Vooys. Jaargang 18
(2000)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| ||||||||||
In de ban van DionysosWaag je niet aan de Dionysosmythen of het zal verkeerd met je aflopen... Feit is dat de mythen rond deze Griekse god nauwelijks navolging hebben gevonden, dit in tegenstelling tot de verhalen over Elektra, Oedipus en andere Griekse helden. Rijk Schipper gaat in zijn artikel op zoek naar het waarom hiervan, waarbij hij zich afvraagt of het voor Nietzsche beter was geweest om Dionysos met rust te laten. Rijk Schipper | ||||||||||
Euripides' Bakchanten en de navolgingTegen het einde van zijn leven schreef de Atheense dichter Euripides een indrukwekkende tragedie, getiteld De Bakchanten. Daarin wordt het verzet van een Griekse heerser tegen de komst van Dionysos in zijn stad beschreven. Deze god, afkomstig uit Klein-Azië (Turkije), is de Egeïsche Zee overgevaren om ook in Hellas zijn orgiastische riten te vestigen. Nu staan de Grieken grosso modo huiverig tegenover irrationele drijfveren en extatisch gedrag. Het valt dus te verwachten dat Pentheus, de jonge koning van Thebe, de oosterse onruststoker niet met open armen zal ontvangen. Als hij hoort dat Dionysos de Thebaanse vrouwen uit hun huizen heeft gelokt en dat zij zich nu laten gaan in wilde dansen in het gebergte, besluit hij dat de vreemdeling moet inbinden. Aanvankelijk treedt hij de god met een neerbuigende vriendelijkheid tegemoet, maar gaandeweg verliest hij zijn zelfbeheersing. Reeds in de proloog had Dionysos de koning van halsstarrigheid beticht; nu beslist hij dat zijn tegenstrever moet sterven. In het gewaad van een Bakchante, een aanhangster van de nieuwe religie, zal Pentheus in de bergen zijn ondergang tegemoet gaan. De vrouwen aldaar zullen hem aanzien voor een leeuwenwelp en hem in hun bloeddorstige extase verscheuren. Pentheus' moeder Agaue zal het signaal geven tot de rituele moord. Wie Dionysos niet erkent zal op beestachtige wijze om het leven komen. Dit enerverende stuk is in de oudheid meer dan eens geïmiteerd. In een epos van liefst achtenveertig boeken verhaalt de dichter Nonnos de avonturen van Dionysos in Indië en Europa. De boeken 44 tot en met 46 van deze Dionysiaca behandelen de ondergang van Pentheus. Hierbij volgt Nonnos de tragedie van Euripides op de voet; alleen heeft hij het verhaal in gekunstelde hexameters gegoten. Verder is er een eigenaardig drama getiteld Christus Patiens (De lijdende Christus) dat geschreven is aan het einde van de oudheid of aan het begin van de Middeleeuwen. Nadat Christus is gedood door de joden, verschijnt hij op een verhoging om een verschrikkelijke wraak over zijn moordenaars af te roepen. Deze tamelijk onverkwikkelijke verzen zijn zeer belangrijk voor het reconstrueren van het slot van Euripides' Bakchanten, omdat dat stuk niet volledig is overgeleverd. De schrijver van de Christus Patiens identificeert Christus zowel met Pentheus (het slachtoffer) als met Dionysos (de overwinnaar). Zo verwonderlijk is dat niet, want in verschillende versies van de mythen rond Dionysos wordt de god zelf verscheurd, om daarna op wonderbaarlijke wijze te herrijzen. Terwijl schrijvers in de oudheid zonder veel schroom de mythen rond Dionysos ter hand namen, zijn bewerkingen in latere tijd schaars. Heropvoeringen van de Bakchanten zijn er genoeg, recent nog door Toneelgroep Amsterdam, een productie die overigens algemeen werd afgekraakt. Zelf mocht ik meedoen aan een opvoering (geheel in het Grieks) door het Homerostheater te Den Haag. Maar moderne bewerkingen van de Dionysosmythen zijn met een olielampje te zoeken. Wel ging in 1951 een stuk van Jean Cocteau in première dat Bacchus | ||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||
