Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De distributie van schoolboeken Nederlands over de landsgrens heenGa naar voetnoot1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlands ooit pogingen ondernomen hebben om hun methoden op de markt te brengen in het andere deel van het taalgebied (§4), en welke moeilijkheden ze hierbij ondervonden hebben (§5). Ten slotte onderzoek ik hoe nieuwe uitgaven ontwikkeld worden (§6) en via welke weg leraren boeken kunnen bestellen over de landsgrens heen (§7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vergelijking van educatieve en literaire uitgavenIn welke opzichten onderscheidt een schoolboek zich van bijvoorbeeld een roman of een dichtbundel? Er zijn drie belangrijke verschillen: 1) de persoon bij wie de keuze van het boek berust, 2) de gebondenheid aan overheidsbepalingen en 3) de graad van ‘inwisselbaarheid’ van het boek. Ten eerste is het niet de leerling die kiest welk boek gebruikt wordt, maar het lerarenteam. Daarom richten educatieve uitgeverijen zich ook niet tot de eigenlijke kopers (leerlingen), maar tot diegenen die verantwoordelijk zijn voor de keuze van de boeken (leerkrachten). Lovende recensies in kranten, een interview in Vrij Nederland of signeersessies in het buurthuis zijn in deze branche geen geschikte promotietactieken. Brochures worden rechtstreeks naar scholen en leerkrachten gestuurd, verkoopsteams hebben meestal scholen en educatieve beurzen als werkterrein en leraren als publiek. Anders gezegd: de marketing richt zich op een tussenpersoon, net zoals de farmaceutische industrie zich richt op artsen en niet op patiënten (zie ook Krijgsman 1997: 12).
Een tweede onderscheid is de gebondenheid aan overheidsbepalingen. Ministers schrijven niet voor hoe de volgende roman van Hugo Claus moet aflopen, of hoe de nieuwe verzen van Rutger Kopland moeten klinken, maar ze leggen wel eindtermen en kerndoelen vast voor het onderwijs. Educatieve uitgevers moeten hier rekening mee houden bij het ontwikkelen van hun methoden. In Vlaanderen zijn scholen - en dus ook schoolboekmakers - bovendien gebonden aan leerplannen, opgesteld door de verschillende onderwijsnetten. In Nederland lokte zelfs de layout van schoolboeken politieke discussies uit. Eind jaren negentig riep de Kamer de uitgevers op om de schoolboeken minder mooi te maken, omdat mooie boeken erg duur zijnGa naar voetnoot6 (Van Eeden 1998: 19, zie ook MN 1998: 15). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een laatste verschil is de graad van ‘inwisselbaarheid’ van een boek. Wie een gedicht zoekt van Vasalis, vindt dat niet in een bundel van Willem Kloos. En als iemand op zoek is naar een roman van Hugo Claus, stuurt de bibliothecaris hem over het algemeen niet naar huis met het oeuvre van Louis Couperus. Leermethoden zijn echter wel tot op zekere hoogte ‘inwisselbaar’, precies omdat schoolboekauteurs gebonden zijn aan overheidsbepalingen. Al legt elke uitgever en elk auteursteam zijn eigen accenten, de inhoud van een schoolboek ligt voor een groot gedeelte vooraf vast. A priori is de doelstelling een methode te ontwikkelen die kan concurreren met (en dus ten minste gelijkwaardig is aan) andere methoden voor hetzelfde doelpubliek. Leerlingen die boek X gebruiken, verwerven in principe dezelfde kennis en vaardigheden als leerlingen die in hetzelfde leerjaar boek Y gebruiken. De kwaliteit van de methoden die momenteel op de markt zijn, is erg hoog, dus de huidige ‘leermethoden zijn binnen zekere grenzen even goed’ (Krijgsman 1997). Kwaliteit is dus niet meer het enige selectiecriterium voor