tegenoverstaande deur openen, wanneer deze van zelfs opengaat en eene bevende mannenstem zegt: ‘God lof! dat gij koomt, heer Doctor!... mijn kind, mijn arm kind!’ Hij volgt den man in eene mat verlichte kamer, en gaat vervolgens op een bed toe, waaruit een negenjarig kind, ondanks de groote poging die het doet moet om zich op te richten en voor zijne kleine borst de noodige hoeveelheid adem te halen, zich recht zet en den geneesheer vriendelijk beziet, waarna het de moeder, die het in heure armen opneemt iets toefluistert.- ‘Neen, neen, mijn zoetekind, 't is niet omdat ge zoo ziek zijt dat de doctor komt, maar om te zien hoe de medeeijn gewerkt heeft.’
De geneesheer zet zich aan het bed des kinds, en onderzoekt hem met bezorgd wezen het gelaat en den pols. Met moeite trekt het de lucht in en schijnt met elken angstigen ademtocht het stil verwijt uil te drukken dat de lichte, lichte lucht, welke de andere zoo zonder moeite in zich trekken, hem alleen zoo zwaar, zoo onbereikbaar wordt, en dat, hoe dorstiger het naar leniging van zijnen luchtdorst zich afmat, des te bezwaarlijker de kleine borst zich verheft; zoodat alle krachtinspanning verder tot niets dient dan om het verlangen en de behoefte naar een vrijen ademtocht grooter en grooter te maken.
Lang staart de doctor zwijgend de pogingen des kinds aan om zich door verandering zijner ligging verlichting te verschaffen, hij ziet hoe iedere muskel zich inspant om zooveel mogelijk lucht in die kleine, zwaar ademende borst te doen dringen. Van tijd tot tijd beproeft het kind het hoofdje op het kussen te leggen, om na lange bange uren van afmatting eenige stonden te slapen, maar vruchteloos - bij die diepere ligging drukt zich als een berg op zijne borst, en schielijk richt het zich op om na eenige minuten vergeefs ten tweeden male rust te zoeken.
De moeder zit weenend aan den hoek der nevenstaande tafel en verbergt haar gelaat in de handen. De vader staat stom achter haar, van tijd tot lijd de anstvolle oogen van zijn kind naar den geneesheer wendend, den man, die, zelf getroffen doorliet folterend lijden des kinds, raad verschaffen moet om dat folterend lijden te lenigen, die niet alleen zich aan medegevoel en medelijden overgeven, maar hulp bedenken moet, en wien zijne gedachten nooit zoo beklemd waren als nu.
Op eens, als met een ras besluit, grijpt hij in den zak van zijnen