‘Het zat wet paarlen voor de zwijnen gooien zijn’; een verlaat antwoord op ‘Een onverkwikkelijke geschiedenis’ van Ronald Besemer in Vooys 2 (1996)
Eerder publiceerde ik in dit periodiek een vrij luchtige causerie over de novelle De reis van de douanier naar Bentheim van Willem Brakman, die met de nodige slagen om de arm met het postmodernisme in verband kan worden gebracht. Het was de uitgeschreven tekst van enkele aantekeningen op basis waarvan ik ooit eens een tweedejaars hoorcollege over dit onderwerp heb gegeven. Zonder ook maar de pretentie te hebben gehad een uitvoerige interpretatie te geven van Brakmans novelle, wilde ik enkele van mijn leesobservaties aanstippen, die vrij aardig in het spoor blijken te lopen met enkele vroegere theoretische noties over het verschijnsel postmodernisme.
Voor een snelle oriëntatie gaf ik daarbij nog een globale kenschets van het postmodernisme, die zonder de daarvoor misschien noodzakelijke literatuurverwijzing was gebaseerd op twee van de vigerende opvattingen en in haar beknoptheid natuurlijk geen enkel recht kon doen aan de ondoorzichtige internationale discussie over het onderwerp. Met zoveel woorden had ik dat ook uitdrukkelijk in mijn beschouwing aangegeven.
Het is niet alleen hierom dat ik met zoveel verbazing kennis heb genomen van de uiterst vileine en venijnige respons aan mijn adres van Ronald Besemer. Dat men het in het geheel niet met de strekking van mijn artikeltje eens kan zijn of dat men mij wil betrappen op feitelijke onjuistheden, is vanzelfsprekend ieders goed recht. Maar de uiterst felle, agressieve en soms ronduit onbeschofte toon, die Ronald wel meent te mogen aanslaan, acht ik volkomen misplaatst.
Ronald doet het in zijn buiten proportionele reactie onderhand voorkomen alsof ik hem persoonlijk een zwaar onrecht heb aangedaan door alleen al het ‘lef’ te hebben gehad een stuk te schrijven waarin onderwerpen als postmodernisme en Brakman worden aangeroerd. Het zijn onderwerpen die hem kennelijk zeer na aan het hart liggen en waar hij - waarschijnlijk in het kader van zijn afstudeerscriptie - nog wat over heeft doorgeleerd.
Liefde voor literatuur is natuurlijk mooi, maar je moet wel maat weten te houden in je polemieken, Ronald! Ik zou bijna tegenwerpen dat er toch gewichtiger zaken in de wereld zijn om je zo buitensporig over op te winden. Zoals de situatie in het Midden-Oosten of het behalen van de finale van de Champions League door Ajax, om maar eens iets te noemen.
Ronald beweert niet geheelten onrechte dat ik met mijn beschouwing geenszins recht heb gedaan aan het indrukwekkende betekenispotentieel van De reis. Wie zou dat overigens wel kunnen, vraag ik mij in arren moede af. Maar Ronalds kritische woedeuitbarsting hierover zou voor mij slechts enige zeggingskracht gehad hebben, wanneer deze zelf ook een zinnig tegenperspectief te bieden had. Daarvan is echter in het geheel geen sprake.
Integendeel: hij is zo ernstig over mijn zogenoemde ‘slappe kletspraat’ heen gevallen, dat hij de bezwaren die hij heeft in te brengen tegen mijn persoon - of tegen mijn artikel, want dat is niet helemaal duidelijk - allerminst helder onder woorden heeft gebracht. Ik vind zijn reactie, die in zekere zin is op te vatten als zijn verdediging van het zogenoemde ‘magische geoudehoer van Brakman in De reis’ (sic), daarom rijkelijk voorbarig.
Hoewel ik mede op grond van veel ondermaatse en pejoratief klinkende formuleringen als de bovenaangehaalde nog steeds ernstig twijfel aan het nut van alweer een reactie mijnerzijds op Ronald Besemers ‘gewauwel’, onderneem ik hieronder niettemin een poging het één en ander nog eens uit te leggen. Omdat Ronald met zijn wilde tirade er onder andere gewoon blijk van heeft gegeven mijn stuk slecht te hebben gelezen of de strekking daarvan althans verkeerd heeft weer-