[Nummer 4]
redactioneel
In dit laatste nummer van Vooys' veertiende jaargang is de focus gericht op poëzie. Gedichten zijn teksten van de meest ingewikkelde soort: hoewel er boeken vol zijn geschreven over technische vormkenmerken, zijn de waarde en de schoonheid van een gedicht vaak onverwoordbaar. Wat valt er over een gedicht te zeggen behalve dat het ‘mooi’ is of hoe rijm en metrum in elkaar zitten?
Het poëtische cliché bestaat misschien uit een begaafde dichter die op een eenzaam zolderkamertje zijn zielenroerselen neerpent, maar hoeveel bloed, tranen en vooral zweet komen hier in werkelijkheid bij kijken? Aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van een gedicht laat Ben Peperkamp iets van de werkwijze van de dichter Leo Vroman zien; het gedicht als een kind dat geboren wordt.
Niet alleen het schrijven van gedichten is een hele kunst, ook het lezen ervan. Er zijn weinig boeken die de onervaren poëzielezer concrete hulp bieden. Agnes Andeweg demonstreert de interpretatietheorie van Veronica Forrest-Thomson met een gedicht van Elly de Waard. Forrest-Thomson maakt het interpretatieproces toegankelijk en herhaalbaar.
In het openingsartikel onderzoekt Mark Kamphuis de combinatie van ethiek en postmodernisme in de poëzie van Robert Anker. Deze twee begrippen lijken op het eerste gezicht niet samen te gaan, maar Kamphuis werpt hier nieuw licht op. De interviewreeks over vertalen wordt afgesloten met een gesprek met Barber van de Pol, die net een nieuwe vertaling van Don Quijote heeft verzorgd.