| |
| |
| |
Nationaal Tooneel.
Diegenen diegelooven dat oorspronkelijke vlaamsche stukken geen volk naar den Schouwburg kunnen lokken, hebben zich andermaal van het tegenovergestelde kunnen overtuigen, bij de vertooning van ‘Lena’, het laatste tooneelgewrocht van M. Desiré Deleroix.
In langen lijd hadden wij op ons Nationaal Tooneel nog zooveel volk niet gezien en bij de tweede opvoering was de toeloop nog grooler. - En geen wonder: ‘Lena’ is dan ook dien gunstiger bijval ten volle waardig; 't is een echt volksdrama inden vollen zin des woords. Het bevat inderdaad schoone, boeiende tafereelen, niet altoos zee nieuw van aard, maar met frissche kleuren geschetst, en waarin alles den stempel van vlaamsche eigenaardigheid draagt.-Doch over de gehalte van het stuk waarvan, op bladz. 376-79 eene ontleding voorkomt, hebben wij niet noodig hier in verdere uitweidingen te treden; zeggen wij enkel, dat onzes inziens, zoo onder tooneelkundig als onder letterkundig opzicht, de heer Delcroix door dit merkwaardig drama ten volle zijn ouden roem heeft staande gehouden.
Onzen welgemeenden lof aan den Bestuurder M. Lemaire, voor de zorg en het kundig beleid waarmede hij ‘Lena’ heeft ten tooneele gebracht. De mise en scène mag inderdaad voortreffelijk worden genoemd. Vooral het tooneel van het Gerechtshof was van een zeer gelukkig effekt. Eenige leden meer in den Jury zouden echter dit belangrijk tafereel nog meer met de wezentlijklieid in overeenstemming hebben gebracht.
Zooals men weet is de uitvoering van ‘Lena’ niet van de gemakkelijkste. Tot het goed vertolken van dit stuk wordt niet enkel een zeer talrijk personeel vereischt, maar de kleinste, de ondergeschiktste rollen zelfs hebben elk hunne afzonderlijke waarde; zij staan met de hoofdhandeling in innig verband en dienen dus door gewone akteurs, en niet (zooals het in dergelijke omstandigheden doorgaans gebeurt) door... figuranten te worden vervuld. - Niettegenstaande deze praktische moeiclijkheid mag men zeggen dat de troep van M. Lemaire zich vrij goed heeft weten uit den slag te trekken. Eenige zwakheden daar- | |
| |
gelaten, is de vertooning, vooral bij de tweede opvoering, op zcer voldoende wijze afgeloopen.
‘Lena’ is voor Mejuffer Beersmans een oprechte zegepraal geweest. Onze uitstekende tooneeliste heeft van die schoone maar moeielijke titelrol eene harer prachtigste scheppingen weten te maken, en geen twijfel of de schrijver - die de eerste voorstelling bijwoonde - was even als wij ten hoogste bevredigd. Mejuffer Beersmans is dan ook een dramatiek talent, zooals men er slechts zelden ontmoet. Nooit misschien mocht de Nederlandsche tooneelkunst zich op eene kunstenares beroemen, die zich zoo goed met de voorgestelde personages weet te vereenzelvigen, die met zooveel juistheid zich den geest, het karakter harer rollen weet eigen te maken en dit, door haar meesterlijk spel, met zulke treffende natuurwaarheid kan uitdrukken.
De rol van Vader Verschave werd vertolkt door M. Beems, die in Holland en Belgie reeds van over jaren roem heeft verworven; 't is een tooneelist van onbetwistbare verdienste, dien wij met veel genoegen weer aan ons Nationaal Tooneel verbonden zien. De heer Beems heeft echter een gebrek dat aan de natuurlijkheid van zijn spel veel nadeel toebrengt. Wij raden hem aan zich van dren declameerenden toon, die afgemetene tooneelstappen en gemaakte bewegingen te ontdoen. Dat zijn traditiën der oude school die niet meer met de eischen der moderne kunst overeenkomen. Met preekachtige uitroepingen en armgezwaai kan men wel eens de toejuichingen van zeker publiek uitlokken; maar zoo iets mishaagt aan al wie goeden smaak en verfijnd kunstgevoel bezit.
