Vooys. Jaargang 18
(2000)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||||||||||
De generatieve moral van Noam ChomskyNoam Chomsky, de man die vooral bekend is als grondlegger van de transformationeel-generatieve grammatica, blijkt bovendien een leven te leiden als criticus van alles wat naar consensus en rechtse ideeën zweemt. Jaïr Tchong laat in dit artikel zijn licht schijnen over deze minder bekende, maar zeker niet minder interessante kant van de wereldberoemde taalkundige. Jaïr Tchong In 1967 typeerde een vooraanstaand Amerikaanse hoogleraar het militaire offensief in Vietnam als volgt: ‘The [Vietnam] war is simply an obscenity, a depraved act by weak and miserable men, including all of us, who have allowed it to go on and on with endless fury and destruction.’ (Chomsky 1969, p. 9) Vanuit een onverwachte hoek klonk ineens een kritische stem die in zijn felheid eerder afkomstig leek uit radicale hippiekringen dan uit de respectabele universitaire gemeenschap. Deze hoogleraar was Noam Chomsky (1928), als taalkundige verbonden aan het door het Pentagon gefinancierde Massachusetts Institute of Technology. Eerder had hij furore gemaakt met de introductie van een nieuwe theorie (de transformationeel-generatieve grammatica), waarmee de linguïstiek was veranderd van een obscuur wetenschapsgenre tot het middelpunt van de cognitieve wetenschappen. Naast deze taalkundige activiteiten heeft Chomsky sinds de publicatie van American Power and the New Mandarins (vanaf nu: American Power) in 1969 zich ook een reputatie weten te verwerven als (linksanarchistisch) geëngageerd intellectueel. In American Power hekelde hij in verschillende essays ‘la trahison des clercs’, de door de Franse schrijver Julien Benda geïntroduceerde term voor intellectuelen die zich niet aan hun verantwoordelijkheid houden. Chomsky richtte zijn pijlen vooral op de technocraten: briljante wetenschappers die tijdens de regering van John F. Kennedy allerlei besluitvormende posities innamen. Chomsky verwijt hen het neo-imperialisme van de Amerikaanse regering mogelijk te hebben gemaakt en het daarna zelfs te hebben goedgepraat. Veel essays uit American Power zijn inmiddels onleesbaar. Onder tijdloos klinkende titels als ‘Objectivity and liberal scholarship’ en ‘Some thoughts on Intellectuals and the Schools’ gaan feitelijk tirades schuil die op geen enkele manier de verontwaardiging van het moment ontstijgen. Alleen in ‘The Responsibility of Intellectuals’ formuleert Chomsky zijn gedachten over de hedendaagse intellectueel zonder al te veel polemisch gescherm. Via de receptiegeschiedenis van American Power zal ik in dit artikel proberen de huidige stilte rondom Chomsky te verklaren. De veranderingen in de waardering van Chomsky's engagement lijken tevens op een breder fenomeen te wijzen. | ||||||||||||
American Power‘The Responsibility of Intellectuals’ biedt een uitputtende inventarisatie van Amerikaanse intellectuelen die volgens Chomsky de belangrijkste verantwoordelijkheid van de intellectueel, de waarheid spreken en leugens aan de kaak stellen, met voeten hebben getreden. De veronachtzaming van die taak door de huidige intellectueel acht Chomsky vooral zo schrijnend, omdat deze juist in de westerse samenleving de | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
tijd, faciliteit en vaardigheid wordt geboden om de waarheid te zoeken ‘behind the veil of distortion and misrepresentation, ideology and class interest through which the events of current history are presented to us’ (ibidem, p. 324). Chomsky keert zich in dit essay tegen de liberale zelfgenoegzaamheid van schrijvers als Daniel Bell. Met diens bekende ‘end of ideology’-these had Bell immers een intellectuele consensus verondersteld, waarin volgens Chomsky maar moeilijk mogelijkheden voor radicale verandering te zien zijn. Blijkbaar is consensus verdacht voor Chomsky: zinvolle ideeën ter verbetering van de ‘vast and perhaps increasing human misery’ gedijen niet in een klimaat