De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 406]
| |||||
Bond van Antwerpen zich volgender wijze tot de Vlaamsche bevolking van Belgie gericht: Eene ernstige en praktische poging ter opbeuring onzer moedertaal en herstelling harer miskende rechten dient, den aanstaanden zittijd, in onze wetgevende Kamers gedaan te worden. Een aantal onzer volksvertegenwoordigers zijn bereid een voorstel in dien zin voor te dragen. Ten einde des te meer kracht aan hunne poging bij te zetten, zou het hoogst wenschelijk zijn dat de strijdende Flaminganten des lands het eens waren met die Volksvertegenwoordigers nopens het voorstel te doen, hetwelk alzoo niet meer het voorstel van eenige personen, maar het voorstel van de geheele Vlaamsche beweging zijn zou. Vooraleer echter eenen Landdag - indien zulks mocht noodig zijn - daaromtrent te beroepen, denkt de Bestuurraad van den Nederduitschen Bond van Antwerpen zich eerst tot U te moeten wenden, met verzoek dat Gij uw gedacht zoudt doen kennen nopens het in te dienen voorstel en het terrein waarop men de discussie gaarne geplaatst zag. De Bestuurraad van den Nederduitschen Bond is van gevoelen dat het voorstel eerlang in de Kamers vooruit te zetten - wil men tot een praktisch resultaat geraken - zich moet bepalen bij de kwestie van het lager en hel middelbaar onderwijs door den Staat generen, en voor doel hebben moet de herstelling onzer taalgrieven in dat onderwijs. ‘Mochte men daarin gelukken, zoo ware een belangrijk punt gewonnen.’ Met voldoening zien wij dat de oproep van den Bond door de Vlaamschgezinden over het algemeen met belangstelling is beantwoord. Uit alle gewesten van Vlaamsch-Belgie zijn daarover - het zij van wege maatschappijen, het zij van persoonlijk initiatief - brieven van sympathieke deelneming bij het Bestuur ingekomen, waarvan de inhoud in de laatste algemeene Bondsvergaderingen is bekend gemaakt. Sommigen hebben zich echter vooralsnu bepaald bij de bijtreding van het in den omzendbrief vermeld voorstel betrekkelijk het ‘Vlaamsch in het Staatsonderwijs.’ Onder dezen: de Nederduitshe Bond van Dendermonde: het Willemsgenootschap van Gent; de West-Vlaam- | |||||
[pagina 407]
| |||||
sche Bond van Kortrijk; het Vlaamsch Verbond van Oostende; het Kersouwken van Leuven; de Concordia van Borgerhout, en de heeren Eug. De Kerckhove, volksvertegenwoordiger te Mechelen; F. Schollaert, volksvertegenwoordiger te Vorst; P. Dubois, ondervoorzitter van ‘Met Tijden Vlijt’ te Leuven; F.J. Blieck, letterkundige te Wervick; Jos. Hendrickx, gewezen professor te Antwerpen; Kakel Staleaert, professor te Brussel; H. Van Eick, nijveraar te st. Niklaas; P. Lanssens, letterkundige te Couckelare, J. F. Verkissen te Maaseick en de Zeegbare Harten van Roeselare. Anderen hebben bij hunne goedkeuring van het Bondsvoorstel verschillige punten tot wijziging, ontwikkeling of vollediging vooruitgezet en de middelen van uitvoering aangeduid die, volgens hen, zouden dienen aangewend te worden. Ziehier, volgens tijdsorde van inzending gerangschikt, de voornaamste ingezonden voorstellen: M. J. Dierckx, van Brussel, zou willen in de Lagere en Middelbare scholen van den Staat de beide landstalen op gelijken voet onderwezen zien. Eens tot de kennis der beide talen gekomen, zou elk ander vak van onderwijs in de moedertaal worden gegeven. Wat het normaal onderwijs betreft, dit zou dienen derwijze te worden ingericht dat voortaan niemand tot onderwijzer kan worden benoemd, die niet ten volle bekwaam is onderricht te geven in het fransch on in het vlaamsch. In denzelfden zin drukt zich de Verbroedering van Antwerpen uit, die in het Middelbaar zoowel als in het Lager onderwijs dit onderricht bij middel der volkstaal