Den heer Hendrickx hadden wij liever in eene niet zoo onbeduidende rol als die van Baron Van Holster zien optreden, bijvoorbeeld in die van den advokaat Frans, Lena's zoon. De pleitrede in het tweede tafereel zou er zeker oneindig bij gewonnen hebben.
Thans was het M. Willems, dien men met deze rol had gelast, en alhoewel zulke taak wat zwaar voor de krachten van dien jeugdigen tooneelist was, toch mag men zeggen dat hij er zich met eer heeft weten van te kwijten. De heer Willems is een nieuweling, die veel voor de toekomst belooft en dus eene goede aanwinst is voor ons antwerpsch tooneel. Hij heeft een schoon voorkomen, eene aangename stem en reeds veel plankenvastheid. Het ontbreekt hem echter nog
| |
| |
aan eene juiste en beschaafde uitspraak en de vereischte zuiverheid van voordracht. Zijne eerste débuts zijn hem nog al gunstig geweest, en indien hij zich ernstig op de studie wil toeleggen, kan hij en uitmuntend artist worden.
Hij die, na Mej. Beersmans, ons in ‘Lena’ het meest genoegen heeft gedaan is M. Lenaerts. De rol van Onkel Jan is als voor hem opzettelijk geschreven. Het oprecht gemoedelijk karakter van dien aan eigen taal en zeden verkleefden dorpeling, -- die, zooals hij zegt, zijn ronden vlaamschen zeg hebben moet, en zich bij al dien franschen bluf in Brussel niet op zijn gemak gevoelt -- werd door M. Lenaerts onverbeterlijk weergegeven. Wij houden M. Lenaerts voor een der beste tooneelisten in zijn vak.
Mejuffer Aleidis was voortreffelijk in de rol van Liza, Lena's brave, goedaardige zuster. Wij hebben bij deze jonge artiste, die zoo als men weet hare eerste tooneelsludien aan onze Muziekschool heeft gedaan, ernstige vorderingen opgemerkt, welke getuigen dat zij zich steeds de kunst ter herte trekt.
De overige spelers en speelsters, op luttel uitzonderingen na, kweten zich op voldoende wijze van hunne taak. Een bijzondere melding verdienen ook M. Van den Einde, die zeer behoorlijk de rol van Fritz Van Haren vervulde, en Mejuffer Evelina Kapper, die uiterst bevallig was in de naïeve kinderrol van Rozeken, welke rol in het laatste tafereel van ‘Lena’ een schoon pathetiek effekt maakt.
Buiten ‘Lena’ van Delcroix en ‘De Dronkaard’ van Van Kerckhoven, bepalen de verder opgevoerde oorspronkelijke stukken zich bij eenige blijspelen van Sleeckx, Dodd, Ducaju en Schepens.
‘De Visschers van Blankenbergh’ en ‘De Genaamde P...’ door Sleeckx, vielen als altijd zeer goed in den smaak van 't publiek. Toch hadden wij vroeger het eerste stuk beter gespeeld gezien. Wel werd nu de rol van Tone door M. Hendrickx met evenveel talent gespeeld en gezongen, wel stonden MM Lenaerts en Klerwin, even als Mej. Aleidis, hem steeds verdienstelijk ter zijde, maar er haperde ditmaal wat aan den samenhang en, als Leentje, was Mej. Overheide niet op de hoogte.
Wat verschil, in spel en zang, met Mevr. Rans, de uitmuntende soubrette, die verleden jaar in die rol optrad! In andere stukken heb- | |
| |
ben wij Mej. Overheyde wat beter gevonden; maar zij heeft nog veel te leeren, om op een tooneel als het onze op hare plaats te zijn.
M. Klerwin, een jong akteur, die insgelijks nog maar zijne eerste proeven op ons Nationaal Tooneel doet, hebben wij nog maar een paar malen zien optreden en kunnen er dus vooralsnu nog geen bepaald oordeel over uitbrengen. In ‘De Genaamde P...’ heeft hij zich niet slecht voorgedaan, en wij twijfelen geenszins of hij zal ons verder wel stof geven om met lof over hem te kunnen gewagen.
