Vooys. Jaargang 14
(1995-1996)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
‘Ons publiek heeft behoefte aan iets nieuws’
| |
VertaalmethodenAan de totstandkoming van het grootscheepse vertaalproject is een lange geschiedenis voorafgegaan. In 1951 verscheen in opdracht van het NBG de zogenaamde Nieuwe Vertaling, beter bekend als de NBG'51. Clazien Verheul: ‘Na het verschijnen van deze bijbel is men direct begonnen aan een herziening. De NBG'51 was deels al lang voor de oorlog gemaakt en bij het verschijnen was het Nederlands al gedateerd. Vooral de vele lange zinnen en de talrijke archaïsmen worden in deze vertaling als storend ervaren.’ Het herzieningswerk is echter vrij snel gestaakt. Het grote succes van de vertaling moedigde niet aan om er direct aan te gaan sleutelen. Bovendien is bij het herzien van een tekst de vrijheid van de vertalers beperkt en kunnen nieuwe ontdekkingen in de bijbelwetenschap op het gebied van de structuur van teksten of de betekenis van woorden niet structureel verwerkt worden. | |
[pagina 50]
| |
Hebreeuwse incunabel 1494.
foto: Nederlands Bijbelgenootschap
De behoefte aan een geheel nieuwe, eigentijdse en liefst oecumenische vertaling bleef dan ook bestaan. In 1970 werd het startschot gegeven voor een ambitieus plan, de Gemeenschappelijke Nederlandse Bijbelvertaling, de directe voorganger van de Nieuwe Bijbelvertaling. Dit project was volgens Verheul echter gedoemd te mislukken. ‘Het is wat te optimistisch gestart. Het draagvlak binnen de kerken was nog niet groot genoeg. Daarnaast waren de vertaalprincipes niet helder omschreven: er was een te grote onenigheld onder de medewerkers over de vertaalmethode die gekozen moest worden.’ Deze twee angels lijken ruim twintig jaar later goeddeels verwijderd. Volgens Verheul is het draagvlak inmiddels groot genoeg: ‘De oecumene is verder gevorderd. Misschien wel uit nood geboren, omdat de secularisatie toeneemt. Willen kleiner wordende kerken geloofwaardig blijven, dan is het toch op zijn minst merkwaardig om met zo veel verschillende vertalingen te leven. De geluiden uit de twintig geloofsgemeenschappen die hun medewerking hebben verleend zijn nu in ieder geval zeer positief.’ Ook over de te volgen vertaalmethode is men het eens geworden. Er worden in dit kader vaak twee methoden onderscheiden. De eerste methode, die wel formeel-equivalent of idiolect vertalen wordt genoemd, gaat uit van een zeer nauwe band tussen vorm en inhoud. Voorstanders van deze methode maken zich sterk voor een vertaling die de brontaal zo dicht mogelijk benadert. Vormaspecten van het origineel, zoals ritme en woordvolgorde, moeten in de vertaling zoveel mogelijk overgenomen worden om de sfeer en de dynamiek van het origineel te behouden. Daarnaast wordt in deze methode sterk gehecht aan de zogenaamde concordantie: een woord uit de brontekst moet iedere keer met eenzelfde woord in de vertaling worden weergegeven. De Statenvertaling uit 1637 is wel het beste voorbeeld van de formeel-equivalente methode, maar ook de NBG'51 vertoont trekjes van deze variant, zij het in mindere mate: veel meer dan in de zeventiende eeuw is rekening gehouden met de specifieke eigenschappen van de Nederlandse taal. De tweede methode wordt wel de dynamisch-equivalente genoemd. Deze is erop gericht zoveel mogelijk de communicatieve waarde van het orgineel in de vertaling over te brengen. Het primaat ligt niet zozeer bij de vorm, maar bij de inhoud of, in bijbelse termen, bij de boodschap. Een goed voorbeeld is de Groot Nieuws Bijbel (GNB), die het NBG en de KBS in 1983 op de markt brachten. Deze vertaling is zeer makkelijk toegankelijk. Moeilijkheden die vooral de niet ingewijde lezer bij het lezen van de Statenvertaling of NBG'51 zouden kunnen hinderen, zijn weggenomen. Toch is dit niet wat NBG en KBS met hun nieuwe vertaling voorstaan. Verheul over de Groot Nieuws Bijbel: ‘Het bezwaar van predikanten tegen deze vertaling in de omgangstaal is dat hij te weinig literair is. Een bijbel die ook geschikt moet zijn voor de liturgie mag wel een hoger register aanslaan. Bovendien is het jammer dat aan de stijl van de brontekst in de GNB zo weinig | |