noodzakelijk acht. De maatschappij De Veldbloem van Brussel verkiest dat de Vlaamsche Kwestie in haar geheel voor de Kamers worde gebracht. - Zij acht verder als een volgens haar zeer praktisch middel om de zaak te doen vooruitgaan, het onmiddellijk gebruik der vlaamsche taal in de Wetgevende Kamers. Dit laatste punt wordt ook aanbevolen door de Klauwaerts van Schaarbeek, de Staat- en Letterkundige Vereeniging van Antwerpen en door de heeren G. Schoïers en Jul. Van Herendael leden dier vereeniging. In tegenstrijdigheid met het gedacht door De Veldbloem vooruilgezet zegt de letterkring van Overyssche geheel inde zienswijze van den Bond te deelen: dat het best is zich eerst bij het regelen der onder- | |||||
[pagina 408]
| |||||
wijskvvestie te bepalen, als zijnde dit punt het gewichtigste en dat welk de spoedigste oplossing vordert. Verders merkt hij aan dat het zeer ‘ontijdig’ zou zijn indien onze vertegenwoordigers dadetijk Nederlandsch in de Kamers gingen spreken.- ‘Eerst dient men de stemming over het te doene voorstel af te wachten, en bekomt het de meerderheid in de Kamer niet, dan dit laatste wapen gebruikt en met opzet, zonder aarzelen onze taal in het Parlement gesproken!’ Het Davidsgenootschap van Aalst drukt den wensch uit dat de flaminganten van elk arrondissement zich tot hunne senators en representanten zouden wenden om dezen van de billijke eischen der Vlaamsche bevolking te overtuigen en zoo doende zich van hunne gunstige stemming te verzekeren. - Indien er een landdag plaats heeft, zou het ‘Genootschap’ dien liefst in Antwerpen zien houden en aldaar ook het Vlaamsch in het Vrije Onderwijs, ter bespreking gebracht zien. Ten slotte roept het de aandacht in op het niet gering getal waalsche bedienden, die nog steeds op onze vlaamsche postbureelen en ijzerenwegen geplaatst zijn. De Vlaamsche Broederbond van Brugge, die zich bij het voorstel des Bonds over de vervlaamsching van het onderwijs ten volle aansluit, voegt er dit bij: dat voortaan voor alle examen leidende tot hoogere studiën of tot het bekomen van ambten in de vlaamsche provinciën voortaan de kennis onzer moedertaal zou vereischt worden, zoo ernstig en zoo grondig ten minste als de kennis der fransche taal, welke tot nu toe alleen onontbeerlijk is. Om te bekomen dat de Nederlandsche taal ernstig in al de klassen der school onderwezen, en de leerlingen aangespoord, des noods gedwongen worden dat onderwijs ter harte te nemen, stelt de heer P. Willems, hoogleeraar te Leuven, de volgende punten voor: 1o Dat in het middelbaar onderwijs, voor het bekomen der prijzen van uitmuntendheid (prix d'excellence) de Nederlandsche taal op gelijken rang worde gesteld met het latijn, het fransch, enz. 2o En vooral, dat onze taal, als schoolvak, hare plaats verkrijge in het exaam van ‘gradué en lettres.’ - Hoe en tot hoeverre, dit zou nader moeten onderzocht worden. Ook volgens het Willemsfonds van Gent ligt het ware terrein voor eene vruchtbare parlementaire beraadslaging, in het Lager, en voora | |||||
[pagina 409]
| |||||
in het Middelbaar onderwijs. ‘Het is onbetwistbaar dat de verfransching reeds een gevoeligen slag zou ontvangen, indien wij konden verkrijgen wat in het onderwijs het minimum onzer wenschen moet uitmaken: de volkomen gelijkstelling van het onderwijs der Fransche laal en der Nederlandsche, in het Middelbaar onderwijs der vlaamsche provinciën, en dit zoowel ten aanzien van het getal les-uren in al de klassen, als van hel getal punten in de compositiën.’ Het Willemfonds eischt eene volkomene heeling der kwaal door het tot stand brengen eener wet waarbij de grondige kennis onzer taal zou gevorderd worden, het zij om een ambt te bekleeden, het zij ook om op de hoogescholen toegelaten te worden. Ook de Antwerpsche afdeeling van het Willemsfonds vormt de beste wenschen voor het welgelukken van de poging das Bonds, en acht zich overtuigd dat het noodig is alle leerstoffen bij middel der moedertaal te onderwijzen en het fransch in de drie graden van ons onderwys als eene vreemde taal te, beschouwen. - Ingeval er een Landdag beroepen wordt zal de Afdeeling zich daarop doen vertegenwoordigen. Hetzelfde wordt gevraagd door de maatschappij de Taal is gansch het volk van Gent. - In zake van Middelbaar onderwijs kan er van de Wetgevende Vergadering geëischt worden dat de wet streng worde uitgevoerd. Die wet zegt dat in dit onderwijs zal geleerd worden: ‘l'étude approfondie de la langue française et de la langue flamande dans les contrées où ces deux dernières sont en usage’. -Voor wat het lager onderwijs betreft bepaalt zij zich bij het vragen dat de wet op de Normaalscholen nauwkeurig worde nageleefd. Het Leerwezen der Nijverheidschool te Antwerpen, - waar sedert twaalf jaren de wetenschappen met het beste gevolg in de moedertaal worden onderwezen - zou in het voorstel des Bonds, betrekkelijk het onderwijs, onder ander willen aangeduid zien: Dat het aanleeren van Nederlandsch als verplichtend in alle openbare scholen zou worden ingevoerd, - dat in alle openbare scholen der vlaamsche gewesten alle wetenschappelijke vakken in het nederlandsch zouden gegeven, en die taal ook voor het aanleeren van Engelsch en Hoogduitsch zou gebruikt worden; - dat de nederlandsche taal zou deel maken van het programma voor alle openbare examen en | |||||
[pagina 410]
| |||||
prijskampen, en dat eene der twee Hoogescholen van den Staat in eene Vlaamsche Universiteit zou worden herschapen. En opdat het Vlaamsch onderwijs in de Waalsche provincies niet vruchteloos blijve zou er eene wet dienen gevraagd te worden, welke bepaalt dat, na 10 of 15 jaren, niemand meer tot een openbaar ambt zal worden benoemd die niet de twee talen behoorlijk spreken en schrijven kan. De Eendracht van Meulestede (Gent) is insgelijks van gevoelen dat er zou eene wet moeten voorgesteld worden, bepalende dat, binnen een zeker getal jaren, geene staatsbedienden in Belgie zullen benoemd worden die de beide talen niet machtig zijn. In geval zulk voorstel in de Wetgevende Kamers werde van de hand gewezen, dan zouden de vlaamschgezinde volksvertegenwoordigers, als protestatie van die rechtsweigering, in de Kamers onverwijld dienen gebruik te maken van onze moedertaal. - Mocht er een Landdag belegd worden, zoo verklaart de Eendracht het hare te zullen bijdragen om eene krachtige protestatie te bewerken tegen de stelselmatige verdrukking der Vlamingen sedert 1830. Professor Serrure, letterkundige te Moortzele (bij Gent) zich aansluitend bij het voorstel van den Bond over de hervorming in het taalonderwijs, duidt tevens als een over het algemeen zeer praktisch middel aan: de inrichting eener nederlandsche afdeeling bij de klas der Letteren aan de Koninklijke Akademie van Belgie. Die inrichting zou denkelijk, op aandringen van eenige onzer vlaamschgezinde volksvertegenwoordigers, zonder moeite worden verkregen. - De heer Serrure verklaart verder weinig prijs te hechten aan het houden van eenen landdag. In denzelfden zin drukt zich De Vriendschap van Rooselare uit, die, benevens eene vlaamsche afdeeling van de Belgische Akademie, er ook eene bij elk Ministerie zou willen gevoegd zien, opdat de vlaamsche gemeentebesturen niet meer genoodzaakt zouden zijn hunne bestuurakten in het fransch op te stellen, óm ze van hooger hand, te doen goedkeuren. In een tweeden brief, op het voorstel terugkomend, vraagt de heer Serrure: of het wel noodig, en of het soms niet gevaarlijk is, in de Kamer eene wet te vragen waarbij men verplicht zou zijn het Vlaamsch in het Middelbaar en het Lager onderwijs in te voeren, daar hij niet | |||||
