zijn door de ondernemingsraad van hoofdconducteurs van de Nederlandse Spoorwegen, zo fantasieloos was hij opgesteld. Geen spoor van verbeelding of een goed idee. Bovendien is het overgrote deel van de Nederlandse bevolking er al jaren van overtuigd dat de waarheid over de enclave nog boven tafel moet komen. De Nederlandse schrijvers, onder wie ook Zwagerman en Giphart, dachten daar nog iets aan te moeten toevoegen. Maar deze mosterd na de maaltijd smaakte helemaal nergens naar en sorteerde geen enkel effect. Nederland ging weer over tot de orde van de dag.
In 2000 verscheen Zwagermans Pornotheek Arcadië, een bundel essays over met name literaire onderwerpen. Als de schrijver ergens verstand van heeft, dan is het zijn eigen vak, dus daar valt weinig op aan te merken. Zwagerman schrijft over Amerikaanse, Engelse en Nederlandse literatuur en werpt met de verschillende essays niet alleen een licht op zijn voorkeuren, maar ook op zijn preoccupaties met het beeld van de schrijver en de literatuur. Hij heeft in de bundel een aantal essays opgenomen die hij eerder uitsprak tijdens zijn gastschrijverschap aan de Universiteit van Groningen en die bovendien ook in de Volkskrant gepubliceerd zijn. De vasthoudendheid waarmee Zwagerman zijn gedachten wereldkundig wil maken, waren voor mij aanleiding om nu eens te zien waar hij eigenlijk op hamerde. In ‘Zeven manieren om nooit meer aan het werk te komen’ en ‘Bacchus versus Belladonna’ doet hij verwoede pogingen om alle geromantiseerde schrijversidealen te ontkrachten. De vele voorbeelden die hij aanhaalt moeten aantonen dat de overspelige, drinkende, druggebruikende schrijvers enerzijds en de monomane, haast celibataire schrijver anderzijds ficties zijn. En als ze wel bestaan, zijn ze ‘door subsidieregelingen gepamperde nepbohémiens’. De schrijver is geen mietje, maar een hardwerkende huisvader, die moet zorgen dat er brood op de plank komt. Wanneer Zwagerman over John Updike schrijft, wordt duidelijk dat diens enorme literaire productie, gecombineerd met een karrenvracht aan journalistiek werk en een burgerlijk, maar spicy gezinsleven, volgens Joost een beter beeld geven. De belastingbetaler kan opnieuw gerust ademhalen: schrijvers moeten inderdaad niet zeuren, niet bedelen en niet zo raar doen. Het zijn ook maar gewone mensen - Joost mag het weten.
Alle hippe ontkenningen ten spijt; die gewone mensen bestaan in Nederland nog steeds. Zij stemmen, als het niet regent, Partij van de Arbeid. Zij kunnen lachen om Jack Spijkerman, vinden dat Youp van 't Hek ons leven doorziet; zij hebben wat ik noem de ‘VARA-mentaliteit’. Zij zijn de voorbijgangers in de straat, zij doen gewoon, omdat ze dan al gek genoeg doen. En: ze vinden dat anderen dat ook moeten doen. Dit streven naar nivellering heeft meer met terugbrengen tot het eigen niveau te maken dan met werkelijke nivellering. Wanneer al het vreemde, het nieuwe, het ‘andere’ met onbegrip tegemoet getreden wordt, is er geen vooruitgang meer. Het is niet ongewoon dat deze gewone mensen ernaar streven de aldus ontstane elites te ontmaskeren of te bespotten. Dat houdt uitsluiting in van anderen die zogenaamd niet ‘gewoon’ zijn, die niet tot de groep behoren, die zonderling zijn - of dat nu komt door materieel bezit of door kunstzinnige activiteiten. Zwagerman mag dan intellectueel blijven formuleren, hij heeft zich deze mentaliteit, dit gesundes Volksempfinden aardig eigen gemaakt. In een vernietigende column over onderbuikspreker Pim Fortuyn schreef hij: ‘Wie hooggeleerd het populisme predikt, is verzekerd van het respect van omhooggevallen koekenbakkers.’ Maar in hoeverre steekt hij de hand in eigen boezem?
De Nederlandse schrijver op televisie versimpelt de zaken. Hij bedient zich van spitsvondigheden en scherpe humor - zodat de verschillen tussen schrijvers en cabaretiers wegvallen. Of hij sluit, zoals Zwagerman en Giphart dat doen, nauw aan bij de volkscultuur en de heersende opinie; hij bevestigt de bestaande orde. Dat is ook een vorm van populisme, die bovendien garant staat voor succes. Voorbijgangers lezen graag schrijvers die voor voorbijgangers schrijven. Want die schrijven tenslotte niet omdat ze een goed boek willen maken, die beschrijven de wereld die de lezers al kennen.
De Nederlandse schrijver zou boven de wetten van vraag en aanbod moeten staan. Hij zou zijn verbeelding aan de macht moeten laten. En wanneer hij werkelijk geëngageerd is, zou hij zijn inzichten met fantasie vorm moeten geven in zijn literaire werk. Rationalisten en analytici van de actualiteit zijn er al voldoende - en deskundiger - op uiteenlopende terreinen als de psychologie, de sociologie, en de politiek. Als de schrijver een rol van betekenis wil spelen in het maatschappelijke debat, moet zijn rol een literaire zijn. Voor het overige heeft hij niets meer toe te voegen dan iedere andere, willekeurige voorbijganger.