de gebeurtenissen met elkaar verbindt.
Dat de hoofdpersoon geen vraagtekens stelt bij de wereld waarin hij leeft, wordt in de roman geaccentueerd door de volkomen vreemde wereld die wordt geschetst, waarin matrassen in het park bijten, er een meningenbureau bestaat, mevrouwen naar een winterstalling moeten en nog veel meer omstandigheden waar iedereen zich wel iets bij voor kan stellen, maar die niemand ooit heeft gezien. Voor Hugo Zandsteen is het allemaal de normaalste zaak van de wereld. Essentiële vragen komen niet in hem op.
Het leven in de roman komt richting- en nutteloos over. Dit gevoel wordt versterkt doordat de personages als kinderen beschreven worden. Zij hebben een nogal kinderlijke manier van kijken en denken. Hugo Zandsteen leeft dus in een naïeve wereld, waarin mensen onnutte dingen doen, onnut omdat ze geen verband met elkaar houden. Hijzelf vindt die dingen echter wel degelijk belangrijk.
Uiteindelijk wordt de zin van alle actie in twijfel getrokken. In het laatste hoofdstuk moet Hugo in een streng afgebakend tijdsbestek een groot en naar hijzelf denkt belangrijk werk verrichten. Hij klaart het binnen de gestelde termijn en vijf minuten later komt een Man hem ophalen. Hugo gaat mee, maar wil nog wel even opmerken dat hij het werk op tijd heeft afgekregen. De Man antwoordt: ‘Ik zie het, [...], maar het was niet erg geweest als u niet klaar was gekomen met uw werk. Zullen we gaan?’
Het belangrijke werk was blijkbaar niet zo belangrijk en daarmee komen we terug bij de vraag van het eerste hoofdstuk: ‘Waarom bewegen?’. Waarom al die actie, als die toch niet belangrijk is, als het toch allemaal niets uitmaakt.
De roman draait dus om de vraag naar de zin van bewegen. Mensen handelen en denken dat die handelingen belangrijk zijn, maar in het licht van de eeuwigheid stelt het allemaal niets voor. De figuur die Zandsteen op komt halen in het laatste hoofdstuk wordt aangeduid met ‘Man’. De hoofdletter duidt erop dat hij misschien een hogere macht is, de Dood bijvoorbeeld, of God zelf. Wie zal het zeggen. Het lijkt er in ieder geval op dat Hugo Zandsteen de wereld waarin hij leefde gaat verlaten. Hij gaat mee met de Man. Waar naar toe en waar toe blijft onbekend. Wat hij tot dan toe heeft gedaan is van geen enkel belang.
Hoewel een weinig afgezaagd, is dit zeker een aardig uitgangspunt voor een roman. Het is echter de uitwerking van dit thema, die naar mijn smaak minder is geslaagd. Dit was er de oorzaak van dat ik, ondanks het feit dat het boek slechts honderdveertien dun bedrukte pagina's telt, mijzelf geweld heb moeten aandoen om het uit te lezen.
De schrijver heeft een vreemde wereld willen schetsen, wat op zichzelf zeker gerechtvaardigd is, omdat het bij het boek past. Het had onderdeel van de charme van het boek uit kunnen maken. Tijdens het lezen heb ik echter steeds het gevoel gehad dat de schrijver per se een vreemde wereld neer heeft willen zetten. Hij heeft zich verkeken op de vaardigheden die bij zo'n schepping komen kijken en heeft zich er dan ook aan vertild. De omstandigheden zijn net té gezocht, de gebeurtenissen té vreemd om zelfs binnen de romanwereld geloofwaardig te zijn. Zo wordt er bijvoorbeeld een ‘bushalteman’ beschreven. Dit is een zeldzame diersoort waarvan het laatste vrouwtje overreden is op de A12.