heette. Dit stuk speelt ten tijde van de reformatie en voert een dorpsgek ten tonele die de gevestigde orde op zijn kop zet. Verkleed als Bakchos (Dionysos) mag hij een week lang de scepter zwaaien over een Duits dorp. In deze hoedanigheid werpt hij zijn masker af, waarmee de feestelijke scherts revolutionaire ernst wordt. Al maakt de figuur van Dionysos deel uit van dit jaarlijkse ritueel, het is duidelijk dat hij hierin slechts een symbolische functie heeft. Hij staat voor opstandigheid en vrijheidsdrang. Een ander voorbeeld van een hedendaagse auteur die de Dionysische thematiek behandelt, is Donna Tartt. Haar roman The Secret History draait om een uit de hand gelopen bacchantisch feestje. Bij wijze van climax wordt een van de deelnemers, Bunny genaamd, als een soort Pentheus omgebracht. Voor het overige is het boek meer een veredelde detective, waarin Dionysos en zijn cultus sporadisch ter sprake komen. In het Nederlandse taalgebied kan men nog Louis Couperus noemen. Deze schreef in 1903 een roman met de titel Dionyzos. Daarin schildert hij in zijn overdadig proza een impressionistische wijngod. De geringe navolging van de Dionysosmythen is des te vreemder als men bedenkt hoe vaak die van Oedipus, Elektra, Antigone etcetera. zijn bewerkt. Als Stravinsky een Apollo, aanvoerder der Muzen componeerde, waarom dan geen Dionysos, aanvoerder der Menaden? Waarom is er naast Antigone geen Dénis van Jean Anouilh? Is de thematiek van Dionysos misschien te Grieks? Dat kan nauwelijks het geval zijn, want de Bakchanten behandelt een universeel thema. Orde moet worden afgewisseld met chaos. Men kan wel proberen de maatschappij volledig rationeel in te richten, maar dit streven is futiel. Hoeveel bureaucraten men ook aan het werk zet, het sociale leven zoekt vaak onverwachte wegen. Vuistdikke rapporten kunnen niet verhinderen dat bestuurders soms met de mond vol tanden staan. Ook een individu kan zijn leven niet voor honderd procent sturen. Altijd zijn er weer factoren die zich aan zijn controle onttrekken. De krachten die iemands planning doorkruisen zijn dikwijls destructief, maar in één adem ook vitaal. Het is maar goed dat beleidsmakers zo af en toe onderuitgaan en de creatieve chaos zijn werk moeten laten doen. Net zo als het heilzaam kan zijn voor een privé-persoon om een onvoorziene weg te moeten inslaan. De onrust die Dionysos teweegbrengt, is nodig voor de voortgang van het leven. De thematiek van Dionysos is dus zeker universeel; mogelijk is er een andere verklaring waarom schrijvers zich er zelden aan wagen. De verhalen waarin de god voorkomt, en zeker de episode met Pentheus, zijn nogal beklemmend. Tegenover de krachten van de chaos staat de mens uiteindelijk machteloos. Hoe precies hij zijn leven ook inricht, eens komt hij de man met de hamer tegen. In het stuk van Euripides heb je geen moment het idee dat Pentheus enige kans maakt zegevierend uit de strijd tevoorschijn te komen. Meteen al in de proloog slaat Dionysos een dreigende toon aan, die het ergste doet vermoeden. Beklemmend is ook dat de gedoemde Pentheus zich tamelijk normaal gedraagt. Terwijl Oedipus zijn vader vermoordt en met zijn moeder slaapt, verdedigt Pentheus juist het burgerlijke fatsoen. Ter wille van haar minnaar brengt Klytemnestra haar badende echtgenoot om zeep; Pentheus wil alleen de eerbaarheid