de Eerste Wereldoorlog zullen vormen. Der Tod in Venedig eindigt ook in een sfeer van verval, met de aan cholera stervende Aschenbach, die kort daarvoor nog een verjongingskuur bij de kapper heeft ondergaan en die zijn onbereikbare passie, de veertienjarige Tadzio, aan het strand ziet lopen. Overigens merkt de verteller over deze Tadzio op dat hij ziekelijk is en dat hem dus waarschijnlijk geen lang leven beschoren zal zijn. Ook deze notitie valt vanuit het decadente wereldbeeld te begrijpen.
Der Tod in Venedig is - ook al lijkt dat op het eerste gezicht zo - niet een novelle over homoseksualiteit, maar gaat over de onmogelijkheid van een burgerlijke auteur om adequaat met zijn passies in contact te komen. Een enkele keer spiegelt Aschenbach zich aan zijn ideaal, de heilige Sebastiaan, die zich waardig verzette tegen zijn beulen (de verteller spreekt van ‘elegante Selbstbeherrschung’ (Mann 1963, p. 360) -, maar zelf is hij tot een dergelijke heldhaftige houding niet in staat. Veeleer laat hij zich door zijn passie voor Tadzio meeslepen, op een wijze die op zijn zachtst als onwaardig kan worden getypeerd. Der Tod in Venedig gaat over een schrijver in de herfst van zijn leven, die met onderdrukte gevoelens uit zijn jeugd in contact wil komen, maar daar vervolgens aan ten onder gaat. Het is bijvoorbeeld opvallend dat Aschenbach zich beperkt tot het achtervolgen en begluren van Tadzio, maar ten enen male de moed mist om een dialoog met de jongen aan te gaan. De narratieve structuur van Der Tod in Venedig, waarin de verteller, het hoofdpersonage en de focalisator nagenoeg samenvallen, onderstreept deze eenzijdige vorm van communicatie. Ik denk in dit verband ook aan Aschenbachs neiging om niet de reële Tadzio, maar het platoons-esthetische analogon van de jongen te willen zien. Elk contact met de emoties uit zijn kinderjaren is met een sfeer van verval en doodsdrift omgeven.
De eerste tekenen van Aschenbachs naderende einde kondigen zich al aan op het kerkhof te München wanneer de schrijver een vreemdeling ontmoet die hem intrigeert en tegelijk beangstigt. Op de boot naar Italië ontmoet Aschenbach tot zijn afgrijzen een oude man die zich door middel van make-up vergeefs tot een jongeling heeft proberen te transformeren. Later krijgt hij te maken met een gondelier die de auteur naar een bestemming in Venetië brengt die - zoals we zullen zien - symbolisch naar de onderwereld verwijst. In Venetië zelf krijgt Aschenbach met een opdringerige en duivelse muzikant te maken. En ten slotte is er natuurlijk Tadzio, de jongen die uiteindelijk door zijn erotische aantrekkingskracht Aschenbach ertoe beweegt om in het door de cholera geplaagde Venetië te blijven, en dus impliciet voor de dood te kiezen.
Verschillende kunstenaars hebben model gestaan voor Gustav Aschenbach: Gustav Mahler, Stefan George, Richard Wagner en met name Goethe. Laatstgenoemde werd in Mariënbad op zeventigjarige leeftijd verliefd op een klein meisje. Dit voorval schijnt zodanig tot Manns verbeelding te hebben gesproken dat hij zijn novelle aanvankelijk Goethe in Marienbad heeft willen noemen.
Der Tod in Venedig werd gunstig beoordeeld door de critici. Opmerkelijk is echter dat Stefan George, de Duitse vertegenwoordiger van het symbolisme, negatief over Manns novelle oordeelde. Hij meende dat Mann het verhevene naar beneden had gehaald door het in een sfeer van verval te situeren. Maar Mann zelf wilde volgens eigen zeggen zijn afkeer van decadentie duidelijk maken en proberen deze levenshouding te overwinnen door de negatieve gevolgen ervan te laten zien.
Deze uitlatingen krijgen een duidelijker perspectief als we de plaats van Der Tod in Venedig in de literatuurgeschiedenis vaststellen. Manns novelle is een merkwaardige en originele vermenging van naturalistische, symbolistische en ook modernistische kenmerken. Enerzijds is er sprake van zeer nauwkeurige beschrijvingen van de plaatsen waar Aschenbach verblijft en lezen we gedetailleerde descripties van het uiterlijk en het gedrag van de mensen die hij ontmoet. Daarnaast wordt ook de - voor het naturalisme zo belangrijke - afkomst van Aschenbach uitvoerig in kaart gebracht. Verteld wordt bijvoorbeeld dat de schrijver de zinnelijkheid in zijn bloed van zijn moeder geërfd heeft. Tegelijkertijd is de naturalistische gedachte dat de mens door genetische en materiële omstandigheden bepaald is in de novelle vervangen door het psychologisch determinisme dat men met het Griekse noodlotsconcept in verband kan brengen. Aschenbach wordt immers door erotische verlangens gedreven, maar tegelijk zien we hoe deze krachten als goddelijk en sterker dan hijzelf worden voorgesteld.
Manns novelle gaat ook over de inbraak van Dionysos, de god van de roes en het geweld, in de Apollinische levenshouding van een burgerlijke schrijver. Ik wil niet de indruk wekken als zou Aschenbach uitsluitend gedreven worden door Apollinische principes. Alleen al het gegeven dat hij zich bewust wordt van andere facetten van zijn persoonlijkheid geeft aan dat meer tendensen in hem werkzaam zijn.