De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het Geboortedorp, Wanneer ik van 't gewoel der steden, Naar 't needrig dorpje wederkeer, Dan valt de sluier van 't Verleden, En 'k zie mijn eerste kindsheid weêr. 'k Denk hoe 'k daar in die bloemenweiden In 't schoonste van die schoone streek, Mij uren lang soms ging vermeiden Langs de oevers van de heldre beek. Daar speelde ik samen met de vrinden Die thans verspreid zijn, of in 't graf De stille rust der dooden vinden, En wien ik vaak mijn tranen gaf. Een beeld is in mijn geest gebleven Uit dit tooneel der kindervreugd, Een beeld zoo lief en zoo vol leven, Een maagd thans in den blos der jeugd [pagina 79] [p. 79] Nog schooner is zij dan de rozen En zedig als 't viooltje in het gras; Zoo lief doet haar 't herdenken blozen Aan 't geen ons vroeger vriendschap was. Zeg, hoe wij naar elkander vroegen, o zeg, geheugt het u, vriendin? Hoe wij te zaâm de vlinders joegen, Door veld en bosch, de beemden in? En, als wij 't moede diertje vingen, Hoe wij in trippelenden dans, Dan aan de beek weèr rusten gingen, En bloemen vlochten tot een krans! En daar stond lachend in de zoden Een bloempje, dat uw leedre hand Geplukt heeft en mij aangeboden, Gelijk een duurbaar liefdepand. En als ik dan den naam wou weten Van 't blauwig bloemken aan den vliet Dat ge op mijn boezem had gespeten; Toen zegdet gij: ‘Vergeet mij niet.’ Ja, wen ik van 't gewoel der steden Naar 't needrig dorpje wederkeer, Dan stap ik door met sneller schreden, Want 'k zie dat lieve meisje weêr. VICTOR VAN DE WALLE. Brussel. Vorige Volgende