van de Thebaanse vrouwen beschermen. Antigone trotseert de wil van de koning, maar Pentheus houdt vast aan zijn koninklijke besluiten. Zeker, Pentheus vertoont enige hybris (hoogmoed) ten aanzien van zijn goddelijke gast, maar het valt te begrijpen dat hij deze luidruchtige vreemdeling niet zomaar zijn gang laat gaan in de goedgeorganiseerde stad. Al met al is het niet gemakkelijk een les te trekken uit de geschiedenis van Pentheus, of een moraal die voor loutering kan zorgen na de doorstane ellende. De mens legt het af tegen de elementaire, irrationele krachten waarmee hij in aanraking komt. Hoe meer hij tracht zijn nederlaag te ontgaan, des te harder hij valt. Pentheus wordt aangevallen door de Thebaanse vrouwen
| ||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||
Een moderne dienaar van DionysosEr is een moderne auteur die wél bereid is geweest om de kelk van Dionysos tot de bodem toe te ledigen. Friedrich Nietzsche deinsde er niet voor terug om de god van de extase een centrale plaats te geven in zijn werk. Talloze malen komt Dionysos in zijn geschriften voor, terwijl twee daarvan speciaal aan hem zijn gewijd. Gezien de zorgwekkende geestesgesteldheid van de filosoof in diens latere jaren kan men zich afvragen of deze voorkeur van Nietzsche wel zo gezond was. Had hij de thematiek die zoveel anderen had afgeschrikt, niet beter óók links kunnen laten liggen? Had hem dat niet veel psychische problemen bespaard? In het onderstaande gaat de filosoof op de divan, waarna zal worden bezien of zijn keuze voor Dionysos' eredienst een gelukkige is geweest. De ‘diagnose’ kan helpen om de vraag te beantwoorden of de wijdverbreide huiver voor de Dionysische thematiek wel terecht is. Bekend is Nietzsches geschrift Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik (1872). In dit jeugdwerk werpt hij zich op als profeet van de wijngod door het op te nemen tegen de socratische cultuur. Als boegbeeld van het Apollinisme bracht Socrates immers een vermaledijd optimisme in zwang; daarmee verstikte hij het gezonde pessimisme van de vroegere Grieken. Zo doofde de geest van de tragedie en bleef slechts een krachteloos naspel over. Met lede ogen zag Dionysos deze ontwikkeling in de Europese cultuur aan, maar eeuwen later kon hij de Duitse filosoof tot zijn woordvoerder benoemen. Onvervaard stelt Nietzsche de Lebensfeindlichkeit van wetenschap, ethiek en christendom aan de kaak. De schone schijn moet worden ontmaskerd als leugen; men moet de werkelijkheid onder ogen durven zien in al haar schoonheid en verschrikkelijkheid. Tegenover de academische nuchterheid moet de Dionysische waanzin worden gesteld, tegenover het dorre intellect het bruisende instinct. Die waanzin is de dienaar van Dionysos inderdaad ten deel gevallen. In 1889 kreeg Nietzsche te Turijn een zenuwinzinking. Voor een veelkoppig publiek viel hij een paard om de hals. Verder begon hij zijn brieven afwisselend met ‘Dionysos’ en ‘de Gekruisigde’ te ondertekenen. Gezien de bovengenoemde Christus Patiens nog helemaal niet zo'n vergezochte identificatie van deze twee figuren. Maar je kunt je wel afvragen of Nietzsches werk van de jaren negentig nog helemaal serieus kan worden genomen. Tot deze laatste werken, die de Duitsers zo omineus ‘Werke des Zusammenbruchs’ noemen, behoren ook de zogenaamde Dionysos-Dithyramben. Ontstaan in de jaren 1884-1888 werden deze lofliederen op Dionysos teruggevonden in Nietzsches nalatenschap. Het bestaan van deze poëzie geeft wel aan dat de Dionysische thematiek Nietzsche