[pagina 51]
| |
recht gedaan wordt. Poëzie is niet meer als poëzie vertaald en veel beelden uit het Grieks of Hebreeuws zijn in de vertaling verdwenen.’ Het is de bedoeling dat de Nieuwe Bijbelvertaling wel voor liturgisch gebruik geschikt wordt. Daarom streeft men naar een vertaling waarin zowel recht wordt gedaan aan de specifieke eigenschappen van de brontekst als aan de communicatieve waarde van de doeltaal. ‘Wij proberen een vertaling te maken met een zeker literair karakter. We gaan er niet vanuit dat elke zin bij eerste lezing begrepen moet worden. Zo is de brontekst ook niet. Als de brontekst moeilijk is dan moeten we bij de vertaling die moeilijkheid niet afvlakken. Soms is het onduidelijk wat bepaalde zinnen in een bijbeltekst met elkaar te maken hebben. Als dat een kenmerk van de brontekst is dan moeten we dat meenemen in de vertaling: die moeten we equivalent zien te krijgen. Het gaat ons zeker niet alleen om de communicatieve waarde. Wij zijn ons ervan bewust dat we een open tekst moeten creëren. De mensen moeten hun geloof kunnen bouwen op grond van zo'n tekst. En daarom moet de tekst niet teveel uitleggen.’ Om aan beide eisen te voldoen, toegankelijkheid voor een groot publiek en een betrouwbare vertaling, kon niet zonder meer tussen een van beide methoden gekozen worden. Bij de dynamisch-equivalente methode moeten er concessies aan de poëtische functie, de beknoptheid en functionele herhalingen van termen worden gedaan. Bij de formeel-equivalente methode kan bij het letterlijk overbrengen van de brontekst de aandacht wel eens meer op de brontaal komen te liggen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Voor de Nieuwe Bijbelvertaling heeft men voor een tussenweg gekozen, waarin elementen uit beide methoden herkenbaar zijn. De vertaalmethode die wordt toegepast lijkt dan nog het meest op een derde te onderscheiden methode, de functioneel-equivalente, waarmee een mildere variant van de dynamischequivalente methode wordt bedoeld. Toch dekt ook deze variant niet de vertaalmethode van het project. ‘Het Oude Testament in de Groot Nieuws Bijbel zouden we een voorbeeld van functioneel vertalen kunnen noemen. Daar is meer dan bij zuiver dynamischequivalente vertalingen rekening gehouden met bijvoorbeeld de stijl van het origineel. Maar nog steeds wordt ook in deze vertaling gemakkelijk een beeld, een parallellisme of een bepaalde poëtische stijl losgelaten. Het overbrengen van de boodschap is immers eerste vereiste. Wij daarentegen vragen ons eerst af wat precies de functie van een tekst is. Wil de tekst overtuigen, overheerst de poëtische functie of wil het een goed en spannend verhaal vertellen? Daarom is het van belang dat woordspel, spiegelstructuur en beeldspraak in de doeltekst gestalte krijgen. De moraal, de boodschap, zit daar dan subtiel doorheengeweven en staat bij ons op het tweede plan.’ Bij het NBG maakt men in dit kader een onderscheid tussen macro- en microstructuur. Alvorens daadwerkelijk een bepaald tekstgedeelte te vertalen, onderzoekt men hoe het zich verhoudt tot het geheel: van wat voor genre is er sprake, wat is de communicatieve functie, hoe zit de structuur in elkaar en in wat voor stijl is het geschreven? De verschillen tussen de zo uiteenlopende bijbelteksten moeten in de vertaling gestalte krijgen. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen tekstkenmerken en taalkenmerken. Verheul: ‘Soms zijn bepaalde vormaspecten zoals een woordherhaling of een woordspel tekstkenmerken. Een dergelijk kenmerk is functioneel in de brontekst en wordt dan ook in de vertaling opgenomen. Maar het kan ook zijn dat een woordherhaling zonder bepaalde reden in de oorspronkelijk tekst voorkomt, bijvoorbeeld omdat het een taalkenmerk is van het Hebreeuws. Als je dat in het Nederlands steeds met hezelfde woord vertaalt, dan maakt dat een vreemde indruk. Onze taal vraagt enige variatie.’ | |
