niet, want hij heeft in de verte iets gezien. Luidschallend snelt hij naar binnen.
‘Moeder, ginder komt vader aan! Gauw, moeder, waar is...’
- Stil, kind, wees bedaard, tot zelfs in de vreugde.
- Och, moeder, seffens zal hij hier zijn! Ik zal het feestdicht lezen; Herman geeft de pijp, Agnes de tabaksblaas, en gij, moeder, den bloemtuil, en als hij binnenkomt, roepen wij allen: Leve, lang leve vader!
- Daar is hij!
De deur gaat open en de vader komt, na gansch den dag gewerkt te hebben, rust en zaligheid bij vrouw en kinderen vinden. Nauwelijks heeft hij den voet in de kamer gezet, of daar vliegen zij naar hem toe. Elk biedt hem een geschenk; allen jubelen en het kinderlijke hart ontvloeien de schoonste wenschen voor hunnen beminden vader. Tranen van ontroering en geluk blinken in 's vaders oogen. Een voor een tilt hij zijne kleinen van den grond op, en drukt eenen zoen op hunne blozende wangjes; hij sluit zijne vrouw, voorbeeld van deugd en liefde, vast aan zijn hart: ‘Gij zijt mijn geluk, meer dan ooit zal ik voor u en onze kinderen arbeiden.’
De nieuwe pijp werd aangestoken en de bloemtuil op de tafel te pronken gezet. Het gezin bleef lang nog in vreugde vereenigd.