De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Edelgesteenten. De edelgesteenten, die God het behaagziek harte der vrouw schenkt, Zijn in den kunstlijken tooi, beelden van ziel en gemoed, Schoonheid verheffende gaven. - Voor ieder getijde des levens Brengt haar de Schepper een steen, immer verschillend in kleur: Oogen en zinnen betoovert het groene des lachenden smaragds, Die als de jeugdige mei bloesems en bloemen belooft; Dies in de lokken des kinds, als beeld der begoochlende toekomst, Lieflacht heimlijk die steen, meer nog als beeld van de hoop. Blauw is de zachte saffier als het vlekkeloos reine des hemels, Blauw als het rustige meer, door geen windje geplooid; Indrukwekkende steen, die sierend een maagdlijken boezem, Reinheid der ziele verbeeldt - rust van het eerbare hart. Vuriger, gloeiender glinstert de vlamme des rooden karbonkels, Zomerverbeeldende gloed, spiegel van leven en lust; Tusschen 't oranjegebloemte en de rozen der huwelijkskrone, Vlecht der verzuchtende bruid fier hem de bruidegom in. Eindlijk een steen: diamant - schenkt God met allerlei kleuren, Waar der karbonkelen rood, 't blauw der saffieren in leeft; Evenals smaragdes groen en het blanke der zedige opaalkleur: - Dat is een steen voor de vrouw, sierend een moederlijk hart. Luitenant V. Vande Weghe. Doornik, Maart 1871. Vorige Volgende