expressionisten noemt - waarvan de laatsten hun hele persoonlijkheid in hun werk projecteren en dus vaak worden gezien als exemplarisch voor de stroming - is dat niet het geval. Hun werk is óf niet politiek óf vertolkt politieke overtuigingen die haaks staan op die van de avant-garde.
Om zijn waardering van de avant-gardistische expressionisten waar te maken moet Murphy dus demonstreren dat zij inderdaad de politieke doelen van de Avant-Garde nastreven. Hij beperkt zich daarbij tot de avant-gardistische aanval op de liberaal-humanistische ideologie (het zou ook niet eenvoudig zijn om onder de historische avant-gardisten een meer positief getoonzet politiek programma te vinden - althans niet tot in Berlijn en Parijs avant-gardistische voormannen compleet met groepen volgelingen intreden in de Duitse respectievelijk Franse communistische partij). Omdat de esthetische interesse van de avantgardistische expressionisten, en de onpersoonlijke opstelling die vaak in het verlengde daarvan ligt, een directe behandeling van politieke thema's uitsluit, zoekt Murphy de politieke lading van hun werk voornamelijk in de vorm ervan. Een groot deel van Theorizing the Avant-Garde is gewijd aan de analyse van de formele aspecten van ‘progressief’ expressionistische kunstuitingen, met name literaire teksten. Het zal niet als een verrassing komen dat Murphy keer op keer weer vast kan stellen dat de tekst - of film - die hij onderzoekt, zich inderdaad politiek opstelt. Zijn expressionistische avant-garde stelt fundamentele vragen bij de ‘ideological and epistemological premises of conventional concepts of rationality and subjectivity which the institution of art supports’ (p. 41).
Wij kunnen hier al uit afleiden dat het niet avant-gardistische expressionisme, maar veel meer nog die tegenpool van de Avant-Garde, het modernisme, dat naar zijn overtuiging niet doet. En inderdaad, het modernisme ‘reflects the confident faith of the bourgeois in technology and social progress, and the belief that, as the world of modernity becomes more complex, so updated means will be developed for its accurate representation’ (p. 45). Dat het modernisme zoekt naar nieuwe manieren om steeds complexer wordende ervaringen te verwoorden staat buiten kijf, maar dat het ‘the confident faith of the bourgeois in technology and social progress’ zou weerspiegelen wil er bij mij, op zijn zachtst gezegd, niet in. Andere verwijten snijden evenmin veel hout. Het modernisme, zegt Murphy, ‘fails to reflect upon its own institutionalized position, or upon the possible recuperation of its iconoclastic and innovative impulses by the institution of art’ (p. 47). Wat moeten we ons voorstellen bij dat onvermogen om zich te bezinnen op de eigen geïnstitutionaliseerde positie? Veel modernistische kunstenaars zijn pas achteraf geïnstitutionaliseerd. En welke kunststroming of -vorm is i berhaupt bestendig tegen institutionalisering? Het expressionisme is ook allang opgenomen in de geschiedschrijving en hangt ook allang in door de overheid gesubsidieerde musea.
Ernstiger nog is Murphy's beschuldiging dat ‘In modernism the emphasis lies on the work as signifier, rather than as the medium pointing to a referent in the real world’ (p. 30). De afstand die de modernisten door middel van de esthetisering van het literaire werk tot de werkelijke wereld schiepen, is er voor Murphy verantwoordelijk voor dat de modernistische tekst voornamelijk naar zichzelf verwijst, en niet naar de werkelijkheid. Dat kan opgaan voor Finnegans Wake en voor een aantal teksten van bijvoorbeeld Gide en Woolf, maar het valt niet in te zin hoe het opgaat voor bijvoorbeeld Svevo, Mann, Woolfs To the Lighthouse of Mrs. Dalloway, Faulkner, Van Bruggens Eva, Du Perrons Het land van herkomst, enzovoort.
De conclusies die Murphy trekt uit zijn analyses van avant-gardistische expressionistische teksten zijn niet veel overtuigender dan zijn generalisaties over het modernisme. Die analyses zijn op zich niet problematisch. Murphy vindt tal van ‘onnatuurlijke’ toepassingen van ‘organische’ beelden (‘Blutlose Baume’, ‘die aufgeschwollne Nacht’, ‘Der giftge Mond, die fette Nebelspinne’) en een soortgelijke non-organische ‘recodering’ van het lichaam; hij vindt ‘the subversion of traditional topoi’ - bijvoorbeeld het toekennen van profetische status aan maatschappelijke verschoppelingen zoals prostituees en geesteszieken - en vindt meer in het algemeen bij de avant-gardistische expressionisten een ‘reversal of conventional hierarchies of value’. Hij stelt vast dat zijn expressionisten, hoewel zij vasthouden aan het belang van esthetiek, het