Nationaal tooneel.
Sedert eenigen tijd heeft, het antwerpsch tooneelgezelschap, dat bij den aanvang van het huidige tooneeljaar schier niets dan uitheemsche stukken opvoerde, zich nu toch wat meer zijnen titel van ‘Nationaal Tooneel’ waardig gemaakt.
Trouwens, de vier of vijf laatste vertooningen bestonden om zoo te zeggen uitsluitelijk uit oorspronkelijke stukken, waaronder een tiental blijspelen en operetten van Van Peene, Van de Sande, Geiregat, Roeland, Destanberg, Schepens, Van den Brande, Sleeckx en De Cort.
In het dramatiek vak speelde men onder andere ‘de Hand Gods’ van Ducaju, ‘het Wonderjaar’ naar Conscience, ‘de Krankzinnige van Leyden.’ en een voortreffelijk tooneelspel, dat vooral onze aandacht verdient, getiteld ‘'t Was maar een loods!’ door den noordnederlandschen schrijver Ruysch.
Dit stuk, dat ons eenige treffende tafereelen uit het zeemansleven voorstelt, is tot tweemaal toe, voor eene schier proppensvolle zaal met den meesten bijval gespeeld geworden. En geen wonder: Niet alleen was de opvoering ditmaal op ons antwerpsch tooneel goed verzorgd (iets wat niet immer voor de oorspronkelijke stukken het geval is) maar deze lieve comedie bevat stellig, zoowel onder tooneelkundig als onder litterarisch opzicht, meer verdienste dan al den franschen kost, dien men ons al sedert jaren, tot overzadiging toe, op ons vlaamsch tooneel voordischt. Trouwens, er komen in het stuk van M. Ruysch, dat zich vooral door oorspronkelijkheid van opvatting onderscheidt, toestanden voor, die als het ware geheel nieuw zijn. De verschillige karakters zijn met veel waarheid, naar de natuur afgeschetst. De gevoelens die zekere personen bezielen zijn edel en verheven, en maken een treffend contrast met de verachtelijke laagheid der anderen. Eene der schoonste en belangwekkendste rollen is die van don schoolbengel Herman, welke door Mevrouw Rans-Overheide recht meesterlijk werd gespeeld.
Wij wenschen den schrijver van ‘'t Was maar een loods’ hartelijk geluk voor zijn schoon tooneelgewrocht, en hopen later gelegenheid