van overeenstemming. Die consensus is volgens Chomsky bovendien sterk ideologisch gekleurd. Hij maakt een onderscheid tussen verantwoorde kritiek enerzijds en emotionele kritiek anderzijds. Hij wijst erop dat veel deskundigen verantwoorde kritiek op bijvoorbeeld de wereldwijde Amerikaanse machtsuitbreiding als hysterisch typeren. Hoe dient de intellectueel zich dan volgens Chomsky te manifesteren? Zoals gezegd moet hij de waarheid spreken en leugens aan het daglicht brengen. Maar dit is niet genoeg: It is easy for an American intellectual to deliver homilies on the virtues of freedom and liberty, but if he is really concerned about, say, Chinese totalitarianism or the burdens imposed on the Chinese peasantry in forced industrialization, then he should face a task that is infinitely more significant and challenging - the task of creating, in the United States, the intellectual and moral climate, as well as the social and economic conditions, that would permit this country to participate in modernization and development in a way commensurate with its material wealth and technical capacity. (Ibidem, p. 347) De eisen die Chomsky aan de intellectueel stelt zijn dus niet bepaald eenvoudig. Hij of zij dient zich bezig te houden met het scheppen van de intellectuele, morele en sociaal-economische voorwaarden waarmee Amerika actief kan deelnemen aan het ontwikkelen en moderniseren van de rest van de wereld. Ironisch genoeg wordt Chomsky hiermee een van de grootste voorvechters van wat later moreel imperialisme wordt genoemd. Met deze taakomschrijving, die blijk geeft van een groot vertrouwen in menselijk kunnen, is duidelijk dat Chomsky behoort tot een generatie intellectuelen die inmiddels grotendeels is uitgestorven. Immers, geen intellectueel zal zich tegenwoordig meer wagen aan de vraag ‘Wat doen wij met China?Ga naar eind1 | ||||||||||||
De nieuwe mandarijnenHoe is deze collectie strijdbare essays ontvangen?Ga naar eind2 In sommige positieve reacties wordt American Power gewaardeerd als de hoognodige aanzet tot een revisionistische historiografie waarin de ‘JFK-mythe’ kan worden ontkracht. Andere recensenten merken op dat Chomsky's intentie niet zozeer is gelegen in het corrigeren van de Amerikaanse wetenschap, maar meer in het beïnvloeden van de buitenlandse politiek van de Amerikaanse regering. Er zijn ook veel bezwaren tegen American Power geuit. Zo stelt een recensent: ‘It is tiring and mentally sloppy to lay the blame for today's unusually high level of intellectual prostitution at the door of “liberalism”’, om hieraan toe te voegen dat American Power een even spannende als moreel uitputtende leeservaring is. Chomsky's retoriek veroorzaakt bij menig commentator irritatie. Zo verwijst Chomsky telkens naar de ‘objectieve maatstaf’: dit is natuurlijk geen bewijsvoering. In drie andere recensies wordt Chomsky's intellectuele stijl treffend gekarakteriseerd met behulp van religieuze analogieën. Zo acht een recensent | ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
illustratie Jaap Smit
| ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
Chomsky's standpunten dermate compromisloos ‘that American Power is less a critique of American foreign policy than a prophet's denunciation of the nation and all its works’. In een ander commentaar staat een soortgelijke opmerking ‘Chomsky's tradition of protest is older and utterly different: it is the Jewish-Christian witness to a higher law than that of man or success.’ Verdere spirituele tendenties worden ook in een algemener commentaar op links Amerika bemerkt: ‘More and more [Chomsky and the new left] sound like Early Christians.’ Dit drietal recensenten biedt met deze analogie een verhelderende typering van Chomsky's intellectuele stijl. De kenmerken hiervan - het betogen van een enkelvoudige waarheid, het telkens hameren op de perfiditeit van de eigen samenleving, het antiautoritaire karakter, het denken in geforceerde tegenstellingen - zijn allemaal typerend voor het tijdperk waarin Chomsky een gezaghebbende intellectueel kon zijn: de gepolariseerde jaren zestig en zeventig. In onze meer op consensus gerichte tijden zijn het echter juist deze kenmerken die de reden vormen voor Chomsky's huidige marginaliteit als geëngageerd intellectueel. Binnen het huidige publieke debat zijn er maar weinig stemmen te horen die durven te spreken met Chomskyaanse overtuiging. Hoewel niets lastiger te definiëren valt dan ‘het publieke debat’, zou men kunnen stellen dat ‘1989’ en de daaraan gekoppelde ontideologisering van de samenleving een noodlottig gevolg had voor de welwillendheid waarmee cultuurkritiek à la Chomsky tegenwoordig wordt ontvangen. Chomsky's intellectuele stijl en de stijl van de postmoderne intellectueel verdragen elkaar slecht. ‘Postmodern’ is in dit verband niet bedoeld als een allesomvattende Zeitgeist-typering, maar als de vorm waarin veel commentatoren tegenwoordig hun cultuurkritiek gieten: ironisch, twijfelend, autobiografisch en doordrongen van het besef dat westerse rationaliteit niet zaligmakend is. | ||||||||||||
De laatste intellectueelDe Amerikaanse cultuurhistoricus Russell Jacoby publiceerde in 1987 een biografisch getinte monografie die ook een verklaring kan bieden voor Chomsky's huidige positie in het publieke debat. In The Last Intellectuals onderzoekt Jacoby de verwording van de Amerikaanse intellectuele cultuur door te kijken naar de laatste generatie intellectuelen die met heldere stem en een zeker gezag zichzelf liet horen in het maatschappelijke debat. Jacoby begint zijn intellectuele geschiedenis bij de woonomstandigheden. Bohémiengemeenschappen als het legendarische New Yorkse Greenwich Village vormden voor deze generatie intellectuelen de natuurlijke habitat. In deze tegendraadse, dynamische omgeving bedacht en schreef de intellectueel zijn cultuurkritieken om ze vervolgens aan te scherpen door middel van discussies in het café. Hierna werden ze gepubliceerd in veelgelezen periodieken zoals de New York Review of Books. Maar grondspeculatie en woekerende huurprijzen zorgden voor ‘the decline of Bohemia’. In tegenstelling tot het traditionele zelfbeeld van de intellectueel had deze veranderende materiële context wel degelijk grote gevolgen. De intellectuelen zochten en vonden een nieuwe leefomgeving aan de universiteit: The rhythm of the lives of the intellectuals permeates their writings. [...] If telephoning supplants letters and cafés yield to conferences, thinking itself - its density and parameters - may echo the shifts. [...] Café society gives rise to the aphorism and essay, the college campus yields the monograph and lecture. In tegenstelling tot Chomsky, die bij voorbaat iedere intellectueel die aan een overheidsinstelling werkt verdenkt van verraad, schat Jacoby deze ontwikkeling genuanceerd in. Instemmend volgt hij de Amerikaanse historicus Richard Hofstadter die stelt dat dergelijke beschuldigingen van verraad louter getuigen van een gebrek aan kennis over de complexe wisselwerking tussen macht en intellectueel. (Ibidem, p. 83) Jacoby betreurt evenals Chomsky de dood van de publieke intellectueel, maar Jacoby relativeert dit rouwproces met de broodnodige historische ironie: ‘intellectuals of the irrational, far-out, hang-loose sixties matured into a more buttoned-up, professional, and invisible group than did preceding intellectual generations’ (ibidem, p. 234). Met die professionalisering verdween het vermogen van de intellectueel om zich toegankelijk uit te drukken. Waar valt Chomsky te plaatsen in deze ontwikkeling? De sympathie van Jacoby voor Chomsky is in The Last Intellectuals impliciet aanwezig. Wanneer Jacoby bijvoorbeeld vermeldt dat in de periode 1959-1969 de drie belangrijkste politicologische tijdschriften 924 artikelen publiceerden waarvan slechts één over Vietnam, zie je Chomsky bij wijze van spreken instemmend knikken op de achtergrond. (Ibidem, pp. 156-157) Twee jaar na de publicatie van The Last Intellectuals schreef Jacoby een op Chomsky toegespitst artikel. | ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
