| |
Nationaal Tooneel.
‘Stad en Dorp’ van Mevr. Carlotta Birchpfeiffer. - Hulde aan Mej. Beersmans. - Beneficievertooningen. - ‘Huiselijk Wel en Wee’ van J. Van den Brande. - Het Nederlandsch tooneel te Gent.
De vertooning van 24 Januari jl. zal ongetwijfeld bij de bezoekers van ons Nationaal Tooneel als een echt kunstfeest blijven aangeteekend. Wat ons betreft, wij bekennen dat wij in langen tijd op den Vlaamschen schouwburg geen zoo genotrijken avond hadden doorge- | |
| |
bracht, en wij ons niet herinneren er ooit een zoo ontzaglijke volksmenigte te hebben aangetroffen. De zaal was gestampt vol. Van boven tot beneden, van den eersten tot den laatsten rang, was geen enkel plaatsje onbezet gebleven. En hoe zou het anders? - Vierde men niet de lievelinge van het antwerpsch kunstminnend publiek, de in gansch Nederland geliefde Mejuffer Beersmans?
Dat de talrijke vereerders van Mej. Beersmans' talent haar op heure beneficievoorstelling eene hulde hebben bewezen die harer waardig was, hoeven we nauwelijks te zeggen. Bij haar optreden werd de benificiante met uitbundige en langdurige toejuichingen begroet, terwijl overvloedige bloemtuilen en lauwerkransen voor de voeten der gevierde kunstenares nedervielen.
Het stuk dat Mej. Beersmans voor die vertooning had gekozen, getuigt van harentwege van voortreffelijke kunstsmaak: - ‘Dorp en stad’ van Mevr. Carlotta Birchpfeiffer behoort stellig tot de verdienstelijkste voortbrengselen van de zoo verdienstelijke duitsche tooneellitteratuur. - Hier hebben we niet te doen met een effektdrama als ‘De Orgeldraaier’, maar met eene stille gemoedelijke comadie. Als wij zeggen comedie, bedoelen we geenszins dat genre van tooneelwerk, waaraan de parijsche comedie-fabricanten tegenwoordig hunne pen leenen, Neen, 't is geene comedie in den aard van de ‘Princesse Georges bijv., waar lage bedorven zielen zich schaamteloos in een walgelijken kring van ontucht en liederlijkheid bewegen; maar wel een echt deugdelijk tooneelspel, kortom eene comedie waarin geene ‘gallische wuftheid,’ maar ‘germaansche zedelijkheid’ heerscht.
‘Dorp en Stad’ is, ja, germaansch in den waren zin des woords. Trouwens, zelden zagen wij een stuk in handeling en typieke karakters zoo oorspronkelijk, zoo echt duisch als die comedie van Mevr. Birchpfeiffer. Om er maar een enkel karakterbeeld van aan te halen: - hoe realistisch, en tevens hoe dichterlijk schoon is niet het hoofdfiguur afgeschetst, het lieve dorpsmeisje Lorle, dat eenvoudig-naïeve kind der natuur, welke later als ‘Leonora’ de echtgenote eens beroemden kunstenaars zich in de stad, in de groote wereld, verplaatst ziet! Hoe schoon, hoe treffend schoon ook dat dualism van Natuur en Kunst, veldelijk genoegen en stedelijke praal en pracht! Wat al
| |
| |
boeiende tafereeltjes, zoo frisch en natuurlijk, zoo vol poëzie en leven, dat men zich bijwijlen tegenover de werkelijkheid droomen zou.
In de schoone, veelzijdige rol van Lorle heeft Mejuffer Beersmans als het ware zich zelven overtroffen. Voordracht, mimiek, houding en beweging, alles was voortreffelijk in den hoogsten graad. Zoo natuurlijk, met zooveel waarheid en innig gevoel, heeft zij dat sijmpathiek karakter weêrgegeven, dat de verrukte toeschouwers haar meermalen door de geestdriftigste toejuichingen hunne erkentelijkheid betuigden voor het kunstgenot dat haar meesterlijk spel wist te schenken.
Over het algemeen was Mej. Beersmans dien avond ook door de andere tooneelisten uitmuntend ter zijde gestaan.