[pagina 411]
| |||||
weet of dit wetten op dit onderwijs iets bevatten dat uitdrukkelijk tegen de rechten onzer moedertaal gericht is. - Hij denkt dat de kwestie veel meer in de Koninklijke en Ministeriëele besluiten gelegen is. Men zou dus enkel deze bij het bepleiten van elk budget dienen aan te randen. De heer W. Knibbeler, professor aan het Atheneüm te Namen, draagt de volgende punten voor om de taalkwestie in het onderwijs te regelen en Vlamingen en Walen op gelijken voet te stellen: Lager onderwijs: 1o In alle lagere scholen van het Rijk wordt Nederlandsch en Fransch onderwezen. 2o Waar de onderwijzer de twee talen niet machtig is wordt hem een hulponderwijzer toegevoegd, belast met de lessen in de tweede taal. 3o Op de Normaalscholen worden de leerlingen-onderwijzers bekwaam gemankt in de beide talen onderricht te geven. 4o Van 1 Januari 1877 mag niemand meer tot onderwijzer benoemd worden, ten zij hij de twee talen grondig kenne. 5o De jaarwedde der onderwijzers wordt verhoogd. Middetbaar onderwijs: 1o In alle klassen der Middelbare scholen en Atheneüms wordt Nederlandsch en Fransch onderwezen. 2o In de Atheneüms wordt Hoogduitsch in de drie, en Engelsch in de twee hoogste klassen gegeven. (Leerlingen die Vlaamsch kennen leeren gemakkelijk op dien tijd deze twee talen.) 3o Te beginnen met het jaar 1878 bevat het Staatsexaam (examen de gradué en lettres), alsook het uitgangsexaam voor de leerlingen der eerste klasse der Beroepsafdeeling, een Nederlandsch en een Fransch opstel. Een ‘Vlaamschgezinde Burger’ van Brugge wenscht het voorstel van den Boud gewijzigd te zien in den zin dat het, benevens de wering onzer grieven in het onderwijs, ook de rechtsherstelling op elk ander gebied voor doel hebbe. - Derhalve zou hij willen zien: - dat in Belgie ook het Nederlandsch als offieiëele en bestuurlijke taal worde verklaard; al de gedrukte stuks, zoo ten gebruike des volks als ten gebruike ter ambtenaren, in die beide talen worden opgesteld, en verders de brieven en gesebreven berichten in de moedertaal van den bestemmeling; - dat niet alleen er geene ambtenaren worden aan- | |||||
[pagina 412]
| |||||
gesteld zonder dat zij eene grondige kennis van de twee landstalen bezitten, maar ook dat die bedienden verplicht worden zich van de taal der bevolking te bedienen. Betrekkelijk de kwestie van het onderwijs, wenscht schrijver dat het onderricht in al de lagere scholen der vlaamsche gewesten uilsluitelijk in 't vlaamsch gegeven zij; - dat van dan af in de middelbare scholen jaarlijks het onderricht bij middel der moedertaal in eene der klassen worde inhevoerd, tot dat het onderricht inde vreemde taal uit al de klassen dier scholen verdrongen zij; - en eindelijk, dat op dezelfde wijze in de gentsche Hoogeschool worde te werk gegaan, zoodra er zich leerlingen aanbieden die geheel hun middelbaar onderwijs bij middel van het Nederlandsch ontvangen hebben. Ten slotte drukt hij nog den wensch uit dat er een leergang van Nederlandsche taal en stijl in de Vlaamsche Nijverheidscholen ingericht zij, en dat aan de leerlingen dier scholen den toegang tot den franschen taalcursis ontzegd worde zoolang zij geene blijken van genoegzame kennis der Nederlandsche taal hebhen gegeven. M. B. De Vuyst van Wetteren is van gevoelen dat men in Belgie eenen ‘Algemeenen Landsbond’ behoeft, waaraan alle provinciën onzes lands zouden deel nemen. Deze Bond zou niet uit het oog verliezen dat ons Vaderland uit Nederlandsch-, Fransch- en Duitschsprekenden bestaat. Men zou in plaats van op het