meine Gäste mit freundlicher Kaltblütigkeit unter den Tisch trinke.
Al eerder verklaarde Bismarck tegenover zijn vader zelfs: ‘Ich langweile mich zum Hängen.’
Nog miste hij de connecties en het geduld om maatschappelijk vooruit te komen. Ook in de liefde wilde het niet vlotten. Na andermaal een vergeefs aanzoek te hebben gedaan in 1842 zakte de bijna dertigjarige Bismarck de moed in de schoenen. Hij verklaarde dat zijn vrijersvoeten totaal bevroren waren en dat hij waarschijnlijk nooit zou trouwen.
Bismarck mocht dan wanhopig zijn, verdere lezing van de brief aan zijn aanstaande schoonvader wijst toch op zijn grote diplomatieke talenten. Het ontgaat hem niet, schrijft Bismarck, dat het brutaal kan overkomen, dat hij, hoewel hij Puttkamer pas korte tijd kent, nu al vraagt om het grootste bewijs van vertrouwen dat een man een ander ooit kan schenken. Hij stelt deze vraag echter toch, vervolgt Bismarck de redenering, omdat hij beseft dat het onmogelijk is om op grond van zijn persoonlijkheid zodanige garanties voor de toekomst te verschaffen, dat zij de inzet van een dergelijk hoog pand als de hand van een dochter zouden kunnen rechtvaardigen. In dergelijke gevallen telt nu eenmaal, dat het vertrouwen in God datgene dient aan te vullen wat vertrouwen in de mens toch nooit zal kunnen dekken.
Dit argument van het godsvertrouwen was een briljante vondst. Het is ook hierom dat Bismarcks biografen deze brief een diplomatiek meesterstuk plegen te noemen. Aan de ene kant was Bismarcks reputatie zo slecht, dat hij daar liever niet te lang bij stil wilde staan. Door verveeldheid gedreven had hij een aantal wilde avonturen beleefd, die hem in Pommeren de bijnaam der tolle Junker hadden bezorgd. Aan de andere kant was het argument van het godsvertrouwen een schot in de roos gezien de persoon en het milieu van Bismarcks aanstaande schoonvader. Puttkamer behoorde namelijk tot een kring van jonkerlijke piëtisten, een zeer conservatieve geloofsgemeenschap met een nadruk op verinnerlijking van het geloof. Het meesterlijke van Bismarcks zet was nu, dat de vrome Puttkamer moeilijk zou kunnen beweren toch liever uit te gaan van vertrouwen in de mens dan van godsvertrouwen! En daarmee sloeg Bismarck de vader van zijn aanstaande de mogelijkheid om een afwijzing te baseren op zijn slechte reputatie uit handen. Het vervolg van de brief sluit hierop aan. Openhartig, zij het in positieve tinten, schildert Bismarck zijn eigen ervaringen op godsdienstig gebied. Dit hele exposé ademt de sfeer van een bekering en dat past precies bij de nadruk op religieuze opwekking (réveil) van de piëtisten.
Bismarck had Johanna von Puttkamer door toedoen van zijn jeugdvriend Moritz von Blankenburg leren kennen. Op het dieptepunt van zijn persoonlijke crisis was hij door Blankenburg bij de piëtistenkring getrokken. Al hield hij grote twijfels over het geloof (mensen in zijn omgeving hielden hem zelfs voor een atheïst), na korte tijd koesterde Bismarck het contact met de piëtisten. Eindelijk trof hij jongeheren en jongedames van jonkerlijke huize die ook eens een boek lazen en met wie hij over de muziek van Beethoven van gedachten kon wisselen. Niet onaantrekkelijk achtte Bismarck ook de verbindingen van de groep rond Blankenburg met invloedrijke politici en via hen met de Kroon.
Johanna von Puttkamer was Bismarck binnen deze kring eerst niet opgevallen. Zij was dan ook, afgezien van haar ravezwarte haar, geen schoonheid. Het verhaal gaat, dat toen Johanna na haar huwelijk als mevrouw Von Bismarck voor het eerst het dorp van haar man binnenreed de boeren gezegd zouden hebben: ‘...von's schöne Geschlecht ist unsere junge Gnädige aber nicht.’
Veel meer was de aandacht van de jonge Bismarck uitgegaan naar de bekoorlijke verloofde van zijn vriend, Marie von Thadden. In korte tijd na Bismarcks kennismaking met de piëtistenkring ontwikkelde zich tussen Bismarck en haar een platonische maar daarom niet