Naast M. Leuaerts, die als luimig tooneelist uitmunt, hebben wij dit jaar ook een goeden komiek in M. Beems. Deze laatste zou nogtans niet slecht doen, dunkt ons, sommige zijner rollen in het blijspel wat minder te chargeeren. -- Het kwam ons voor dat, in ‘Ik ben Vader!’ van Dodd, het overigens zeer los en zwierig spel des heeren Beems niet altoos binnen de palen der vereischte kieschheid bleef. In stukjes van dien aard, waar het onderwerp zelf er onder zedelijk opzicht al wat équivoque uit ziet, dient men, om zoo iets op het tooneel niet aanstotelijk te maken, voor zijne gebaarden eene zekere réserve in acht te nemen.
‘Blauwe Schenen’ van J. Ducaju en «De Zenuwen van Madam’ van J. Dodd, zijn twee geestige en oprecht vermakelijke stukjes, waarin de spelers schier aanhoudend gelegenheid hebben om het publiek hartelijk te doen lachen.
Met kluchten als ‘Jaaksken met zijn fluitje’ hebben wij het niet hoog op. Een enkel zangstukje ‘het lied van den Zwervenden Jood’ uitgezonderd, heeft dat Jaaksken bitter weinig om het lijf. Ook verklaren wij niet te begrijpen, waaraan dergelijke flauwiteilen de eer verschuldigd zijn, elk jaar opnieuw op het Repertorium te worden gebracht. Voor ééne enkele maal kan zoo iets er nog door, maar... verders mag dat gerust in de kartons blijven. M. Schepens heeft, meenen wij, betere dingen geschreven dan dat versleten kindervertelseltje.
Met oprecht genoegen zien wij aangekondigd dat, ingezien den algemeen gunstigen bijval van ‘Lena’, er eerstdaags ‘op vereerend verzoek’ eene derde opvoering van dat oorspronkelijk drama zal plaats hebben. Indien wij goed zijn ingelicht, zou ook Multatuli's beroemd tooneelspel ‘De Bruid daarboven’ eerlang voor het voetlicht komen,
| |
| |
evenals ‘Anna Breughet’, het lieve zangspel van Rosseels. - Van beide stukken is, zegt men, reeds de rolverdeeling gedaan.
Wij koesteren de hoop dat de Directie van ons ‘Nationaal Nederlandsch Tooneel’ ook nog naar andere goede stukken uit het Nederlandsch Repertorium zal uitzien. Onder de vele oorspronkelijke werken die hierbij verdienen in aanmerking te komen, heeft men bijv: ‘Schutd en Boete’ door Schimmel, de tooneelwerken van Cremer, Ruysch, Gerard Keller en andere hollandsche schrijvers,-en bij ons: ‘Vondel’ door Van Peene, ‘De Krankzinnige van Leiden’ door Ondereet, ‘De Familietwist’ door Delcroix, ‘Het Vijfde Rad van den Wagen’ door Van de Sande, ‘Vesalius’ door Sleeckx, ‘De Buschkanters’ door kolonel Van Geert, ‘De Hand Gods’ door Ducaju, ‘Een arme Duivel’ door Van Goethem, ‘Gemeene Kerels’ door Roeland, ‘Walter de Toonkunstenaar’ door Van Boghout, ‘Satan’ door Coryn, enz. (De titelrollen der twee laatste stukken vallen bijzonder goed in het emploi van M. Hendrickx.)
Voor wat de vertalingen betreft, zijn wij verheugd te kunnen bestatigen, dat het Bestuur in den keus der uitheemsche stukken dit jaar eene verbetering heeft gebracht, waarover wij hem van ganscher harte mogen geluk wenschen. In plaats van de vroegere, tot overzadiging toe opgedischte produkten der fransche dramaturgen, worden thans dij voorkeur gewrochten uit de beste duilsche schrijvers gekozen.
Wij willen voor het oogenblik enkel Roderick Benedix aanhalen, den begaafden schrijver van ‘De Stiefmoeder’. Alles wat uit de vruchtbare pen van Benedix vloeit is niet alleen lief en frisch van opvatting, maar met meer dan gewoon talent afgewerkt.
