De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 383]
| |
En gij, die op zijn wenk, langs onbekende paden,
Het onafzienbre ruim doorslingert, myriaden
Van werelden, rolt voort: de wetten van de stof
Zijn de uitspraak van zijn' wil; blijft eindloos in uw kringen
De Grootheid van den Schepper zingen,
Zingt eeuwig zijnen lof.
Gij, nachtegaaltje, in 't loof verborgen,
Wen alles sluimert tol den morgen,
En 't woud zoo stil is en zoo rustig als een graf...
Meld ook den lof van Hem, die u bevrijdt van zorgen,
Die u uw schoonste tonen gaf.
***
ô Heer, wiens roem de ontelbre sferen,
In eene oneindge harmonie,
Door 't maatloos luchtruim zingen, die
Uw' naam door gansch 't Heelal ziel eeren.
Die, luistrend naar dit grootsch akkoord,
Nogtans van 't lied der nachtegalen,
Dat needrig opstijgt uit de dalen,
Nog nooit een' enklen galm verloort,
Laat ook mijn tonen U genaken,
Gij, die de minste zochten hoort:
Zij vloeien uit een harte voort,
Dat liefde en dankbaarheid doen blaken.
Ik kniel, nu 't plechtig uur genaakte,
Hier op 't verlaten zeestrand neêr,
En 'k zegen U, dat gij, ô Heer,
Mij voor uw giften vatbaar maakte...
Maar welk een beeld, dat om mij woelt,
Verstrooit mij in mijne avondbede?
Hervind ik nergens dan den vrede!
Wordt nergens dan mijn drilt gekoeld!
| |
[pagina 384]
| |
Zal 'k zelfs voor 't aanschijn des Alhoogen,
Wen Hem Natuur haar hulde biedt,
Daar hij den grond mijns harten ziet,
Aline in mijn gebed gedoogen!...
Maar neen... ik bloos niet meer om 't vuur
Dat in mijn boezem gloeit; ik schame
Mij niet, terwijl ik bid, heur name
Te murmlen. - Schepper der natuur,
Die wezenstrekken zoo vol zoetheid,
Die lokken als fluweel zoo zacht,
Die oogen waar de lïefde in lacht,
't Is alles 't werk van uwe goedheid.
En als ik, naast haar op de bank,
Heur hand in mijne hand voel beven,
Heur geest in 't blauwig oog zie zweven,
Dan volgt ze uw inspraak, Heer. - Heb dank!
Dank, dat Gij ons 't gevoel deedt kennen,
Welk onze zielen heeft vereend,
't Gevoel, dat 't leven waarde leent,
Dat nooit het vuig belang zal schennen.
Alina! als een lofzang vaart
Uw naam dan opwaarts tot Gods trone.
Hij schonk me uw liefde, ô duurbre schoone; -
Ik vraag Hem meer niet op deze aard.
Victor Van de Walle.
|
|