onderwijs rechtstreeks op de openbare bedieningen moeten werken, en de bedienden verplichten de taal te gebruiken van de streek waar zij hunnen dienst uitoefenen. Zelfs zouden diegenen welke hooge ambten bekleeden de drie gesprokene landtalen moeten kennen; dus doende zou er het onderwijs van zelven naar ingericht worden. M. J. Pieters van Schaarbeek geeft aan den Bond de vraag in bedenking: of het niet geraadzaam, en in hoeverre het mogelijk zijn zou, eene soort van ‘Vlaamsche partij’ te stichten voor de aanstaande kiezingen in de Gemeenten. Ook op dàt terrein dienen de Vlamingen den invloed te gebruiken die hun toekomt en vlaamsche mannen tot hunne bestuurders te kiezen. Ten einde onze moedertaal te bevrijden den ondergang die haar bedreigt, en ons - in alle vriendschap - van de waalsche overheersching los te maken, vindt M. Bauduin van Ukkel de volgende staatkun- | |||||
[pagina 413]
| |||||
dige hervorming wenschelijk: Volgens hem zouden de negen zoogezegde Belgische Provinciën zonder groote moeite kunnen verdeeld worden in twee afzonderlijke gewesten; namelijk in eene Waalsche en eene Vlaamsche provincie, alwaar - zooals het behoort - ieder meester in zijn eigen huis zou worden en blijven! De negen tegenwoordige provinciën zouden noch hunne oude benamingen, noch hun bestuur verliezen. Behalve de bekende Conseils provinciaux, zooals elders in ware Conseils d'arrondissements herschapen, zouden les Etats de la Province Wallonne van den eenen kant, en de Staten der Vlaamsche Provincie van den anderen, over al de belangen te raadplegen en te beslissen hebben, die niet als algemeene zaken kunnen beschouwd worden. - Het spreekt van zelfs dat die beide deelen onder de leiding der Wetgevende Kamers hoeven te blijven. Op die wijze, zegt schrijver, herneemt ons duurbaar vaderland zijne aloude stelling in Europa, en Leopold II wordt in der waarheid koning der Belgen, dat is koning der Vlamingen even als koning der Walen! Over het algemeen heeft ook de vlaamschgezinde dagbladpers, van alle politieke kleur, zich ernstig met de door den Bond opgeworpen taalkwestie bezig gehouden. En niet alleen in Belgie, maar ook in den vreemde heeft de oproep weerklank gevonden. Een der hoogst geschatte organen van Duitschland, de ‘Hamburgischer Correspondent’ heeft er nog dezer dagen een uitgebreid en onzer Beweging zeer gunstig artikel aan toegewijd. Het gentsch weekblad het Volksbelang merkt aan dat het noodig is een onderscheid te maken tusschen Lager en Middelbaar onderwijs, omdat zij beiden niet in dezelfde betrekkingen tot den Staat zijn. Het Middelbaar onderwijs hangt geheel van het Gouvernement af en het Lager onderwijs wordt door de Gemeente gegeven. Over het laatste hebben dus niet de Kamers maar de Gemeenteraden te beslissen. - Alleen in de Norwaalscholen komt de Staat tusschen. - De Normaalscholen, die kweekelingen opleiden tot onderwijzers in de Viaamsche gewesten, moeten vlaamsch, de overige fransch zijn; terwijl in beiden de landtaal die hunne moedertaal niet is ernstig dient aangeleerd te worden. Het Vaderlandsche doel van ons Belgisch onderwijs in Vlaanderen | |||||
[pagina 414]
| |||||
kan noch mag niet zijn ons te verfranschen; het moet ons onze Nederlandsche afkomst en nationaliteit leeren eerbiedigen, - en dit zou, volgens de redactie van het Volksbelang, tot op een zeker punt verwezenlijkt worden door de volgende hervormingen: 1o Door in de Middelbare scholen der Vlaamsche provinciën het programma in te voeren dat in de gentsche Betalende Lagere scholen in voege is: Daar worden de eerste lessen in het vlaamsch gegeven, terwijl de moedertaal alzoo gedurende twee jaren de overhand behoudt; eerst later, in het derde en vierde studiejaar, worden de fransche lessen gewichtiger en overwegend. - De grondslag van dit Lager-Middelbaar onderwijs zou dus wezen het vlaamsch, terwijl aan het fransen eene alleszins voldoende plaats zou worden ingeruimd; het eerste onderricht der kinderen zou hun in hunne taal gegeven worden, terwijl eene grondige kennis der tweede landtaal hun, onder alle opzicht, als mensch en als burger in hun vaderland, in staat zou stellen zich van de taal hunner waalsche landgenooten te bedienen. 