zijn leven lang heeft beziggehouden. Zou het echter niet beter zijn deze gedichten met de mantel der liefde te bedekken als voortbrengselen van een desintegrerende geest? Was de gekwelde filosoof nog wel bij machte de bloederige mythen rond Dionysos te verwerken? Het spreekt haast vanzelf dat de Dithyramben in Duitsland doorgaans serieus zijn opgevat. In nationaalsocialistische kringen golden zij als profetieën van een nieuwe era, de era van het Derde Rijk wel te verstaan. Het was immers Nietzsches aanbeveling het gruwzame karakter van het leven onder ogen te zien. Elke vorm van geweld is gerechtvaardigd zolang de goden, in het bijzonder Dionysos, daarin behagen scheppen. Andere interpreten van de liederen verloren zich in quasi-diepzinnige bespiegelingen. Zo schreef K.H. Volkmann-Schluck: ‘Das Ende von Nietzsches Denken ist das Geschick des metaphysischen Denkens selbst, das seinem Wesen nach Präsentation, in der Präsenz des Abwesenden versinkt, als welches das Sein zuletzt auf das Dasein zukommt.’ Nuchterder is het oordeel dat E.F Podach, bezorger van Nietzsches werken, over de Dithyramben velt: de dichter was niet meer geheel meester over zijn pen. Met reden wist Nietzsche zelf zich geen raad met deze verzen; in tegenstelling tot wat daarover wel is beweerd, heeft hij ze nooit aan druk willen toevertrouwen, aldus Podach.Ga naar eind1 In meer recente publicaties houdt men weliswaar rekening met een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de dichter, maar onderwerpt men de Dithyramben niettemin aan doorwrochte analyses.Ga naar eind2 Een blik in de Dithyramben zelf kan allicht meer leren over Nietzsches geestelijke gesteldheid bij het schrijven van deze lofzangen op Dionysos. | ||||||||||
Het werk van een waanzinnige?Bij monde van Dionysos schenkt Nietzsche zijn verzen aan de mensheid: ‘Indem ich der Menschheit eine unbegrenzte Wohltat erweisen will, gebe ich ihr meine Dithyramben’.Ga naar eind3 Het is wel zeker dat Nietzsche zich identificeerde met de Frygische god, want in deze periode ondertekende hij, als gezegd, verschillende brieven met diens naam. Ook sprak hij in zijn laatste levensfase meermaals de overtuiging uit een reïncarnatie van Alexander of Caesar te zijn. Dergelijke identificaties zijn bekend uit de psychiatrie; men denke aan de ironische terugblik van Gerrit Achterberg op zijn vroegere wanen: ‘Ik ben allang Napoleon geweest / en Alexander is een schim in mij...’ | ||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||
Koor van jonge mannen die als Menaden zijn verkleed
Vervolgens draagt Nietzsche zijn bundel op aan ‘de dichter van de Isoline’, dat is de Franse dichter Catulle Mendès, die Nietzsche in de kring van Richard Wagner had ontmoet. Op 26 december 1888 ging Mendès' Isoline, contes des fées, en 10 tableaux in première. Nietzsche vernam het bericht daarover in Turijn uit de krant. Over de contacten tussen hem en Mendès is te weinig bekend om met zekerheid te bepalen waarom Nietzsche de Fransman als een geschikte ontvanger beschouwde. Het feeërieke van diens werk heeft de volgeling van de satyrgod allicht aangesproken. In het eerste gedicht geeft Nietzsche mijns inziens duidelijk te kennen dat zijn dithyramben niet al te ernstig moeten worden opgevat. Gloeiende zonnestralen roepen de dichter toe:
Nur Narr! nur Dichter!
Nur Buntes redend,
aus Narrenlarven bunt herausredend,
herumsteigend auf lügnerischen Wortbrücken,
auf Lügen-Regenbogen
zwischen falschen Himmeln
herumschwehend, herumschleichend -
nur Narr! nur Dichter!...