Broeders èn zustersDat de oorspronkelijke tekst en tekstkenmerken bij de vertaling centraal staan, blijkt ook uit de wijze waarop men omspringt met bepaalde vrouwonvriendelijke formuleringen in de bijbel. Vanuit feministische hoek is daar altijd veel kritiek op geweest en sommige feministische theologen betitelen God met hij/zij. Verheul: ‘Een bijbeltekst wordt bij ons vertaald zoals die is, dus binnen de paternalistische en androcentrische cultuur waarin hij is ontstaan. Dit is dus anders dan hetgeen in een recente Amerikaanse feministische vertaling gedaan is. Daar wordt desnoods een vers weggelaten en wordt God de ene keer met vader en de andere keer met moeder aangesproken. Toch staat in de tekst altijd vader en dan nemen wij dat over. Wij laten natuurlijk ook niets weg. Vrouwonvriendelijke tekstkenmerken komen gewoon mee in de vertaling. Je leest herhaaldelijk in de bijbel dat vrouwen hun mannen onderdanig moeten zijn. Het leest ongemakkelijk, | |
[pagina 52]
| |
maar het staat er. ‘Maar waar vrouwonvriendelijk taalgebruik de vertaling zelf is ingeslopen - en dat is in de loop der jaren veel gebeurd omdat men zich daar niet van bewust was - vermijden we dat. Een bekend geval is het Griekse woord adelphoi, dat zowel voor broeders als voor zusters gebruikt wordt. Traditioneel is dat alleen met broeders vertaald, nu vertalen we het met “broeders en zusters”. Alleen wanneer Petrus het woord richt tot twaalf andere mannen zullen wij natuurlijk niet ook het woord zusters gebruiken. Maar de brieven van Paulus tot de hele gemeente laten we met “broeders en zusters” beginnen. Inclusief vertalen wanneer mogelijk, is trouwens een van de vertaalregels.’ De taal van de Statenvertaling en van de NBG'51 mag dan verouderd en aan vernieuwing toe zijn, zij heeft wel een bepaalde traditie gekregen. Sommige zegswijzen, waarvan ‘ijdelheid der ijdelheden’ de bekendste is, zijn niet meer uit onze taal weg te denken. Verheul beseft dat een nieuwe bijbelvertaling niet om de traditie heen kan, maar zij mag de vertaling niet gaan overheersen. ‘Ons toekomstig publiek heeft behoefte aan iets nieuws. Deze mensen roepen waarschijnlijk minder hard dan zij die zo gehecht zijn aan het traditionele. Toen het project nog maar net begonnen was, schreef Brandt Corstius in een column: “Blijf met je poten van mijn brandend braambos af”. Dat soort geluiden is bekend, juist van mensen die geen kerkelijke binding meer hebben of nooit gehad hebben, maar zo'n vertaling als historisch monument. Wij willen een bijbel in eigentijds modern Nederlands en het kan daarbij geen kwaad bepaalde traditionele formuleringen eens te vervangen. Wij gebruiken wel eens als criterium dat wanneer achter een woord in de van Dale “bijbels” staat, we juist dan naar iets nieuws op zoek moeten. Zo'n woord heeft een specifieke betekenis gekregen op grond van oude bijbelvertalingen en is los van de grondtekst komen te staan.’ Volgens Verheul is overigens geen van de hiervoor besproken vertaalmethoden direct op de Nieuwe Bijbelvertaling van toepassing. ‘Als er dan toch van een vertaalmethode gesproken moet worden, dan kunnen we het beste uitgaan van een sterk geclausuleerde methode. Dat wil zeggen dat het vertalen door bepaalde principes en regels bepaald wordt.’ Principes of niet, tijdens het eigenlijke vertaalwerk zullen er nog ingewikkelde afwegingen gemaakt moeten worden. Dan zal blijken of alle tekstkenmerken in een vertaling weergegeven kunnen worden en het eigentijdse Nederlands niet ten koste van de betrouwbaarheid gaat. Men streeft in de nieuwe vertaling dus naar een nieuwe, moderne bijbelse taal, zonder dat daarbij de eigenschappen van de oorspronkelijke teksten en de verschillen tussen de diverse bijbelboeken in stijl en genre veronachtzaamd worden. ‘Brontekstgetrouw en doeltaalgericht’, zo vat men op het NBG-hoofdkantoor in Haarlem het ideaal kort samen. In de Katholieke Kerken wordt sinds 1975 een vertaling gebruikt, de Willibrordvertaling, die dit ideaal enigszins benadert. Bij het vertalen is rekening gehouden met recente resultaten van de bijbelwetenschappen en met het feit dat de functie van bepaalde vormen ook in het Nederlands gestalte moest krijgen. Daarnaast heeft men meer dan bij andere vertalingen oog gehad voor het literaire karakter van bijbelteksten. Beroemd is de psalmenvertaling die Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde voor de Willibrord maakten. De succesvolle Willibrordvertaling is onlangs nog herzien. Toch werken de katholieken mee aan een nieuwe bijbelvertaling; de Katholieke Bijbelstichting is zelfs een van de initiatiefnemers. Verheul: ‘Het is nog niet te overzien welke bijbel in de Katholieke Kerk als uitgangspunt wordt genomen, maar blijkbaar vindt men het oecumenisch belang van dit nieuwe project groot genoeg om eraan mee te werken.’ Er is nooit over gedacht om de Willibrordvertaling als uitgangspunt voor de nieuwe vertaling te nemen. ‘De Willibrordvertaling is goed, maar ik durf wel te zeggen dat wij met een betere vertaling komen. Belangrijker is dat de Willibrord een tamelijk beperkte doelgroep heeft. Een deel van de protestantse kerken zal nooit een katholieke vertaling willen gebruiken, ook al is deze nog zo grondig en kritisch herzien. En andersom geldt dat de Katholieke Kerk nooit een bewerking van de NBG'51 zal aanvaarden. Streef je, zoals wij, naar een bijbel die in een breed spectrum van kerken gebruikt kan worden, dan moet je opnieuw beginnen.’ Onlangs bleek weer dat de spanning tussen katholieken en protestanten nog niet voorbij is. In een open brief aan kardinaal Simonis eisten enkele voormannen van orthodox-katholieke organisaties dat hij zijn goedkeuring aan de herziene Willibrordvertaling zou intrekken. De historisch-kritische methode die voor de vertaling is gebruikt, is, aldus de briefschrijvers, afkomstig uit vrijzinnig-protestantse hoek en degradeert de bijbel van geopenbaarde waarheid tot gewoon mensenwerk. Vooral waar Maria ter sprake | |
[pagina 53]
| |
komt is de vertaling ‘nog protestanter dan protestants’. De coördinatoren van de Nieuwe Bijbelvertaling worden voortdurend geconfronteerd met de kritische en verdeelde achterban, de ‘bloedgroepenstrijd’ steekt regelmatig de kop op. Maar ook de uitvoering van het praktische vertaalwerk levert moeilijkheden op. Terwijl een ‘gewoon’ literair vertaler zijn werk meestal alleen verricht, moet men bij dit project een grote groep vertalers op één lijn zien te krijgen en te houden. De coördinatoren hopen dit obstakel met behulp van een hechte organisatiestructuur zoveel mogelijk in te dammen. | |