leerkrachten, en daarom proberen educatieve uitgevers zich op andere manieren van hun concurrenten te onderscheiden. Trachten literaire uitgevers lezers te verleiden met voorlees- en signeersessies, schoolboekuitgevers investeren steeds meer in allerlei diensten en (bij)producten. Ze zorgen bv. voor software en audiovisueel materiaal en actualiseren hun methoden geregeld. In handleidingen voor de leerkracht wordt de gebruikte didactiek toegelicht en naast de oplossingen bij het leerlingenboek en lessuggesties bevatten ze vaak ook voorgedrukte toetsen. Een aantal uitgevers biedt de leraren ook scholing aan (voorafgaand aan of parallel lopend met het gebruik van een methode) of heeft een telefonische informatielijn waar leerkrachten met hun problemen terecht kunnen. Bij verschillende methoden werd al een website ontwikkeld. Sommige uitgeverijen organiseren zelfs gebruikersdagen waar leraren ervaringen kunnen uitwisselen en waarbij auteurs vragen beantwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Educatieve uitgeverijen en concernsGa naar voetnoot7In totaal nam ik contact op met zes Vlaamse en vijf Nederlandse uitgeverijen. Voor Vlaanderen contacteerde ik De Sikkel, Pelckmans, Standaard Educa- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieve Uitgeverij, Van In, Wolters-Plantyn en Novum, voor Nederland Educatieve Partners Nederland (EPN), Malmberg, Meulenhoff Educatief, Thieme en Wolters-Noordhoff. Alle Nederlandse educatieve uitgeverijen behoorden tot een uitgeversconcern. De meeste van die concerns zijn ontstaan in de jaren zestig en zeventig. Ze kwamen tot stand ‘door fusies tussen, overnames van en deelnemingen in verwante bedrijven in de sfeer van de produktie, het uitgeven en de marketing van grafische produkten, zoals boeken, tijdschriften en dagbladen’ en ze ontwikkelden zich tot ‘combinaties van menselijk kapitaal, kapitaalgoederen en financieringsmiddelen die, geleid door het management, erop uit zijn om voor wat ze in huis hebben een zo groot mogelijk rendement te behalen’ (Honout 1987: 6). Meulenhoff Educatief en Thieme Educatieve Uitgeverij hoorden bij de Perscombinatie Meulenhoff (PCM)Ga naar voetnoot8. Malmberg maakte deel uit van de Verenigde Nederlandse Uitgeversbedrijven (VNU)Ga naar voetnoot9, Wolters-Noordhoff en EPN hoorden bij Wolters-Kluwer.
In Vlaanderen lagen de zaken anders. Uitgeverij Pelckmans en uitgeverij De Sikkel waren autonome, Vlaamse (familie)bedrijvenGa naar voetnoot10. Van In, opgericht in 1840, was oorspronkelijk eveneens een Vlaams familiebedrijf, maar werd in 1973 overgenomen door Consortia, een Belgische dochteronderneming van VNU (Simons 1984: 85-86). Eind jaren negentig fuseerde Van In met uitgeverij Den Gulden EngelGa naar voetnoot11. Standaard Educatieve Uitgeverij hoorde bij de PC MeulenhoffGa naar voetnoot12. Wolters-Plantyn ontstond uit de fusie van Wolters Leuven en uitgeverij Plantyn. Wolters Leuven werd eind jaren vijftig opgericht door de uitgeverij J.B. Wolters (Groningen), en ging in 1980 mee op in het Nederlandse concern Wolters-Samsom. Uitgeverij Plantyn had net als Wolters Leuven Nederlandse wortels (uitgeverij Kemperman) en werd in 1969 opgenomen in het Kluwerconcern. Na de fusie van Wolters-Samsom met Kluwer kwam de combinatie Wolters-Plantyn tot stand (Simons 1987: 209, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Journaal’ 1987: 2-3, pers. corresp. met D.C. van den Oever van Wolters-Noordhoff). Uitgeverij Novum heeft hetzelfde adres als Wolters-Plantyn, maar geeft voornamelijk materiaal uit voor het Gemeenschapsonderwijs en het Onderwijs van Steden en