De dithyramben komen zeker niet voort uit de pen van een filosoof die ernstig de waarheid zoekt. Met een zekere opluchting verklaart de dichter ontheven te zijn van die taak:
... so sank ich selber einstmals
aus meinem Wahrheits-Wahnsinne,
aus meinen Tages-Sehnsüchten,
des Tages müde, krank vom Lichte,
sank abwärts, schattenwärts,
von einer Wahrheit
verbrannt und durstig,
gedenkst du noch, gedenkst du, heißes Herz,
wie da du durstetest? -
daß ich verbannt sei
von aller Wahrheit!
Nur Narr! Nur Dichter!...
Dionysos is eerder een god van nachtelijke feesten dan van tochten omhoog naar het licht. Het Apollinische zoeken naar de waarheid maakt de dichter ziek: liever zakt hij naar beneden. Hem zal bespaard blijven wat eens Ikaros overkwam: te dicht langs de zon vliegen en dan neerstorten. Men krijgt de indruk dat de dichter in een ander soort waanzin terecht is gekomen: de Dionysische furor.
... husch! In jeden Zufall,
jedem Urwalde zuschnüffelnd,
daß du in Urwäldern
unter buntzottigen Raubtieren
sündlich gesund und schön und bunt liefest,
mit lüsternen Lefzen,
selig-höhnisch, selig-höllisch, selig-blutgierig,
raubend, schleichend, lügend liefest...
In plaats van de etherische is de aardse vervoering gekomen, in plaats van de rationele, deugdzame Apollo de impulsieve, wilde Dionysos. Een fundamenteel Dionysisch thema komt in hetzelfde eerste gedicht ter sprake. De god is niet alleen begunstigde van de offers, maar hij kan zelf ook slachtoffer zijn. Volgens de mythe werd Dionysos als kind met messen aan reepjes gesneden door de Titanen, de vijanden van de Olympische goden. Zijn moeder zou de | ||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||
Menaden brengen een leeuwenwelp als offerdier bij Dionysos
verspreide delen weer aaneen hebben geregen. Door dergelijke verhalen geïnspireerd slachtten de deelnemers aan de Dionysoscultus een stier of een geit; het offerdier representeerde de godheid zelf. Zij aten dus het vlees van Dionysos en dronken zijn bloed. De overeenkomsten met de christelijke eucharistie zijn frappant, zodat eens temeer duidelijk wordt hoe een Christus Patiens kon verschijnen die hele passages uit Euripides' Bakchanten overnam. Voor de culturele antropologie vormen dergelijke parallellen natuurlijk gefundenes Fressen: in verschillende culturen treft men riten en mythen aan die over dood en opstanding gaan en die in verband staan met het sterven en opbloeien van de natuur.Ga naar eind4 Bij Nietzsche neemt de dichtergod de slachting voor zijn rekening:
Der du den Menschen schautest
so Gott als Schaf -,
den Gott zerreißen im Menschen
wie das Schaf im Menschen
und zerreißend lachen -
Das, das ist deine Seligkeit,
eines Panthers und Adlers Seligkeit,
eines Dichters und Narren Seligkeit!