Commissies en supervisorenAan de basis van het project staat een team van vijftien externe vertalers (onder wie zes vrouwen). De vertalers werken in koppels bestaande uit een exegeet en een neerlandicus of vertaalwetenschapper. Na een gezamenlijk gemaakte tekstanalyse schrijft de exegeet een ruwe vertaling waaraan hij aanwijzingen voor zijn collega toevoegt, die op zijn beurt er een goed lopende Nederlandse tekst van maakt. Vervolgens maken ze samen een (voorlopige) eindvertaling. De resultaten worden voorgelegd aan een ander koppel, de reviewers, waarna ze weer terug gaan naar het oorspronkelijke vertaalkoppel. Dat stelt de vertaling bij en stuurt haar naar het zogenoemde cordinatieteam dat de vertaling controleert en eventueel corrigeert. Dan wordt de vertaling getest in lezerspanels, waaronder een groep Vlamingen en een groep jeugdige lezers. Het uiteindelijke commentaar moet komen van de begeleidingscommissie en de 49 supervisoren. De supervisoren zijn afkomstig van de twintig geloofsgemeenschappen die. hun medewerking wilden verlenen, van de Broederschap van Pinkstergemeenten tot de Oud-Katholieke Kerk, van de Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken tot de Verenigde Protestantse Kerk in België. Ook zijn er vertegenwoordigers van drie grote joodse geloofsgemeenschappen in Nederland. De supervisoren, voor het overgrote deel exegeten, hebben tot taak kritisch mee te lezen. Een andere reden voor het aanstellen van de supervisoren is het creëren van een zo groot mogelijk draagvlak voor de vertaling, hoewel zij niet officieel de kerken vertegenwoordigen door wie zij zijn voorgedragen. De Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) en geloofsgemeenschappen als Jehova's Getuigen hebben hun medewerking aan het project geweigerd. Verheul: ‘De Jehova's Getuigen gebruiken hun eigen vertaling. De Gereformeerde Bijbelstichting wil alleen de Statenvertaling gebruiken. Het is voor de GBS uberhaupt onvoorstelbaar dat je samen met katholieken iets wilt gaan doen.’ De begeleidingscommissie tenslotte is het orgaan dat het laatste woord heeft omtrent vertaalproblemen en alle andere besluiten die het project aangaan. Alle medewerkers zijn uiteindelijk aan deze commissie verantwoording verschuldigd. Toen Luther het Oude Testament vertaalde, werd hij bijgestaan door Philipp Melanchthon, hoogleraar Grieks aan de universiteit van Wittenberg, en hebraïcus Matthäus Aurogallus. De vertaling van het Nieuwe Testament, die de afvallige monnik in tien weken had gemaakt, werd gecorrigeerd door Melanchthon. Toch is de Lutherbijbel, die in 1534 voor het eerst gedrukt werd, onmiskenbaar het produkt van één man. Met zijn grote literaire talent en zijn grote ervaring als prediker wist Luther een helder nieuw taalgebruik te scheppen waardoor zijn vertaling een enorme zeggingskracht kreeg. Zij heeft zelfs ten grondslag gelegen aan het standaard-Duits. Bij de Nieuwe Bijbelvertaling wordt gewerkt door vijftien vertalers, 49 supervisoren, een coördinatieteam van zeven personen, een negenkoppige begeleidingscommissie en verschillende meeleesgroepen. Vanuit de reformatorische pers komt voortdurend het verontruste signaal dat de vertaling niet geïnspireerd genoeg zal zijn. Inderdaad dient de vraag zich aan of het werken in teams niet ten koste gaat van de ‘inspiratie’, goddelijk of menselijk, en de vele bewerkingen niet tot een zekere afvlakking leiden. Samenwerking, zo meent Verheul, kan juist heel inspirerend werken. Bovendien wordt ervoor gewaakt dat er geen vervlakking optreedt. ‘Hoewel soms een bepaalde toevoeging iets strikter strookt met de brontekst kan de tekst er wel door vervlakt worden. Dan besluiten wij de wijziging niet door te voeren.’ Daarnaast blijft het vertaalwerk altijd dicht bij het oorspronkelijke vertaalkoppel. ‘Zij zijn de enigen die hun deel kunnen overzien.’ Problemen vanwege het groot aantal supervisoren uit verschillende richtingen verwacht Verheul niet. ‘Supervisoren krijgen vrij strikte richtlijnen voor wat ze wel en niet mogen. Wij vragen een algemeen oordeel over de vertaling, getoetst aan de uitgangspunten. In een heel vroeg stadium van het project hebben ze de vertaalregels voorgelegd gekregen en daar hebben ze “ja” tegen gezegd.’ | |
