zou verkocht hebben. In een dagbladartikel van 15 Mei, 1848, schreef Heine tegen deze verdenking protest aan, en trachtte zich daarover volgender wijze te verrechtvaardigen.
‘Mijne eer - schreef hij - is niet in handen van den eersten den besten dagbladschrijver: niet de eerste de beste gazet is haar tribunaal: alleen voor de rechtbank der litteratuur-geschiedenis kan ik geoordeeld worden... De ondersteuning, die ik van het Ministerie Guizot ontving, was geen betaalgeld, het was eene loutere ondersteuning; het was, om de zaak bij haren naam te noemen, de groote aalmoes, welke het fransche volk aan zoovele duizenden vreemdelingen schonk, welke zich, door hunnen iever voor de zaak der revolutie, in hun land meer of min roemvol gecompromitteerd hadden, en in den vreemde de gastvrijheid zochten.’
In hoeverre die wederlegging gegrond was zullen we hier niet onderzoeken.
Heine's oponthoud in Frankrijk, waar hij een vrij aanzienlijk deel ook aan de fransche letterkunde nam, heeft op zijne kunst, eenen merkelijken invloed uitgeoefend. Er is misschien geen enkel germaansch dichter, die zich meer de fransche denkbeelden, den geest der fransche dichtschool heeft eigen gemaakt dan Heinrich Heine. Inderdaad we vinden in hem dat spottend, hekelig, soms wreedaardig humoristisch dichtervuur dat zich in Rabelais, Molière, Montaigne, Régnier, maar vooral in Voltaire heeft doen opmerken. Wel is waar zijn die denkbeelden in de verzen van den duitschen dichter op gansch andere wijze, origineel uitgedrukt; doch de oude fransche geest straalt er immer in door.
Men heeft ook Heinrich Heine wel eens met Lord Byron vergeleken, als zouden die twee dichters met elkander veel overeenkomst hebben. Die vergelijking schijnt ons echter in het geheel niet gelukkig. Wel heeft zich Heinrich Heine in Duitschland, even als Byron in Engeland als een novateur inde letterkunde opgedaan, door zijne eigenaardigheid in vorm en gedachte, door zijne rijke fantastische verbeelding, de ingrijpende kracht die hij aan de meeste zijner poëtische scheppingen wist te geven; doch bij Heine vinden wij die bestendige vertwijfeling, dien satanischen levenshaat, die dweepende, vooringenomenheid