Het verscheuren van het schaap in de mens is nog goed voor te stellen: het volgzame, deugdzame in het kuddedier mens moet worden vernietigd. Maar ook de god moet eraan geloven: door de dichtergod, dus in zekere zin door zichzelf, wordt hij verscheurd. Hierin gaat Nietzsche, in navolging van de mythologie, veel verder dan Euripides. Bij Euripides verschijnt Dionysos wel in mensengedaante op het toneel, wat op zich al opmerkelijk is. Gewoonlijk onderscheidden de goden zich duidelijk van de stervelingen. Zij konden worden herkend aan hun kleding en liepen meestal op een speciale verhoging voor goddelijke verschijningen (het theologeion). Dionysos daarentegen speelt onder de mensen en doet de aanwezigen geloven dat hij inderdaad een mens is. Toch gebruikt hij indien nodig zijn goddelijke macht, bijvoorbeeld door de boeien van zich af te slaan en een stier in zijn plaats te laten verschijnen. Voor Euripides blijft Dionysos een onkwetsbare god. Nietzsche echter is gefascineerd door de lijdende god Dionysos, in wie hij ongetwijfeld een dubbelganger van zichzelf ziet.Ga naar eind5 Het gedicht ‘Klage der Ariadne’ behandelt een andere episode uit de avonturen van Dionysos. Nadat Ariadne de Atheense held Theseus had geholpen het labyrint op Kreta uit te komen, volgde zij hem op zijn terugreis. De onverlaat liet haar echter achter op Naxos, waar zij haar dagen klagend sleet. Door medelijden bewogen bevrijdde Dionysos haar en nam haar tot vrouw. Boze tongen beweerden overigens dat Dionysos zélf Theseus had aangezet om de prinses in de steek te laten. | ||||||||||
Ich bin dein LabyrinthAchter de Ariadne in Nietzsches gedicht gaat de beroemde en beruchte Cosima Liszt schuil.Ga naar eind6 Eerst was zij de echtgenote van dirigent Hans von Bülow, maar later liep zij over naar totaalkunstenaar Richard Wagner. In de dithyrambe schijnt Ariadne/Cosima de komst van Dionysos/Nietzsche met weinig vertrouwen tegemoet te zien:
Unnennbarer! Verhüllter, Entsetzlicher!
Du Jäger hinter Wolken!
Darniedergeblitzt von dir,
du höhnisch Auge, das mich aus Dunklem
anblickt!
So liege ich,
biege mich, winde mich, gequält
von allen ewigen Martern,
getroffen
von dir, grausamster Jäger,
du unbekannter - Gott...
| ||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||
Ze noemt hem zelfs een folteraar en een beulsgod, aan wie ze vraagt haar lijden kort te maken. Dan betreden we de wereld van het theater, dankzij een regieaanwijzing van Nietzsche. Een bliksemschicht schiet door de schouwburg terwijl Dionysos opkomt in ‘smaragden schoonheid’. Na deze verpletterende entree spreekt Dionysos de raadselachtige woorden:
Sei klug, Ariadne!...
Du hast kleine Ohren, du hast meine Ohren:
steck ein kluges Wort hinein! -
Mu× man sich nicht erst hassen, wenn man sich
lieben solt?...
Ich bin dein Labyrinth...
Hij herinnert haar dus aan het labyrint waar de Minotaurus huishield. Het woord tauros betekent stier, zodat er weer enige draden van de Dionysosmythe zichtbaar worden. Voor het overige lijkt de dichter vooral in zijn eigen paradoxen te zijn verdwaald, hoeveel belangwekkende elementen zijn poëzie ook bevat. Want om eerlijk te zijn: behalve bovengenoemde mythologemen valt er weinig te genieten voor de filologisch ingestelde lezer. Wat te denken van regels als: ‘Hu! Hu! Hu! Hu! Huh! .../ Es ist dahin, / auf ewig dahin, / das andere Beinchen! / O schade um dies liebliche andre Beinchen!’ Tekenend voor een desintegrerende geest zijn ook verzen als: ‘... sie werden dich schon ‘Iösen’, / sie hungern schon nach deiner ‘Lösung’, / sie flattern schon um dich, ihr Rätsel, / um dich, Gehenkter!... / O Zarathustra!... / Selbstkenner!... / Selbsthenker!...’ Het thema van de zichzelf offerende beulsgod moet Nietzsche teveel zijn geworden. Daarbij is natuurlijk sprake van wisselwerking. De labiele Nietzsche klampte zich vast aan de thematiek van Dionysos, een god die hij in zijn jeugd ook al was tegengekomen. Deze tweede confrontatie maakte Nietzsche nog meer psychotisch dan hij toch al was. De diagnose moet luiden dat de filosoof met zijn dithyramben teveel hooi op zijn vork heeft genomen, om maar een goed Hollandse beeldspraak te gebruiken. | ||||||||||
Dionysos, een god om van af te blijven?Men zou de indruk kunnen krijgen dat Dionysos een god is die men maar beter kan mijden. In dat geval zouden de latere schrijvers groot gelijk hebben dat zij Euripides' Bakchanten niet hebben nagevolgd en de figuur van Dionysos veelal links hebben laten liggen. Een verhalenreeks waarin voortdurend mensen worden verscheurd, van een rotswand geduwd, met pijlen doorboord, etcetera stemt niet tot vrolijkheid. Zeker als ook de god zelf niet van dergelijke ongemakken gevrijwaard blijkt. Daar kan tegen in worden gebracht dat de Grieken Dionysos juist beschouwden als degene die vreugde brengt. Hij is polygèthès, een god die vreugde heeft én verschaft.Ga naar eind7 Zoals zijn vrouwelijke adepten zingen:
Onze god, de zoon van Zeus, schept vreugde in
feesten,
hij koestert de Vrede, godin van welvaart en
jeugdige bloei.