2o Indien de leerlingen van het Lager-Middelbaar onderwijs in Atheneüms en Collegies aankomen, dan de verdere aankweeking van beide talen op gelijken voet voortzetten, en voor beiden een gelijk getal uren besteden, een gelijk getal punten toekennen en professors van gelijken rang aanstellen. De Nederduitsche Bond heeft aan de bespreking van de door hem opgeworpen kwestie drie zittingen gewijd, die wel stellig tot de belangrijkste behooren welke reeds in deze vereeniging werd gehouden. Na de door den Secretaris gedane mededeeling der verschillige ingekomen antwoorden op den omzendbrief des Bonds, werd de discussie geopend over het voorstel van den Bestuurraad, dat door den heer Voorzitter Coremans in de algemeene vergadering werd voorgelegd: Er zal bij de Vlaamschgezinde vertegenwoordigers worden aangedrongen, opdat zij aau de Kamers zouden voorstellen door eene wetsbepaling te bekrachtigen:
| |||||
[pagina 415]
| |||||
In eene krachtige en overtuigende redevoering doet de heer J. De Laet zien dat het beter ware het tweede punt van dit voorstel vooraan te brengen, ten einde daarop de bijzondere aandacht der Kamers in te roepen. Wanneer dàt verkregen is zal het onderwijs der vlaamsche taal noodzakelijk gemaakt, en het andere punt van het voorstel dus gemakkelijker te bekomen zijn. M.J. Van Beers ondersteunt de wijziging door den vorigen spreker veelgesteld. Met het bekomen van het eerste deel zal nog niet veel gewonnen zijn zoolang de ambtenaren in Vlaamsch-Belgie niet ver plicht zullen zijnde vlaamsche taal grondig te kennen. Het kwaad ligt hierin dat de fransche taal alleen als officiëel in Belgie wordt erkend. Dat is de giftboom na de omwenteling van 1830 geplant, en daarvan moet men den wortel trachten af te hakken. Van hetzelfde gevoelen ook is de heer A.J. Cosyn. Opdat de vervlaamsching van het onderwijs de gewensechte vruchten drage, is het eerst en vooral noodig, dat er aan de kennis van die taal een stoffelijk voordeel voor de toekomst der leerlingen verbonden zij. Dan eerst ook zullen de ouders ten volle begrijpen dat zij er belang bij hebben hunnen kinderen de moedertaal grondig te doen aanleeren. M: Alfr. De Pooter zou willen zien dat de heeren volksvertegendigers dadelijk van hun recht ‘vlaamsch te spreken in de Kamers’ gebruik maakten. Verder zegt hij het voorstel van het Bestuur niet volledig genoeg te vinden. Hij zou ook in 't Hooger onderwijs het recht willen tocgekend zien dat de vlaamsche studenten hunne examens in het Vlaamsch konden afleggen. M.G. Schoiers pleit mede ten voordeele van het vlaamsch in de Kamers en tracht te bewijzen dat, zonder dit recht te gebruiken, er anders weinig of niet voor de zaak kan gewonnen worden. M. Fr. Caris treedt het voorstel des Bestuurs bij, zooals het gewijzigd is door den heer De Laet, en dringt verder ook op het vlaamschspreken in de Kamers aan. H. R Moroy vindt dit laatste nog tijdelijk onmogelijk, zonder nut en wellicht gevaarlijk voor de Vlaamsche Beweging. Tusschen de voorstellen die door de Vlamingen uit de verschillige gewesten onzes lands zijn voorgebracht, oordeelt hij datgene van het Bestuur het | |||||
[pagina 416]
| |||||