Gemeenten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verkoop in het andere deel van het taalgebiedIn het Nederlands voortgezet onderwijs worden zelden Vlaamse schoolboeken gebruikt. Enkele (schaarse) uitzonderingen: De Sikkel verspreidde ooit een methode voor Frans (Voies Nouvelles) in Nederland (Simons 1987: 90) en ook Thieme bracht ooit een Vlaamse methode voor Frans op de Nederlandse markt. Voor het vak Nederlands wordt in Nederland echter geen Vlaams materiaal gebruikt. In het Vlaamse secundair onderwijs worden zelden Nederlandse methoden gebruikt (zie ook Moerbeek 1996: 45). Alleen bij Thieme en Wolters-Noordhoff herinnerde men zich pogingen om schoolboeken Nederlands voor het voortgezet onderwijs te promoten over de landsgrens heen. Deze pogingen waren echter over het algemeen niet echt succesvol. Vraagt een Nederlandse uitgever een Vlaamse uitgeverij om Nederlands materiaal in Vlaanderen op de markt te brengen, dan wordt dit materiaal voorgelegd aan een aantal Vlaamse leerkrachten, pedagogische begeleiders en het verkoopsteam van de Vlaamse uitgeverij. Meestal is de conclusie dat de Nederlandse producten heel wat te bieden hebben, maar dat bewerking door een Vlaams team noodzakelijk is om ze in Vlaanderen te kunnen verkopen. Vervolgens vraagt men zich af of het de moeite loont in zo'n bewerking te investeren. De Vlaamse uitgeverij moet namelijk een licentie nemen op de oorspronkelijke uitgave, maar moet tegelijk ook haar eigen auteursteam betalen. Als een uitgeverij een nieuwe methode ontwikkelt, is het financiële aandeel van de auteurs dus groter dan wanneer ze een bestaande methode bewerken. In de praktijk worden dan ook maar weinig Nederlandse methoden voor de Vlaamse markt bewerkt. In de loop der jaren werden wel enkele Nederlandse methoden voor moderne vreemde talen voor Vlaanderen bewerkt. Zowel Wolters Leuven als Van In bewerkten een Nederlandse methode voor Duits: Wolters Leuven maakte een Vlaamse versie van Heiter weiter (jaren zeventig), Van In herwerkte Mach's gut (jaren negentig)Ga naar voetnoot13. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uiteraard konden de uitgevers de vraag naar de distributie resp. bewerking van producten uit het andere deel van het taalgebied alleen met zekerheid beantwoorden voor de periode dat ze zelf voor de uitgeverij werkten. Misschien is dat ook de reden waarom de informatie die men mij verstrekte niet altijd helemaal volledig was. Zo werd in de Nederlandse NICL-leermiddelengids de methode Taalkracht Tien vermeld (Schippers 2000: 12). Ze werd op de markt gebracht door Kinheim, de vertegenwoordiger van De Sikkel in Nederland. Op mijn vraag of er een verband bestond tussen deze Taalkracht Tien en de gelijknamige reeks van De Sikkel, meldde een medewerker van Kinheim dat het om precies dezelfde methode ging. De Sikkel zelf vermeldde niet dat haar methode ook in de Nederlandse leermiddelengids opgenomen was. Taalkracht Tien bleek overigens in Nederland niet het verhoopte succes te kennen.
Worden in de lessen Nederlands in het Vlaams middelbaar onderwijs zelden of nooit Nederlandse methoden gebruikt, voor het basis - en het NT2Ga naar voetnoot14 - onderwijs liggen de zaken waarschijnlijk anders. Ik vroeg de uitgevers specifiek naar schoolboeken Nederlands voor het middelbaar onderwijs, dus de volgende gegevens zijn wellicht onvolledig. Meulenhoff gaf een aantal bekende NT2-methoden uit (o.a. Code Nederlands en IJsbreker) die ook in België vrij frequent gebruikt worden. Wie onderzoek doet naar aanvankelijk lezen, stelt vast dat in het eerste leerjaar van veel Vlaamse lagere scholen een Nederlandse taalmethode gebruikt wordt, bv. Veilig leren lezen van uitgeverij Zwijsen (Rymenans 2000: 138-139, Timan e.a. 1998, Van Eeden 1997: 19). Verder herwerkte De Sikkel de Nederlandse taalmethode Taal totaal (uitgegeven bij Dijkstra, Groningen), bestemd voor het basisonderwijs, tot Taal totaal Zuid. Ook Standaard Educatieve Uitgeverij bracht Nederlands materiaal (o.a. software) voor het basisonderwijs op de markt. Deze producten waren afkomstig van Nederlandse zusterbedrijven uit dezelfde holding. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Hindernissen bij de distributie over de landsgrens heenVlaamse educatieve uitgeverijen richten zich tot een Vlaams publiek, Nederlandse schoolboekuitgevers verkopen hun boeken bijna uitsluitend in Nederland. Waarom is het zo moeilijk om educatieve uitgaven in het andere deel van het taalgebied op de markt te brengen? Een factor die alle uitgevers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemden, was het verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse eindtermen, kerndoelen en leerplannen. Zo zou literatuur in de Vlaamse leerplannen een belangrijker plaats innemen dan in de Nederlandse, wat leidt tot verschillende accenten in de taalmethoden. In het najaar van 1998 startten de eerste Nederlandse scholen met de vernieuwde Tweede FaseGa naar voetnoot15. Deze vernieuwingen hadden belangrijke implicaties voor het literatuuronderwijs in de bovenbouw van het middelbaar onderwijs. Het aantal verplichte titels voor het vak Nederlands verminderde. Voor de overige moderne talen wordt niet meer gewerkt met een boekenlijst, maar met een leesdossier, een ‘lijst van gelezen boeken, uittreksels, knipsels en achtergrondinformatie over auteurs en onderwerpen’. Alleen leerlingen uit het vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) krijgen nog literatuurgeschiedenis en -theorie (Van Eeden 1996: 20-21). Bovendien werd het mogelijk om één eindcijfer te geven voor het totale literatuuronderwijs, waaraan zowel Nederlands als (in mindere mate) de overige moderne vreemde talen en het vak culturele en kunstzinnige vorming (CKW) bijdragen (Schulz 1998: 16). Nederlandse educatieve uitgevers zijn uiteraard verplicht om deze vernieuwingen op de voet te volgen, terwijl Vlaamse schoolboekuitgevers zich aan de Vlaamse beleidsbepalingen moeten houden.
De uitgevers bleken ook rekening te houden met didactische en/of methodologische verschillen tussen Noord en Zuid. Een uitgeefster legde uit dat de didactiek voor het vak Nederlands in beide delen van het taalgebied heel sterk bij elkaar aansluit, maar niet altijd op dezelfde manier geconcretiseerd wordt. Zo is zowel in de Vlaamse als de Nederlandse lessen Nederlands de klemtoon verschoven van kennis naar vaardigheden. In Vlaanderen wordt zoveel mogelijk gestreefd naar integratie van de vaardigheden (in één les zoveel mogelijk vaardigheden aan bod laten komen), terwijl in Nederland de tendens bestaat om modulair te werken (in de ene les wordt vooral spreekvaardigheid geoefend, in een andere ligt de klemtoon op lezen, enz.). Een andere Vlaamse uitgever sprak van een ‘methodologische cultuurkloof’, die hem op korte termijn niet makkelijk te overbruggen leek. Nederlanders zouden de Vlaamse methoden vrij traditioneel vinden omdat er in Vlaanderen verhoudingsgewijs nog meer aandacht zou worden besteed aan spelling, grammatica en literatuur dan in Nederland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de keuze van de leesteksten bleek soms voor problemen te zorgen. In Nederlandse methoden worden teksten overgenomen uit Nederlandse kranten