De heer Beems vervulde vrij goed de rol van den Lindewaard. - Als Reinhard was M. Hendrickx een echte kunstenaarstype. Dergelijke rollen passen hem bijzonder goed. - Dit laatste was het geval niet met M. Lenaerts (de graaf) die in het komiek vak veel heler op zijne plaats is. - M. Van den Einde, die in uitspraak en gebaarden, tot het vervullen van Vorstelijke rollen wel wat gebrek aan distinctie heeft, was ditmaal beter dan naar gewoonte. - Wat M. Willems betreft, deze is echter in de rol van Stephaan verre beneden zijn gewoon spel gebleven. Van dien romantieken, met idealen dweependen droomer, heeft hij niets dan een onbeduidend, alledaagsch figuur weten te maken. - MM. Laurent en Dupont vervulden hunne kleine rol op zeer voldoende wijze. - De jufvrouwen Aleidis (Ida) en Evelina Kapper (Amalia) waren insgelijks goed voor hunne wederzijdsche taak berekend; oneindig beter althans dan Mevr. Stein, die in de rol der oude Barbel het middelmatige niet te boven kwam.
Zulks belet niet dat, voor eene eerste opvoering, welke gewoonlijk nog al iets te wenschen laat, de samenhang alleszins bevredigend was, en het stuk vrij goed ten einde liep.
Nauwelijks was de gordijn op het laatste bedrijf van ‘Dorp en Stad’ gevallen, of de artisten werden op het tooneel terug geroepen, en aan Mej. Beersmans, de heldin van het feest, werd thans, van wege hare medekunstenaars en het publiek, eene zoo schitterende als welverdiende ovatie gebracht: Verscheidene prachtige geschenken werden der Benificiante aangeboden; onder anderen een kostelijk bronzen kunstwerk, verbeeldende ‘de Maagd van Antwerpen die de Tooneel- | |
| |
kunst kroont,’ een echt meesterstuk, dat onzen begaafden beeldhouwer M. Van Arendonck tot eer verstrekt.
Onnoodig te zeggen dat het publiek aan die plechtige eerbewijzing levendig deelnam en de zaal onder bravo's en handgeklap dreunde. Bloemen en kronen werden van alle kanten in zulke menigte toegeworpen dat het tooneel er letterlijk door overdekt was. - Bijzondere melding verdient hier bij eene rijk vergulde kunstkroon, die aan Mej. Beersmans werd overhandigd van wege M. Schouppe, den toondichter van ‘Anna Breughel’, in welk stuk Mej. Beersmans, zooals men weet, de titelrol heeft vervuld.
In eene diepgevoelde en zeer gepaste toespraak drukte de heer Hendrickx de gevoelens van hoogachting en kunstbroederlijkheid uit, die al de artisten van het Nationaal Tooneel voor haar koesteren, en droeg ten slotte de volgende gelegenheidsverzen voor, van eene jonge dichteres, als eene welverdiende
Hulde aan Mej. Beersmans:
‘In 't ruime veld, waar Kunst U heden kroont,
Als 't puiksieraad aan 't Vlaamsch Tooneel gegeven,
Vereerde vrouw! wanneer ge U slechts vertoont
Doet gij der ziele fijnste snaren beven.
Waar Kunstgevoel met liefde zich vereent
Lokt gij een traan, een zucht uit menig harte:
Hij die u ziet in 't Treurspel, als gij weent
Deelt als het ware onwillig in uw smarte.
Uw schoon talent, gevierde Kunstvorstin,
Doet rond uw troon het Vlaamsche Volk zich scharen,
Het Vlaamsche volk zoo rijk aan kunstenmin,
En dat uw naam onsterflijk zal bewaren.
Ontvang de kroon, - den bloem- en lauwerkrans,
Die U door Kunst en Vriendschap is gevlochten,
En blijf nog lang zoo schitterend als thans
De schoonste Star die wij bezitten mochten’.
| |
| |
Op nieuw barsten luidruchtiger dan ooit de toejuichingen los, als bewijs hoe innig het publiek de gevoelens bijstemt in dit gedicht uitgedrukt, en hoe vurig het wenscht nog lang eene artiste te mogen vereeren, die inderdaad als ‘de schoonste star’ aan den hemel onzer nationale tooneelkunst schittert.
Vergeten wij niet eene vereerende melding te maken van Mej. Coates, eene jonge veelbelovende zangeres, die bereidwillig deze vertooning door hare medewerking had helpen opluisteren, Onder de uitmuntende piano-begeleiding van M. Fernau, droeg zij ‘Maria van Bourgondië’ voor, het groot dramatiek zangstuk van Van der Plassche, waarmede zij ook op het instellingsfeest van het ‘Willemsfonds’ zooveel bijval had genoten.