[pagina 54]
| |
Dat vertalers een bepaalde kerkelijke achtergrond hebben speelt volgens Verheul beslist geen rol. ‘Een exegeet is in het project in de eerste plaats iemand die deskundige is op het gebied van de grondtekst. Natuurlijk legt hij uit, maar dat is vers twee. Er zijn discussies binnen bepaalde vakgroepen over “wat staat hier?” of “Is Joël nu voornamelijk poëzie of eerder proza?” of “Wat zijn nu eigenlijk de kenmerken van poëzie in het Hebreeuws?”. Op dit soort kwesties raadplegen collega's elkaar vaak. De kerkelijke gezindte is daarbij nooit een stoorzender.’ Maar Verheul verweert zich tegen de typering van het project als een puur technische aangelegenheid. ‘Het klinkt misschien heel zakelijk en droog. Toch speelt de emotionele kant zeker een rol. Iedereen, wat zijn achtergrond ook is, kan door een tekst geraakt of meegesleept worden. Soms ergert je iets. Maar als het gaat om vertalen dan spreekt de vakman of de vakvrouw eerst.’ In een interview in het Nederlands Dagblad (16 oktober 1995) waarschuwde de voorzitter van de Gereformeerde Bijbelstichting J. de Koning dat nieuwe vertalingen als deze niet langer het woord van God zijn, maar ‘veeleer een boek vol mensenwoorden’. Hij bepleit enkel de Statenvertaling met de verheven tale Kanaëns te gebruiken die zich als taal van God duidelijk onderscheidt van de gewone mensentaal. Volgens hem stond het taalgebruik van de Statenvertaling ook in de zeventiende eeuw ver boven dat van het volk. Verheul is het hier absoluut niet mee eens. ‘Of de Statenvertaling bij ontstaan ook de taal van de kansel was, betwijfel ik ten zeerste. Met de vertaling waar wij mee bezig zijn willen we dat in elk geval niet. Wij streven naar een vertaling die overkomt als een natuurlijke tekst. De gedachte achter kritiek als die van De Koning is dat de boodschap van de bijbel haaks staat op wat de moderne mens wil en denkt. Wij gaan er vanuit dat die inhoud en de boodschap wel vreemd is - je moet de bijbel niet als de Libelle lezen - maar dat je die vreemdheid niet al op het niveau van de taal moet leggen.’ Ook bestaat de zorg dat door het grote aandeel van de neerlandici aan het project ten behoeve van de communicatie elke hobbel uit de weg wordt gehaald en de bijbel te simpel en te eenduidig wordt. Die angst kan Verheul wel begrijpen, maar ze denkt dat die onterecht is. ‘We proberen juist een vertaling met een literair karakter te maken. Maar de tekst moet een zeker mysterie blijven behouden. Hij moet niet plat en gesloten zijn.’ | |
Public relationsHet echte vertaalwerk is pas in mei 1994 gestart. Men is dus een kleine twee jaar bezig. Het is nog te vroeg om iets over de kritiek van supervisoren te kunnen zeggen. Uit de ervaring met de review, de kritiek van directe collega's binnen het project, is volgens Verheul tot nu toe gebleken dat er soms veel wordt veranderd. ‘We hebben bijvoorbeeld besloten de vertaling van een klein bijbelboek geheel te herzien. In de eerste instantie werd het boek als poëtisch proza vertaald. Toen kwam er echter kritiek van diverse kanten en was bovendien intussen een overleggroep over de kleine profeten gecreëerd. We hebben toen besloten de vertaling de vorm van poëzie te geven, hetgeen in de macrostructuur maar ook op microniveau heel wat veranderingen met zich meebracht.’ Verheul is tot nu toe erg tevreden met de gang van zaken. Na een beginfase van uitproberen op het gebied van vertalen en samenwerken is er volgens haar een mooi team ontstaan. Of de toekomst er ook zo mooi uit zal zien wanneer meer informatie naar buiten zal komen is nog onzeker. Hoe bijvoorbeeld niemand voor het hoofd te stoten met het vertalen van het Onze Vader in Mattheüs? In de protestantse traditie is ‘Leidt ons niet in verzoeking’ de vaste uitdrukking, terwijl katholieken zeggen: ‘Leidt ons niet in bekoring’. ‘Bij Mattheüs zijn we nog niet, want we zijn in het Nieuwe Testament begonnen met Handelingen. Ons uitgangspunt is dat we de traditionele begrippen gebruiken, mits ze in het hedendaagse Nederlands nog hetzelfde betekenen als wat ze zouden moeten betekenen volgens de brontekst. Hoewel het niet meevalt proberen we natuurlijk ook vaak wat nieuws te vinden, dat kan heel verfrissend zijn.’ Over heikele kwesties heeft de Begeleidingscommissie het laatste woord. Deze beslist bijvoorbeeld over de vertaling van de godsnamen. ‘Daar zijn natuurlijk ook weer bepaalde tradities in en daarover mogen de vertalers en ook wij hier als staf in Haarlem niet zelf beslissen. “Laten we deze keer de Here nemen of we pakken JHWH of de Eeuwige, ook mooi”, zo gaat het niet. Dat is een kwestie die op hoger bestuurlijk niveau ligt.’ Ook wat betreft de public relations is men in het project terdege voorbereid. Naast dat bij de samenstelling van het vertaalteam en de begeleidingscommissie rekening is gehouden met een zo breed mogelijke kerkelijke en zelfs geografische achtergrond, wordt er gewerkt aan een PR-plan voor het project. | |
[pagina 55]
| |
Dat een PR-commissie zeker geen overbodige luxe is blijkt wel uit de grote hoeveelheid felle kritiek die steeds volgt als een vertaalde zin naar buiten komt. De PR-commissie zal waar ze het nodig vindt reageren op kritiek en de verschillende reacties in het project proberen in te passen. Verheul begrijpt niet goed waarom voortdurend wordt gesuggereerd dat het project gehuld wordt in geheimzinnigheid. ‘De brochures over onze vertaalprincipes gaan bij honderdtallen de deur uit.’ Maar dit zijn natuurlijk niet de vertalingen zelf. ‘Op bijeenkomsten wordt wel eens een stukje voorgelezen, maar de eerste ronde willen we onder de supervisoren houden. We willen een zekere rust voor de vertalers en het project houden. Maar over enige tijd zullen er proefteksten op de markt komen, want hoewel het storend is in een vroeg stadium alle kritiek over je heen te krijgen, is het natuurlijk zaak daar zeker niet al te laat mee te komen.’ Tot nu toe heeft geen enkele kerk zich erop vastgelegd de nieuwe vertaling daadwerkelijk te gaan gebruiken wanneer die af is. ‘Het is natuurlijk wel de bedoeling. Want het project kost erg veel geld. Maar er is goede hoop. Op diverse synodes en ook door bisschoppen is positief gereageerd en hebben ze ons aangemoedigd aan het werk te gaan. Over het algemeen is men erg optimistisch over ons project, maar niemand legt zich erop vast over tien jaar onze vertaling te gaan gebruiken. Dat begrijp ik wel.’ De planning is dat op 1 januari 2000 het directe vertaalwerk is afgerond. Daarna volgt de hele procedure van het uitgeven en tal van andere bijkomstigheden. In 2002 of 2003 zal de nieuwe vertaling dan op de markt komen. ‘Of we dat halen, daar is de een iets optimistischer over dan de ander. Voordat de vertaling uiteindelijk op de markt komt zullen wel proeven in de openbaarheid komen, want nu wordt daar nog zorgvuldig - geheimzinnig wordt ook wel eens gezegd - mee om gegaan.’ Of het resultaat van dit grote project de Statenvertaling van de 21ste eeuw zal worden is niet waarschijnlijk. Het tijdperk van een dominante kerk, rooms of calvinistisch, met een bijna heilig verklaarde vertaling, zal bij het verschijnen van de vertaling al bijna twee eeuwen voorbij zijn. Verheul: ‘Het is een illusie om te denken dat de Nieuwe Bijbelvertaling alle bijbels overbodig maakt. Het is ook niet wenselijk om met één vertaling te leven. De Groot Nieuws Bijbel en de NBG'51 behouden natuurlijk hun recht en ook de Statenvertaling blijft gewoon bestaan.’ |