en tijdschriften, terwijl Vlaamse auteursteams vooral fragmenten uit de Vlaamse pers kiezen. Wat fictie betreft, vinden we in de Nederlandse handboeken voor de eerste jaren van het voortgezet onderwijs vooral fragmenten uit Nederlandse jeugdboeken. Bekende Averbode-auteursGa naar voetnoot16 of een beroemde Vlaamse naam als Marc De Bel komen er niet vaak in voor (zie ook Goedemé 1989, Kraaijeveld 1989, Moerbeek 1996: 47). Ten slotte meldden een aantal Vlaamse uitgevers dat het gewoon niet vanzelfsprekend is om in Nederland Vlaamse boeken te verkopen, zeker niet als het gaat om een methode Nederlands. Om hen even te citeren: het is ‘niet evident’, ‘not done’, ‘sowieso moeilijk’ om een Vlaams boek op de Nederlandse markt te krijgen. Vlaams materiaal om Nederlands te onderwijzen is ‘niet goed genoeg’ voor Nederland. ‘Chauvinisme’ en een gevoel van ‘taaldominantie’ zouden dan de kop opsteken (zie ook Woestenburg 2002: 238). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De ontwikkeling van nieuwe uitgavenVroeger boden auteurs, vaak onderwijzers en leraren, de uitgever kant-enklare manuscripten aan, die na redactionele bewerking meteen gedrukt en uitgegeven konden worden. Intussen is de klemtoon verschoven van een ‘author driven’ naar een ‘house driven’ concept. Het initiatief voor grote projecten zoals het schrijven van een nieuwe methode wordt tegenwoordig vrijwel altijd genomen door de educatieve uitgeverij (zie ook Smit 1986: 43, 63, 67; Woestenburg 2002: 238-239)Ga naar voetnoot17. Voor de ontwikkeling van een nieuwe methode is een zware investering en dus ook degelijk marktonderzoek nodig. Eind jaren negentig kostte het maken van een methode in Nederland drie à zeven miljoen gulden. Dit bedrag moest in maximaal vijf jaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terugverdiend worden, om ‘het vliegwiel van de uitgeverij op gang te houden’ (Ahlers 1997: 21, Van Eeden 1998: 21). Voor Vlaanderen zijn me geen cijfers bekend. Aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe methode is vaak de invoering van nieuwe eindtermen en leerplannen. Andere factoren die tot vernieuwing kunnen leiden: algemeen didactische veranderingen (bv. introductie van zelfstandig werk), vakdidactische vernieuwingen (bv. accentverschuiving van verwerving van feitenkennis naar training van vaardigheden) en veranderingen in de actualiteit (bv. actualisering van landkaarten)Ga naar voetnoot18 (Houtenbos 1998/1999: 34).
Vervolgens zoekt een uitgever een auteursteam. Mettertijd bouwt hij een netwerk op van auteurs op wie hij een beroep kan doen. Uitgevers en potentiële auteurs ontmoeten elkaar op vakbeurzen en conferenties als Het Schoolvak Nederlands (HSN), of leren elkaar kennen via artikelen in vakbladen. Voor vrijwel alle schoolboekuitgevers is het een absolute vereiste dat hun auteurs voor de klas staan of gestaan hebben, zodat ze voeling hebben en houden met de klaspraktijk. Er wordt meteen een streefdatum vastgelegd. Zeker bij reeksen die ontwikkeld worden naar aanleiding van nieuwe overheidsbepalingen, eindtermen en/of leerplannen doen uitgevers er alles aan om zich aan die datum te houden. Een uitgeverij die niet tijdig klaar is met haar nieuwe methoden, lijdt immers enorme verliezen. Scholen kiezen dan voor materiaal van een andere uitgever, en blijven dat geruime tijd gebruiken. In Nederland bracht dit heikele probleem zelfs politiek Den Haag in beroering. Ursie Lambrechts van D66 legde de vinger op de wonde: ‘Niet alleen de vraag of ze [= de nieuwe methoden] klaar zijn is van belang, ook de vraag of ze goed zijn.’ (Ahlers 1997: 20).