De vertooning eindigde met een lustig blijspel van Van Peene, dat door de heeren Lenaerts, Beems, Van den Einde, Willems, enz. en de dames Aleidis en Kapper met veel entrain werd gespeeld en hartelijk lachen deed, iets dat dit jaar met de meeste opgevoerde blijspelen (?) het geval niet is geweest.
***
Eene andere beneficievoorstelling welke wij niet onbesproken dienen voorbij te gaan, is die van Mej. Aleidis en M. Willems, twee jonge doch niet onbegaafde tooneelisten, die inderdaad maar ‘te willen’ hebben om goede artisten te worden.
Van het opgevoerde drama ‘Het gebed der schipbreukelingen’ - waarin de beide beneficianten overigens eene onbeduidende rol hadden - zullen we niet veel zeggen. Het stuk werd niet te best vertolkt; een of twee voorname rollen uitgenomen, had het gebrekkige boven het goede verre de bovenhand.
Beter gespeeld werd ‘Anna Breughel’ (derde opvoering) in welk stuk de heer Willems (David Teniers) zich, ook als zanger, allerbest voordoet. Nogtans vonden wij hem ditmaal niet zeer goed bij stem. Mej. Aleidis had voor dien avond de titelrol van Mejuffer Beersmans overgenomen. - Eene kunstenares vervangen als deze laatste, is voorzeker eene alles behalve gemakkelijke taak. Zeggen wij nogtans
| |
| |
dat Mej. Aleidis, vooral in 't zanggedeelte van de rol, deze tot elks genoegen heeft vervuld.
Onder toonkundig opzicht mag ‘Anna Breughel’ wel niet als een meesterstuk, maar toch als eene ernstige poging in het zangspel worden beschouwd. - De heer Schouppe trachte zooveel mogelijk aan zijne muziek een eigenaardig, vlaamsch karakter te geven, en niet te veel den franschen opera-trant na te volgen.
** *
Uitsluitelijk uit oorspronkelijke stukken samengesteld was de verlooning die onlangs tot sluiting des tooneeljaars plaats greep.
Behalve het gekend blijspel ‘Eene studentenliefde,’ speelde men voor de eerste maal J. Van den Brande's tooneelspel ‘Huiselijk wel en wee’, waarmede wij met genoegen hebben kennis gemaakt. - 't Is eene comedie van aanmerkelijke verdiensten, maar die naast veel schoons ook eenige zwakke deelen bevat. Het onderwerp mag van aard belangwekkend heeten, de inwikkeling en de scenieke bewerking zijn daarbij zeer gelukkig; zoodat het stuk goed de aandacht opwekt en boeit. Overigens komen er treffende dramatische toestanden in voor, waarvan sommige echter niet gansch binnen de palen der waarschijnlijkheid blijven. Hier en daar schijnt ons de schrijver wat te veel jacht te maken op tirades. Zulks kan wel den declamator gelegenheid verschaffen zich te doen gelden, maar is weinig geschikt om de handeling van 't stuk in natuurlijkheid te doen winnen. Taal en stijl zijn over 't algemeen goed verzorgd, hier en daar echter wat gezwollen, wat bombastig. Volzinnen als: ‘Het hart dat iemand in den loeienden boezem vervriest’ zijn overdreven figuren, die het bedoeld uitwerksel missen.
Het stuk heeft goed bevallen, ofschoon de opvoering maar middelmatig was. Verscheidene rollen waren niet genoeg van buiten geleerd Op ieder oogenblik hoorde men den souffleur, iets dat gewis niet goed geschikt is om de illusie te versterken en de handeling aldus meer belangwekkend te maken.
Na het einde der voorstelling is de Bestuurder, M. Eloy Lemaire, het voorwerp eener vleiende eerbetooging geweest. Ter gelegenheid der
| |
| |
tiende verjaring van zijn Bestuur, werd hem - namens de artisten en eenige bezoekers van ons Nationaal Tooneel - benevens een groot getal bloemtuilen en kronen, een kostbaar geschenk aangeboden, namelijk een prachtig gouden uurwerk met ketting. Op het juweel staan de wapens van Antwerpen afgebeeld, omringd van de zinnebeelden der Schoone Kunsten. Dit geschenk werd den Jubilaris door Mej. Beersmans overhandigd, die hierbij hulde bracht aan de tooneel kundige bekwaamheden van M. Lemaire,‘aan wien, zegde zij, zij zij gansch hare dramatieke opleiding te danken heeft.’ Deze woorden werden met een algemeen applaus begroet.