Daarin stelt hij dat Chomsky zelf niet zozeer marginaal geworden is (hij wijst op de talloze lezingen die Chomsky nog steeds overal ter wereld houdt), maar dat zijn intellectuele stijl wel steeds zeldzamer wordt. Steeds vaker leiden professionalisering en specialisering tot een gestaag voortschrijdende verkokering van het denken. De ‘high tech’-intellectueel krijgt hierdoor steeds meer schroom om nog algemene uitspraken te doen, of zelfs om tot zoiets ‘onprofessioneels’ als een morele visie te komen. De academische leefomgeving van de huidige intellectueel met haar indeling in vaste disciplines neutraliseert het subversieve denken. Daarom waardeert Jacoby Chomsky: met zijn ouderwetse intellectuele stijl zoekt Chomsky juist naar een bredere, utopische visie, die als leidraad kan dienen voor universeel verantwoord handelen. Toch ziet hij ook nadelen in Chomsky's benadering: There is doubt how [Chomsky's] hard-nosed view of intellectuals serving power coexists with a moral vision of intellectuals devoted to truth and humanity. if the former is self-evident, even natural, why bother to document the misdeeds of intellectuals? Why cry ‘treachery’ if intellectuals instinctively defend power? How can one be perpetually indignant at perpetual betrayal? (Ibidem, p. 190) Jacoby laat de vraag waar deze documenteerdrang van Chomsky vandaan komt onbeantwoord. Mijn suggestie is dat Chomsky's onvermoeibare inspanningen om de corruptie van zijn mede-intellectuelen aan de kaak te stellen ten eerste voortkomen uit zijn hybride intellectuele stijl. Deze stijl is te typeren als een vreemd mengsel van rigide rationalisme en authentiek utopisme. Chomksy's rationalisme bepaalt zijn werkwijze: het bieden van ‘de feiten’, de verwijzingen naar ‘elke objectieve maatstaf’, zijn desinteresse in nuancerende, psychologische motivaties van zijn tegenstanders: corrupte intellectuelen. Zijn utopisme en geloof in het anarchisme als perspectief voor een betere samenleving leiden dan tot zijn oprechte verontwaardiging over het cynisme van het Amerikaanse regeringsbeleid. Rationalisme en utopisme zijn twee elementen die elkaar konden versterken in de meer bevlogen context van eind jaren zestig en begin jaren zeventig, toen Chomsky een groot gezag genoot als geëngageerd intellectueel. Het zijn echter ook twee elementen die in het huidige publieke debat hiertoe niet meer in staat zijn. In deze tijd diskwalificeren ze elkaar - en daarmee ook het belang van Chomsky als geëngageerd intellectueel. ‘[Chomsky] exemplifies the traditional intellectual in the age of the university’, schrijft Jacoby, sympathiserend met Chomsky's streven om een groot publiek te bereiken. (Ibidem, p. 193) Dit publiek heeft zich echter inmiddels bekeerd tot ironischer commentaar op de samenleving. | ||||||||||||
What's left of the left?Chomsky's anarchistische overtuiging heeft hem, samen met zijn rationalisme, in zekere zin gered van de ontluistering die werd veroorzaakt door de val van de Muur. Zijn levenslange oriëntatie op het duo Descartes en Bakoenin zorgde ervoor dat hij zich niet op pijnlijke wijze rekenschap hoefde te geven van de ideologische dwalingen die zoveel intellectuelen tussen 1945 en 1989 hadden bevangen. In 1992 was Chomsky nog wereldwijd te bewonderen in een avondvullende documentaire. Toch is deze aandacht voor Chomsky relatief te noemen. Zijn voornaamste publiek is nog slechts ‘the loony left’. De continue stroom politieke studies die Chomsky publiceert, gaat nog steeds over de talloze verbijsterende feiten van Amerikaans buitenlands beleid en de cynische logica van supermachtspolitiek. Maar ze worden alleen gerecenseerd in obscure bladen. Terwijl de taalkundige Chomsky nog steeds van eminent belang is, lijkt zijn rol als geëngageerd intellectueel grotendeels uitgespeeld. In de Routledge Encyclopedia of Philosophy ontbrak in de laatste editie Chomsky's gehele politieke oeuvre. Naast Jacoby hebben ook anderen zich beziggehouden met de vraag waarom het zo stil is geworden rondom Chomsky. Niet alleen maatschappelijkeeen boomstructuur à la Chomsky
