De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijHerinnering.
| |
[pagina 162]
| |
Die als van zalige aandrift reeds
mij 't jeugdig hart deed slaan.
En 'k had u boven andren lief,
omdat ook u daarbinnen
Een hart sloeg dat natuur en kunst
bewondren kan en minnen.
Soms, wen ik langs der velden pad
u eenzaam droomen zag,
Dan scheen 't mij toe of reeds in u
de geest eens kunstnaars lag.
En ik bedroog mij niet; want God
had reeds u uitverkoren,
Om 't beeldwerk eens te beitlen voor
zijn heilge tempelchoren.
Ja voor 't eenvoudig kind des velds,
als blijk van hooger gunst,
Zijn thans de lauwren voorbewaard
der eedle beeldhouwkunst.
***
De kindsheid vlood voorbij... En sinds
heeft ons het lot gescheiden
Maar immer bleef de schoone kunst
toch duurbaar aan ons beiden;
Artist, die 't kille marmer zelfs
bezielen kan, werd gij,
En ik.... 'k zocht voor mijn dichtergeest
't genot der poezij.
***
Thans hoor ik met verdienden lof
van uw talent gewagen,
En 'k zie in mijn verbeelding reeds
een schoone toekomst dagen.
| |
[pagina 163]
| |
Die u op de ingeslagen baan
èn roem èn eer voorspelt.
Ja, wen ik 't schoon gewrocht beschouw,
door u ten toon gesteld
In Antwerp's kunstzaal, ô dan klopt
mij t' harte van ontroering;
En in bewondering weggerukt,
door zalige vervoering,
Is 't of van geestdrift dubbel snel
mij 't bloed door de aadren liep
Bij 's Heilands beeld, dat uwe kunst
zoo schoon, zoo treffend schiep,
***
Treed moedig op die baan vooruit,
de schoone baan der kunst,
God schonk u 't dichterlijk genie,
gebruik ze goed die gunst.
Want ja, het is een gunst. - Al zijn
er doornen aan de rozen,
Die langs des kunstnaars levensbaan
zoo zoet aanlokkend blozen;
Al is 't dat zijn gevoelig hart
soms bittre smart ontmoet,
Toch voelt hij 't heil der kunst, dat hem
het leven dan verzoet.
O ja, de kunst, die zoele kunst,
is een dier troostende engelen
Die in den beker onzer smart
een dropje nektar mengelen,
't Genot dat dan 't gevoelig hart
genieten kan op aard
s onzen harten eindloos meer
dan rang en schatten waard.
| |
[pagina 164]
| |
'k Verneem thans met genoegen, dat
ge steeds uw eigen aard,
Als Vlaming in uw taal en kunst
getrouw nog hebt bewaard,
Dat gij u niet in 't stadsgewoel
op vreemden leest liet schoeien;
Maar afkeer voelt voor hen die zich
aan al wat fransch is boeien,
Voor hen die pas een maand of zes
hun dorpken zijn ontgaan,
En doen of zij hun eigen taal,
hun vlaamsch niet meer verstaan.
Thans, Karel, dat ik zie hoe gij,
sinds gij in Gent woont, even
Als vroeger zijt een waarde zoon
van Zomergem gebleven,
Thans heeft mijn hart u dubbel lief
als kunstnaarea als mensch,
En - dat mijn vriendschap u behaag',
ziedaar mijn vuurge wensch.
Antwerpen, 1870.
A.J Cosyn.
|
|