Dat M. Lemaire, om van Mej. Beersmans te hebben gemaakt wat zij thans is, den roem van ons Nederlandsch tooneel, dat M. Lemaire hiervoor aanspraak heeft op de erkentelijkheid der Vlamingen, is onbetwistbaar. Dat hij verder, door de kundige leiding waarmede hij de artisten in de kunst vooruithelpt, ook als tooneelbestuurder, dienst bewezen heeft, zal insgelijks niemand ontkennen. Doch iets dat, gedurende zijn tienjarig Bestuur, meermaals tegen hem als grief is ingebracht - en niet ten onrechte, meenen wij - dat is de keus zijner stukken. Dezen toch waren voor het grootste deel vertalingen, en dan nog meesttijds niet van de beste. - Indien ‘de Kunstbode’ zeker slach van fransche boulevardstukken ten stelligste afkeurt, als strijdig met de strekking van een echt Nederlandsch Tooneel, zoo hebben wij nogtans met de goede vertalingen volkomen vrede - wel te verstaan als hiervoor de goede oorspronkelijke werken niet worden over 't hoofd gezien. Overigens dat wij de uitheemsche tooneelwerken geenszins afkeuren alleen omdat zij uitheemsch zijn, blijkt genoeg uit onze beoordeeling van stukken als: ‘Blinde Valerie’, ‘Arbeid adelt’, ‘De Stiefmoeder’, ‘Mathilda’, ‘Stad en Dorp’ en meer andere, aan het fransch en het hoogduitsch repertorium ontleend. Onder de vreemde stukken, die verder nog gunstig dienen vermeld te worden, behooren: het tweemaal opgevoerd volksdrama ‘De Werklieden’ (Van Coppée) en het blijspel ‘De Hoeve van Primeroze’, beiden goed geschreven stukken, die ook van strekking onberispelijk zijn.
Om nu op M. Lemaire terug te komen, mogen wij hier te zijner eer bijvoegen, dat aangaande den keus der stukken, het afgeloopen jaar ons beter dan de voorgaande heeft voldaan. Het getal oorspronkelijke
| |
| |
vlaamsche voorstellingen was betrekkelijk grooter, en, wat de vreemde betreft, ofschoon de Londensche Bandieten, Kinderroofsters's, Kaartlegster's en andere Voddenraper's ondertusschen nog al eens voor den dag gehaald zijn, toch hadden wij meermaals het genoegen die versleten melodramas door fijne en keurige comedies vervangen te zien.
Opmerkelijk is het dat bij die verbetering ook de kas zich zeker wel bevonden heeft; want in lang is ons Nationaal Tooneel niet zoo goed bezocht geweest als dit jaar. - Nu, dat het Bestuur goede zaken heeft gemaakt, zulks doet ons veel genoegen: dit laat ons hopen dat, zoowel in zijn eigen belang als in dat van 't publiek, M. Lemaire het toekomend jaar nog een stap verder op den weg der verbetering doen zal.
***
Te Gent heeft het nieuw ingericht Nederlandsch Tooneel, onder directie van MM. Fauconnier en Van Doeselaar, zich op zeer voldoende wijze van zijne taak gekweten. Inderdaad, als men de spreuk in aanmerking neemt ‘alle beginsels zijn moeielijk’ dan mag men zeggen dat dit eerste tooneeljaar betrekkelijk goed is geweest.
Behalve de twee eerste vertooningen, waarvan wij in ‘den Kunstbode’ reeds vroeger hebben gewag gemaakt, hebben wij er verder nog een aantal voorstellingen bijgewoond. Onder de oorspronkelijk nederlandsche stukken die wij er opvolgentlijk zagen opvoeren, heeft men: ‘Lena’ het gekende drama van Désiré Delcroix (met Mej. Beersmans als hoofdrol), dat uitmuntend gespeeld werd; - ‘Hansken de Schapendief’ tooneelspel van De Meyer- Roelandts, een van de goede stukken van dien vruchtbaren tooneelschrijver; - ‘Nyd en Hoogmoed’, door Block en Van Elen, een flink geschreven tendenzstuk, dat echter niet van eenige overdrijving van karakters vrij is; - ‘De Keizer bij de Boeren’ van Destanberg en ‘Brutus en Cesar’ van Geiregat, twee niet onaardige zangstukjes met muziek van K. Miry. Verders een drietal stukken van Emiel Van Goethem, een jongen veelbelovenden schrijver: ‘Een Arme Duivel’, een drama dat nog wat veel op franschen leest is geschoeid; - ‘De Doopgetuigen’, een lief
| |
| |
en eigenaardig stukje, welk tusschen de goede vlaamsche blijspelen plaats neemt, - en eindelijk ‘Salamander’, een groot fantastisch kluchtspel, met Offenbachsche muziek, en dat opzettelijk voor Carnaval is vervaardigd.
