groep cabaretiers niet zo strict gemaakt worden als Verbraak wel wil. Zou men namelijk iets willen concluderen over de werkwijze van de geïnterviewde cabaretiers, dan is het wel hetgeen Verbraak zelf al in zijn inleiding met een citaat van Wim Kan aangeeft: ‘Een conference kun je niet aan een schrijftafel maken. Je kunt ook geen tenniswedstrijd instuderen. Je moet een tegenstander hebben (publiek) en dan maar kijken hoe het afloopt.’ De meeste van de in Over het vak ondervraagde cabaretiers gaan voor het eerst de planken op met een conference in uiterst ruwe vorm. De werkelijke conference-tekst wordt pas uitgekristalliseerd tijdens try-outs en leesvoorstellingen. Een werkwijze dunkt me, die niet wezenlijk zal verschillen bij uitvoerende artiesten als Jenny Arean, Adèle Bloemendaal, Karin Bloemen en Jasperina de Jong.
Freek de Jonge, met wie Over het vak opent, is een van de cabaretiers die met zo'n conference in ruwe vorm begint, erop vertrouwend dat het materiaal zich tot iets moois zal laten omvormen. De Jonge zegt: ‘Wanneer ik begin te praten, weet ik dat er iets komt. Of ik nou ga staan, ga zitten of liggen ... er komt wat. Omdat er spanning is tussen die mensen die iets willen en jij, die iets moet.’ Hans Teeuwen, die Over het Vak mag afsluiten, heeft opvallend veel overeenkomsten in werkwijze. De cabaretier, die op dit moment geldt als ‘de grootste cabaretbelofte’, verwoordt zijn ideeën als volgt: ‘het gaat om die rust, om het vertrouwen dat er “iets” komt. Er komt namelijk altijd wel iets. Het gaat pas fout als je wilt forceren, als je in een soort paniek probeert de stiltes voor te blijven. Dat is helemaal niet nodig, want er is al iets: Jij staat daar en er zit iemand tegenover je. En komt er niks, dan zeg je: “Ja dat is best wel pijnlijk deze stilte” Dan wordt er alweer gelachen.’
Tientallen parallellen (en even zovele verschillen) zijn er tussen de werkwijzen van de cabaretiers te ontdekken. Martine Bijl en Hans Dorrestijn zeggen 's middags hun gehele programma voor zichzelf op, terwijl Paul de Leeuw en Toon Hermans overdag nauwelijks stilstaan bij het feit dat zij 's avonds moeten optreden. Brigitte Kaandorp houdt een zakboekje bij met invallen en Bert Visscher zweert bij zijn doos met ‘snippertjes, bierviltjes en papiertjes met ideeën’. Toon Hermans gelooft niet in Visschers aanpak: ‘Je komt nooit tot een zekere allure als je mopjes gaat verzamelen alsof het goudstukken zijn. Mopjes zijn geen goudstukken, ze zijn vervangbaar.’
De lezer van Over het vak moet zelf alle parallellen ontdekken, Verbraak heeft zijn interviews als op zichzelf staande portretten afgedrukt. Hij interpreteert nergens. En trekt nergens vergelijkingen tussen de geïnterviewde cabaretiers. Had Verbraak zijn energie maar in deze dankbare taak gestoken, al was het maar om hem af te houden van het werk waarmee hij zich nu heeft beziggehouden: het te pas en vooral te onpas toevoegen van sfeertekeningen. Verbraak vertelt wat Martine Bijl tijdens het interview drinkt (‘Vinnig scheurt ze een nieuw cappuccinozakje open. Rátsj!’), wat Brigitte Kaandorp eet (‘Kaandorp zwijgt, breekt gedachteloos een stukje chocola af.’) en wat Paul van Vliet rookt (‘Hij praat op kousevoeten. Bedachtzaam, gedempt. Met een stem vol craquelé, gebronsd door ontelbare Caballero's zonder filter.’)
Helemaal gortig wordt het wanneer Hans Dorrestijn wordt