Even groot is zijn gave voor arm en rijk:
pijnloze blijdschap van wijn.
(Eur., Bakchai, 416-22)
Nietzsche heeft vooral oog voor de zwarte kanten van de Dionysische thematiek, voor de god die verscheurt en verscheurd wordt. Weliswaar spoort hij Dionysos aan om zijn beulswerk lachend te verrichten, maar niettemin raakt hij gedeprimeerd door de god van de extase. Toch kan Dionysos een mens vrij maken van zorgen: aan elke kater gaat een aangename roes vooraf. Bovendien kan uit de sagen van Dionysos wel degelijk een (louterende) les worden getrokken. De moraal van het verhaal werd door de Grieken al onderkend: geef Dionysos wat hem toekomt. Niet te veel, zoals Nietzsche in zijn ijver deed, maar ook niet te weinig, zoals de Thebaanse koning Pentheus. Drie maanden mag Dionysos in Delphi heersen, namelijk inFeestvierende stoet van Menaden
| ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
de winter; de overige maanden vallen toe aan Apollo. Met reden dringt de oude Kadmos, die de heerschappij aan Pentheus heeft overgedragen, er bij zijn rechtlijnige kleinzoon op aan dat hij Dionysos de nodige eer bewijst.
Sluit je bij ons aan, begeef je niet buiten de
wetten.
Want nu raaskal je en al denkend denk je
niets.
Gesteld dat hij geen god is, zoals jij beweert,
noem hem dan althans zo. Wend listig voor te
geloven
dat hij de zoon van Semelè is, zodat het schijnt
dat zij een god heeft gebaard
en ons en ons geslacht eer ten deel valt.
Je ziet het akelige lot van Aktaion,
die de honden die hij zelf had opgevoed,
rauw verslonden, nadat hij had gesnoefd
superieur te zijn aan Artemis bij het jagen in
vruchtbare gebieden.
Laat dat jou niet overkomen! Kom hierheen
en bekrans je hoofd met klimop. Vereer de god
samen met ons.
(Eur., Bakchai, 331-342)
Helaas slaat Pentheus deze raad in de wind, met de bekende gevolgen. Wie voldoende eer geeft aan de god van de roes, van de creatieve chaos en het impulsieve leven zal het er heelhuids van afbrengen. Wie echter meent het leven geheel te kunnen rationaliseren, het in klappers en bestanden te kunnen opslaan, zal ten onder gaan. Het is de wet van het leven dat men af en toe in de ban moet raken van Dionysos. Rijk Schipper studeerde Klassieke talen en Theologie in Utrecht. In 1997 verdedigde hij zijn proefschrift, getiteld Paus en ketters. Leo de Grotes polemiek tegen de manicheeërs. Hij is nu werkzaam in het onderwijs en bij uitgeverij Gooi & Sticht te Kampen. | ||||||||||
Literatuur
|
|