De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
De Vlaamsche Kunstbode. [Nummer 9]Het onderbroken leesuur.Ga naar voetnoot1Geneviève Chédeville sloeg haar boek toe. Het was de Télémaque; zij nam een ander, waaruit zij de voorlezing voortzette. De drie jonge dames, schouwden haar aan, met de verveling op het schoon gelaat, met sluimerzware halftoevallende oogleden, en nu en dan met geweld een' geeuw trachtend te onderdrukken... Doch neen, - niet allen. De oudste onder hen, die bevallige Blondine met haar levendig gelaat en den koket om de schouders geworpen kanten shawl, schijnt wel is waar niet veel meer belangstelling in de voordracht der groote magere jufvrouw te vinden, die aan het einde van de tafel in schoolmeesterlijke waarde troont, doch beur gelaat toont niet de minste vermoeienis. Integendeel schetst zich daarop weldra een koortsachtig ongeduld; nu en dan sluipt een vluchtig rood daarover, hare oogen openen zich wijd en helder, alsom zegevierend om zich heen te blikken; dan weder zit zij in droomachtig nadenken verzonken, en schijnt naar de stemmen te luisteren, welke in haar eigen hart ontstonden. Zij glimlacht.... - ‘Jonkvrouw Elisa von Raunow! ‘klonk nu de stem der oude | |
[pagina 386]
| |
schooldame up berispenden toon, ‘geneer u in 't geheel niet, uwe verveling te bekennen bij een meesterstuk onzer litteratuur...! Jonkvrouw von Rannow had inderdaad, minder over haar zelven meester dan de naast haar zittende zuster, het kleine mondje zoo wijd mogelijk geopend, ten gevolge van die kitteling der kinnebakken welke men gewoonlijk aan de verveling toeschrijft. Zij had wel is waar met bliksemsnelheid de lieve poezele hand voor den mond gebracht, maar Mademoiselle Chédeville daardoor nog te meer op haren gemoedstoestand opmerkzaam gemaakt. Jonkvrouw Elisa von Rannow werd rood zooals het betaamde, en hare zuster insgelijks; de blonde dame met den kanlen shawl verhief echter een energiek grauw oog op de voorlezeres en zegde: ‘Onze litteratuur? Ik zou nogtans denken dat de schrijver van den “Télémaque” een franschman is.’ ‘Er is maar ééne litteratuur en dat is de fransche! Dus is het ook de uwe, Barones Dornewitz, even als die van alle overige volkeren!’ Geneviève Chédeville was eene voorname fransche onderwijzeres, welke, door de voorliefde des grooten Frederiks voor hare taal, naar Berlijn gelokt geworden was, en al de met het Hof in verband staande familiën hadden zich natuurlijk gehaast, ten einde aan de voorliefde van hunnen vorst te bevallen, hunne dochters, tot verdere opleiding in de fransche taal en letterkunde, aan deze dame toe te vertrouwen. Mademoiselle Chédeville meende het ernstig met haar zelfgekozen beroep, maar (gelijk de meeste barer landgenoten) met eene aanzienlijke dosis nationaliteitshoogmoed behebt, die door de voorliefde des keizers voor hare spraak nog verhoogd werd, was zij eindelijk er toe gekomen de franschen voor de geborene opvoeders der gansche wereld te houden (sic). De eerste bemerking had zij als eene jeugdige onbezonnenheid zonder beteekenis opgenomen. Zij was echter zeer verbaasd als de blonde baronnes met den grootsten ijver wedervoer: - ‘Neen, de duitsche taal heeft insgelijks hare letterkunde; datgene wal ik daarvan heb leeren kennen past eigentlijk veel beter aan ons gemoed dan die gladde gekunstelde vormen eener vreemde litteratuur.’ | |
[pagina 387]
| |
Geneviève Chédeville voelde zich in haar innigste streven, in de voorwaarden van heur bestaan aangevallen; heur anders tamelijk goed Duitsch werd nu vreemdaardig en gebroken: - ‘En waarin bestaat die litteratuur, als het is veroorloofd het te vragen?’ - ‘Daar hebben wij vooral onze heerlijke minnezangers!’ zegde jonkvrouw von Dornewitz met gloeiende wangen, terwijl de beide jonkvrouwen von Rannow haar met wijdgeopende oogen verbaasd in 't gezicht schouwden. - ‘Wat is dat, - minnezangers?’ vroeg Mademoiselle Chédeville op misprijzenden toon. - ‘Minne is het oude woord voor liefde, en minnezangers wel gelijkbeduidend met troubadours. - ‘Ha!’ merkte de oude dame verwonderd op. ‘Ik wist niet dat ook in dit land er waren geweest troubadours. Maar...’ - en dit zeggend waren de blikken der oude dame zoo onderzoekend op het gelaat der Baronnes gericht, dat deze verlegen de oogen ten gronde sloeg - ‘maar gij hebt toch vroeger van geene duitsche minnezangers weten te spreken... Wie heeft u leeren kennen die duitsche troubadours, die duitsche minnezangers?’ Baronnes von Dornewitz zag niet op. Op dit oogenblik hoorde men beneden - de vensters der jufvrouwen gaven op kasteelplein uitzicht - de trompetten en trommels, de krijgsklanken waarmêe de slotwacht den optocht maakte. Baronnes von Dornewitz stond op, en keerde zonder antwoord te geven haar gloeiend gelaat naar het venster; de beide jonkvrouwen von Rannow volgden haar voorbeeld, en als met veerkracht vooruitgesneld bogen zij hunne beide slanke gestalten over de tafel naar het venster toe. - ‘Maar mijne dames!’ riep Geneviève Chédeville, en trachtte eene strenge miene aan te nemen, terwijl zij echter - wellicht aan hare eigene jeugd denkend - haren mond tot een welwillend spotachtigen glimlach bewoog; ‘maar mijne dames, ik weet dat de groote koning, mijn hoogedele protecteur, zelfs maakt uit de dames eene krijgshaftige natie; maar, mijne dames, alles op zijn tijd; daarom je vous prie - passons à Lafontaine!’ | |
[pagina 388]
| |
De jonge dames hoorden niet, vooral freule von Dornewitz, welke als geboeid op de voorbijtrekkende soldatenafdeeling nederblikte. Geneviève Chédeville stond hoofdschuddend recht. De glimlach was van hare lippen verdwenen. Zoo was haar ontzag als leermeesteres en de autoriteit van Lafontaine nog nooit wederstreefd geworden. - ‘Mais, chère Baronne!’ riep zij plotseling, nadat zij een oogenblik hare wederspannige leerlinge over de schouders gekeken had. ‘Gij kent dan dien jongen officier met zwarten baard! Il vous salue met zijn épée... nog eens. O, jonkvrouw von Dornewitz, dat is zeer erg... ik duld niet dat men zich geeft in mijn huis rendez-vous door het venster....’ De soldaten waren intusschen door de slotpoort getrokken, de trompetten en trommels verstomden. De freule von Dornewitz keerde zich met van verlegenheid bleek gelaat om. - ‘Gij kent dien officier!’ zei Mademoiselle Chédeville streng. - ‘Ik ken hem; hij groet mij altijd als ik hem ontmoet, ofwel hier of't huis uit het venster zie’ - ‘En gij hebt nog niet met hem gesproken?’ voer de oude française voort. - ‘Ik niet... maar hij met mij!’ stotterde jonkvrouw von Dornewitz,’ hij ontmoette mij, gij herinnert het u nog wel, als wij met u dat wandeltochtje naar Charlottenburg maakten. Ik was zeer vermoeid en bleef wat achter...’ - ‘Zoo!’ bemerkte de meesteres droog weg. - ‘En daar kwam hij tot bij mij, en...’ - ‘En?’ - ‘Zegde mij dat hij mij bemint, dat hij niet zonder mij leven kan. Ik moest mij van schrik op eene bank zetten.’ - ‘Ei! En gij zegdet...’ - ‘Ik? Niets! Ik ging snel henen.’ - ‘Nu! dat is toch zeer deugdzaam dat. Ik herinner mij dat gij ook zeer buiten adem bij ons aankwaamt. En 's anderdaags waart gij het die volstrekt weer naar Charlottenburg gaan wildet. Troft gij daar uwen vervolger weer aan? Gij waart toch weer vermoeid geworden.’ - ‘Neen... maar ik vond een boek op gene bank liggen.’ | |
[pagina 389]
| |
- ‘En daarin oen lettre d'amour zeker... op papier rose? - ‘Neen... alleen dat boek... het zijn liederen van duitsche minnezangers, met eene vaste soldatenhand afgeschreven. Vooraan staat zijn naam, kapitein Graaf Reinhard!’ - ‘En wat gebeurde er verder?’ Jonkvrouw von Dornewitz zag snel op, als verwonderd, dat daarover nog eene vraag ontstaan kon. - ‘Hij heeft onzen grooten koning aanzocht mij te mogen huwen.’ - ‘En dat zonder te weten of gij hem bemint!’ - ‘Hij weet het. Ik zou hem toch anders niet aanhoord, en da boek niet meêgenomen hebben.’ Mademoiselle Chédeville bezag verwonderd het jonge meisje. - ‘Trouwen zonder lettre op papier rose, zonder postillon d'amour, sans intrigue... sans duel... sans échelle de soie... dat is zeer zonderling!’ murmelde zij en dacht an hare eigene jeugd. Jonkvrouw von Dornewitz, merkte glimlachend aan: - ‘Gij ziet dus wel dat er niet alleen eene duitsche litteratuur, maar ook eene duitsche liefde bestaat.’ Geneviève Chédeville keerde zich ras om, en zich neerzettend zegde ze eenigzins wrevelig; ‘Passons à Lafontaine, mesdemoiselles!’
Robert Pfeil. |
|