Onder den eenvoudigen titel ‘Neen!’, kregen wij nu van hem een allerliefst, allergeestigst comedietje te zien, dat men zonder overdrijving een kunstpereltje noemen mag. ‘Neen!’ is een aardig tafereeltje uit het huwelijksleven, vol luimige zetten en fijn geleide intrigen. Dank aan het verdienstelijk spel der heeren Willems on Van den Einde, Mejuffers Beersmans en Aleidis, liep dit stukje wonder goed van stapel.
Maar het schoonste gewrocht dat men ons van dien schrijver heeft doen kennen is het reeds herhaalde maal opgevoerd tooneelspel ‘Mathilda of een Vrouwenhart’, dat wel terecht in Duitschland voor
| |
| |
een der meesterstukken der moderne duitsche tooneelliteratuur wordt gehouden.-- Wat hemelsbreed .verschil tusschen de ‘Mathilda’ van Benedix, die hart en geest door de zoetste gewaarwordingen streelt, en de ‘Mathilde’ van Eugène Sue, een van die schrikdramas, waarin gewoonlijk dolksteken of pistoolschoten de eerste rol spelen.
Even als in ‘De stiefmoeder’ heeft de schrijver zich in ‘Mathilda’ de verheerlijking der vrouwenliefde als doel voorgesteld, de verheerlijking dier edele en verhevene vrouwenliefde, welke, miskend en verdrukt, toch immer standvastig en trouw blijft, en als een milden zegen haren weldadigen invloed op het familieleven uitoefent.
En dit doel, de schrijver mag zich beroemen het ten volle bereikt te hebben. Inzonderheid het tafereel: ‘Huiselijk geluk’, in het derde bedrijf, maakt eenen diepen indruk op den toeschouwer, die, bij de ontknooping, als in geestdriftige vervoering weggerukt, het versje van Schiller toejuicht, waarmede het stuk zeer gepast eindigt:
‘Eeret de vrouwen! zij vlechten en weven Hemelsche bloemen in 't wereldsche leven!’
De rol van Mathilda kon ontegenzeggelijk niet beter vertolkt worden dan door Mejuffer Beersmans. Onmogelijk inderdaad dat schoon, dat sympathiek vrouwenkarakter met meer innig gevoel en waarheid weer te geven: die zachte goedhartige Mathilda, zij die, door de ouderlijke vooroordeelen om hare liefde verstooten, aan rijkdom en weelde verzaakt, smaad, lijden en ontbering verduurt, om steeds, trots alle wederwaardigheden des levens, den braven maar armen Berthold getrouw te blijven, die baar oprecht enbelangloos lief heeft en hare hem gezworene liefdetrouw ten volle waardig is.
Haasten wij ons er bij te voegen dat Mejuffer Beersmans zeer eervol werd ter zijde geslaan door M. Hendrickx, die in de rol van den kunstenaar Berthold andermaal gelegenheid vond om zijne hooge dramatieke verdiensten naar waarde te doen uitschijnen. De heer Hendrickx onderscheidt zich door veel waardigheid van houding en gebaarden. Dek zijne uitspraak is beschaafd, welluidend en aangenaam genuanceerd. Het eenige wat in zijne voordracht nog eenigzins aanstoot is dat hij soms de korte met de lange klanken verwart; doch dit gebrek, waarvan hij zich reeds veel heeft gebeterd, zal hij, als gewetensvol artist, wel teenemaal weten te boven te komen.
| |
| |
Mejuffer Aleidis heeft de rol van Mathilda's grootmoeder uitmuntend getypeerd. Hare uitspraak, over het algemeen duidelijk en zuiver, was echter somtijds wat ééntonig. Mej. Aleidis trachte, bij de nuanceering, zooveel mogelijk de juiste verhouding tusschen natuurlijkheid en kunstmatigheid te vinden.
De overige rollen in ‘Mathilda’ werden door MM. Beems, Willems, Lenaerts en Van den Einde zeer behoorlijk vervuld; zoodat de geheele uitvoering weinig of niets aan samenhang te wenschen liet.
A.J.C.
|
|