Daar echter het stuk een zeer gunstig onthaal heeft gevonden, en het Bestuur zich voorstelt het ook in Antwerpen te komen spelen en verders in verschillige steden van Holland, zoo willen wij er een oogenblik bij stil houden.
't Is eene soort van tooverspel in den aard van ‘De Wereld binnen 1000 jaar’ van Van Peene. - Onder zuiver litterarisch opzicht valt er op dergelijke werken gewoonlijk nog al iets af te wijzen: Inwikkeling samenhang, éénheid, een eigentlijk onderwerp zelfs zou men ook in ‘Salamander’ te vergeefs zoeken. Maar er komen echt luimige toestanden in, die van veel verbeeldingskracht getuigen; geestige kwinkslagen, coupletten, actualiteiten, enz., die 't publiek hartelijk doen lachen, terwijl nu en dan ook eens, door goed gepaste bemerkingen, sommige maatschappelijke misbruiken worden gehekeld. Enkele platte uitdrukkingen nogtans en eenige details van spel, die, zonder eigentlijk onzedelijk te zijn, er toch wat ‘geriskeerd’ uitzien, zouden in 't vervolg beter weggelaten worden.
Het dagblad ‘De Stad Gent’, in de beoordeeling van ‘Salamander’, raadt M. Van Goethem aan op dien weg voort te gaan en bij voorkeur stukken in dit vak te schrijven. - Ofschoon wij niet tot diegenen behooren die aan zulkdanig slach van werken alle waarde ontkennen, toch zijn wij van gevoelen dat de schrijver wèl zou doen dien raad niet te volgen en zich liever toe te leggen op ernstiger tooneelvakken, waarin M. Van Goethem reeds uitmuntende proeven heeft geleverd.
Onder de tooneelisten die te Gent het meest bijval genoten, heeft men de heeren Dhaenens, Van Doeselaar, Van den Kieboom, Rans, Wannyn, en de dames Rans, Larondelle, Bia, - en vooral onze talentvolle Mej. Beersmans, die, ofschoon eigentlijk niet van het gentsch gezelschap deel makend, er althans ettelijke malen als gastrol optrad.
***
Wij zien met veel genoegen dat in verschillige groote steden onzes
| |
| |
lands weer ernstig wordt geijverd tot opbeuring van ons Nederlandsch Tooneel, het eenige dat door ons, Vlamingen, als wezentlijk ‘Nationaal’ kan worden aanzien.
In Brugge, onderanderen, waar men vooralsnu nog enkel van tijd tot tijd eene door liefhebbers gegeven vertooning heeft, dringt het Vlaamschgezind kunstblad ‘La Plume’ er ten sterkste op aan dat het Brugsch Stadsbestuur met den troep van Gent of van Antwerpen in onderhandeling treden zou, opdat een dezer, den volgenden winter, op den stadsschouwburg wekelijksche voorstellingen zoude geven.
In den gemeenteraad te Brussel heeft de heer Bochart - die tegen de verhooging der toelage van den reeds zoo mild gesubsidiëerden franschen schouwburg heeft gestemd - onlangs een voorstel ontwikkeld strekkende om aan den Vlaamschen schouwburg een hulpgeld van 40,000 fr. toe te staan. Dit voorstel, door de heeren Cattoir, Gisler en Splingard ondersteund, werd naar de commissie van Schoone Kunsten verzonden. - Van haren kant heeft ‘de Veldbloem’ zich bij vertoogschrift tot den koning gewend om zijner Majesteit voor oogen te brengen hoe stiefmoederlijk ons Nationaal Tooneel in Belgie's hoofdstad wordt behandeld. - Hopen wij dat de Vorst - die 104,000 fr. subsidie voor het fransch Théâtre de la Monnaie veil heeft - het zich ten plicht rekenen zal ook eens het tooneel van zijne vlaamsche onderdanen te gedenken.
A.J.C.
|
|