De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bij een verwelkt Bloemtuiltje. Arrem tuiltje, uw tengre blaadjes Hangen slap en treurig neer; Uwe bloempjes, uwe knopjes Hebben geur noch frischheid meer. Vruchtloos dat mijn teedre zorge U met bronnat mild besproeit: De adem van de heete luchten Heeft uw levenssap verschroeid. Doch te midden der verwoesting, Van verdorde bloem en blad, Glimt een' zoete, heldre sterre, Nog op schoon- en frischheid prat. Blauw, als 't blauw der hemelbogen Zijn heur' blaadjes, teer en klein, Zinnebeeld der trouwe liefde, Bloeit zij needrig, lief en rein. [pagina 213] [p. 213] En, terwijl zij op haar zustren Zacht en droevig nederziet, Schijnt zij stil mij toefluistren: ‘O vergeet, vergeet mij niet.’ Zoo ook fluistert steeds een' stemme, Tot mijn vurig minnend hart. In den maalstroom der vermaken, In de vreugde en in de smart. Als mij de eerkroon wordt geboden, Of mij 's werelds koelheid treft, Of de vriendschap mij den beker Schuimend in de hoogte heft. Als de mijmergeest zijn' vleug'len Zachtjes om mij openspreidt, En mij 't rijk der idealen, Opgetogen, binnenleidt. Als ik neerblik op de schoonheid Van de weidsche scheppingspracht; In de vroolijke ochtendure In het zwijgen van den nacht: Altijd! waar ik ga of toeve, Altijd, altijd suist die stem, En mijn teeder hart dat antwoordt: Eeuwig, eeuwig min ik hem! Zoo zal nog mijn antwoord wezen, Wen, als dees Vergeet-mij-niet, Eens mijn oog op dorrend loover, Op verzwonden droomen ziet. Als en lente en herfst en zomer, Ook voor mij zijn heêngesneld, En ik eenzaam om zal dwalen, Op der dierbre dooden veld [pagina 214] [p. 214] Ja, in 's levens jongste stonde, Met alreeds gebroken stem, Wil ik, liefdevol, nog staamlen: Eeuwig, eeuwig min ik hem! Vrouwe David; geb. Mathilda Van Peene. Aaltre, 1871. Vorige Volgende