meest praktische en zou wenschen dat voor het oogenblik daaraan alleen wierde uitvoering gegeven. M. Mathot is het ten volle eens met den vorigen spreker en verdedigt ook het gewijzigd voorstel van den Bestuurraad. Aangaande de opgeworpen kwestie van het Vlaamschspreken in de Kamers, doet de redenaar uitschijnen, dat zoowel de Vlaamschgezinde Volksvertegenwoordigers als wij allen dit ten zeerste betrachten, doch dat het voor het oogenblik meer dan gevaarlijk zijn zou dit laatste wapen te gebruiken, zeker zijnde dat wij het zullen verliezen. Uit de woordenwisseling, waaraan verscheidene aanwezigen deel nemen, vloeit voort dat de volgende bepalingen als bijvoegsel tot het Bondsvoorstel worden voorgesteld: 1o Door M. Frans Willems: - Dat, na een zeker getal jaren, zoowel in de Waalsche als in de Vlaamsche provinciën, de ambtenaren zouden verplicht zijn de beide landtalen te kennen. 2o Door M. Schoiers: - Dat bij de Vlaamschgezinde vertegenwoordigers zou worden aangedrongen onmiddelijk gebruik te maken van onze taal in de Kamers. 3o Door M. Hagenaeus: - Dat voortaan alle openbare ambtenaren zouden verplicht worden, in hunne betrekkingen tot de bestuurden van de volkstaal gebruik te maken. Deze amendementen beurtelings ter stemming gelegd, en verworpen zijnde, zoo wordt het tweeledig voorstel des Besluurs - met omkeering van volgorde - door de groote meerderheid der vergadering aangenomen. M. Peeters-Verellen doet in het verslag stellen dat hij zich aan de stemming heeft onthouden daar hij een geschreven voorstel bij het Bureel had ingediend, dat niet was aangemerkt geworden, en luidt als volgt: De Bond hoopt dat er zoo spoedig mogelijk Nederlandsch in de Kamers zal worden gesproken. ‘De Bond laat aan de volksvertegenwoordigers over, daartoe, onder hunne verantwoordelijkheid het gunstig oogenblik te kiezen.’ Ten slotte stelt de heer De Pooter voor eenen Landdag te beleggen waarop de Vlaamsche Maatschappijen en gekende flaminganten zouden worden uitgenoodigd. | |||||
[pagina 417]
| |||||
Dit laatste voorstel is dezer dagen in eene bijzondere Bestuurzitting des Bonds ter bespreking gebracht, waarop de volgende uitnoodigingsbrief aan de schrijvers der verschillige ingezonden brieven werd gestuurd: Als antwoord op den omzendbrief door den Bestuurraad van den Nederduitschen Bond van Antwerpen, in September II. uitgevaardigd, zijn - behalve een aantal bijtredingen aan het voorstel van onzen Bestuurraad: de herstelling onzer taalgrieven in 't lager en 't middelbaar onderwijs door den Staat gegeven, -niet minder dan 23 verschillende voorstellen binnengekomen. Noodzakelijk komt het ons voor dat wij ons allen op één en 't zelfde voorstel zouden t' akkoord stellen, ten einde, in gansch het Vlaamsche Land, ieder in zijn arrondissement, op het zelfde voorstel de bijtreding van de volksvertegenwoordigers poge te bekomen. Om tot dit akkoord te geraken belegt de Bestuurraad van den Nederduitschen Bond eene bijzondere vereeniging op Zondag 3 December a.s. ten 11 ure smorgens, in de bovenzaal van Het nieuw Konigsken, Wolstraat, No 5, te Antwerpen. Wij verzoeken U, Mijnheeren, eenen gevolmachtigde te willen aanstellen, die deze vergadering, in den naam uwer Maatschappij, zal komen bijwonen. ‘Ontvangt, enz...’ Al wie, als overtuigde Vlaming, de belangen zijner moedertaal behartigt en derhalve de vaderlandsche pogingen toejuicht door den Bond beproefd, ter verdediging onzer Nederlandsche nationaliteit, zal met ons wenschen dezen oproep andermaal goed beantwoord te zien; opdat - zooals de ‘Hamburgischer Correspondent’ het terecht verwacht - ‘opdat deze vergadering stellige onbeduidende uitkomsten oplevere, ja, dat ze zelfs eene groote politieke daadzaak moge worden!’ Frans Van Boghout. Antwerpen, November, 1871Ga naar voetnoot+ |
|