| ||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||
redenen hebben tot zijn marginalisering geleid. Ook heeft Chomsky met een aantal omstreden uitspraken menigeen tegen zich in het harnas gejaagd. Zo verdedigde hij destijds de Holocaustontkenner Faurisson. Op grond van de stelling dat juist in dit soort gevallen de vrijheid van meningsuiting moet gelden, kwam Chomsky op voor deze Franse hoogleraar. Daarnaast zou hij vergoelijkend over de genocide door de Rode Khmer geschreven hebben en een vijandige houding tegenover de staat Israël hebben ingenomen. In een verhelderend essay toont de Britse historicus Christopher Hitchens echter overtuigend aan dat alleen Chomsky's verdediging van Faurisson (‘a pedantic recitation of Voltairean principles’) een domme zet was voor een Amerikaanse intellectueel die bekend geweest zou moeten zijn met de licht ontvlambare Franse intellectuele cultuur. (Otero 1994, pp. 401-421) Toch hebben alledrie de factoren volgens Hitchens uiteindelijk tot een lastercampagne tegen Chomsky geleid, want zelfs in de affaire-Faurisson is duidelijk dat Chomsky's ondoordachte actie direct op grove wijze door zijn opponenten werd benut.Ga naar eind3 Tot slot worden ook praktische redenen geopperd. ‘[Chomsky] refuses to pay hommage to the most minimal conventions of American political discourse, where at least an undercurrent of patriotic feeling is expected’, stelt Jay Parini. Hij citeert vervolgens Gore Vidal over Chomsky's verdwijning uit The New York Review of Books: ‘Chomsky's writing was too direct and honest for the Review, which turned into a highbrow, conservative magazine soon after the Vietnam period.’ (Otero 1994, pp. 544-553) | ||||||||||||
De moraal van dit verhaalAlles overziend lijkt het wegvallen van Chomsky als vooraanstaand maatschappijcriticus een symptoom van de grootschalige veranderingen in de wijze waarop het publieke debat gestalte krijgt. Met Chomsky lijkt de laatste klassieke radicaal linkse intellectueel definitief plaats te hebben gemaakt voor de pragmatisch ingestelde commentator voor wie de Koude Oorlogpolemiek niet meer is dan een collector's item in het ideeënmuseum. Het is Chomsky's onmiskenbare verdienste dat hij sinds de publicatie van American Power and the New Mandarins permanent de aandacht heeft gevraagd voor de verantwoordelijkheid van de intellectueel. Nog steeds analyseert hij pijnlijk nauwgezet de Amerikaanse regeringsretoriek en toont hij hiermee de supermachtspolitieke pretenties die erachter schuilgaan.Ga naar eind4 Chomsky's categorisch gefulmineer tegen deNoam Chomsky
corrupte intellectueel dient echter uiteindelijk met de nodige korrels zout te worden geconsumeerd. Zijn visie op de intellectueel, waarin rationaliteit en moraliteit om voorrang strijden, resulteert maar al te vaak in onbegrip. De sociale realiteit laat zich nu eenmaal niet a priori begrijpen. Toch beschikt ook Chomsky uiteindelijk over de noodzakelijke nuances. Wanneer hij deze negeert, zoals in American Power en andere artikelen over de intellectueel dan is dat een doelbewuste politieke keus. Er bestaat geen wetmatigheid in de ideeëngeschiedenis, ook niet waar het het morele gehalte van de intellectueel betreft. Chomsky's rigide rationalistische blik kan dan wel profijtelijk geweest zijn voor de taalwetenschap; zijn a priori-benadering treft geen doel, wanneer zij op de maatschappij wordt toegepast.Ga naar eind5 Jacoby merkt dan ook zeer terecht op dat ‘Chomsky cannot write off intellectuals; they remain a possibility, a hope - and generally his audience.’ (Jacoby, p. 191) Jaïr Tchong is vierdejaars student cultuur-, mentaliteits- en ideeëngeschiedenis vanaf de Verlichting en redacteur van muziektijdschrift OYE!-Listen. | ||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||
Literatuur
|
|