Boekhandelaren klagen dan weer over een ander probleem. Worden er veranderingen of vernieuwingen aangekondigd in het onderwijs, dan stellen scholen en leerlingen de aankoop van nieuwe boeken uit. Boekhandels die alleen aan boekenfondsen leveren, hebben dan een slecht jaar. Er worden dan immers minder boeken vervangen (EVE 1997: 5). De informant van Thieme legde uit dat er in Nederland steeds meer gespecialiseerde schoolboekhandels ontstaan, die grote aantallen boeken in één keer aankopen. Daardoor kunnen ze bij de uitgever grotere kortingen bedingen. Heel wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleinere boekhandels bouwen hun schoolboekenfonds stilaan af. De winstmarge bij een schoolboek is kleiner dan bij het algemene boek en bovendien zorgt educatief materiaal ook voor heel wat administratie. Is een uitgever te laat met bepaalde uitgaven en moet de boekhandelaar dus achteraf nog boeken bijbestellen, dan leidt dit tot nieuwe facturen. De boekhandel moet bijhouden welke edities er (al) op de markt zijn (in overgangsperioden bieden uitgeverijen zowel hun oude als hun nieuwe uitgaven aan) en voor welk onderwijstype ze precies bestemd zijn (van vrijwel alle Nederlandse en van sommige Vlaamse methoden bestaan verschillende versies, aangepast aan het onderwijsniveau). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Bestelling Vlaanderen-NederlandIn de sector van het algemene boek zorgen importeurs of distributeurs voor de distributie van Vlaamse boeken op de Nederlandse markt en vice versa. Ook twee educatieve uitgeverijen opteerden voor deze werkwijze. Meulenhoff Educatief leverde zijn boeken aan Vlaanderen via distributeur Libridis, wie geïnteresseerd was in uitgaven van Wolters-Noordhoff kon daarvoor tot voor kort terecht bij Wolters-PlantynGa naar voetnoot19. De overige uitgevers verwachtten echter rechtstreekse bestellingen. Materiaal van Vlaamse uitgeverijen die deel uitmaakten van een Nederlands concern kon in principe ook besteld worden via Nederlandse uitgeverijen uit dezelfde holding, al was dat waarschijnlijk niet altijd de efficiëntste werkwijze. Zo waren de boeken en het multimediamateriaal van Standaard Educatieve Uitgeverij theoretisch ook verkrijgbaar via de Nederlandse zustermaatschappijen, maar ze zaten niet standaard in hun aanbod. Merkwaardig was ten slotte nog dat Novumuitgaven wel, maar Wolters-Plantynuitgaven niet via Wolters-Noordhoff te verkrijgen zouden zijn, hoewel Novum en Wolters-Plantyn tot hetzelfde Nederlandse concern behoren. Mogelijk verwoordde de medewerker van Novum de theorie, die van Wolters-Plantyn de praktijk: in principe kon een Nederlandse leerkracht hun uitgaven via Wolters-Noordhoff bestellen, maar in de praktijk was het wellicht handiger om de bestelling rechtstreeks bij Novum of Wolters-Plantyn te plaatsen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. BesluitAan de ontwikkeling van nieuwe methoden gaat tegenwoordig heel wat marktonderzoek en planning vooraf. Meestal bedenken uitgevers zelf het concept en kiezen over het algemeen ook zelf hun auteurs. Uitgevers van schoolboeken Nederlands voor het middelbaar onderwijs concentreren zich bijna uitsluitend op hun eigen deel van het taalgebied. Pogingen om methoden Nederlands op de markt te brengen in het andere deel van het taalgebied waren tot nu toe weinig succesvol. De uitgevers somden hiervoor diverse redenen op. Als eerste noemden ze de verschillen tussen de Vlaamse en de Nederlandse eindtermen, kerndoelen en leerplannen. Verder zouden ze rekening moeten houden met enkele didactische en/of methodologische verschillen. Ook de keuze van de leesteksten kan voor problemen zorgen. (Jeugd)-romans, kranten en tijdschriften die populair zijn in Vlaanderen, zijn dat niet per se ook in Nederland (en vice versa). Ten slotte merkten verschillende Vlaamse uitgevers op dat Vlaamse methoden Nederlands in Nederland sowieso weinig kans zouden maken. ‘Chauvinisme’ en gevoelens van ‘taaldominantie’ zouden hier de kop opsteken. Bestellingen uit het andere deel van het taalgebied zijn welkom, maar de manier waarop geïnteresseerden boeken kunnen bestellen, verschilt van uitgeverij tot uitgeverij. Samengevat: alleen wie zelf het initiatief neemt om over de landsgrens heen te kijken, komt te weten welke educatieve uitgaven daar op de markt zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlagenBijlage 1: de vragen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2: de uitgeversNederland
Educatieve Partners Nederland (EPN): Gerard Schoonderwoerd Kinheim: Freek Heidinga Malmberg: Rina Bijsterveld Meulenhoff Educatief: Birgitte Blom Thieme: John Arnold Wolters-Noordhoff: D.C. van den Oever
Vlaanderen
De Sikkel: Kristl Van der Heyden Novum: Michel Sanne Pelckmans Uitgeverij: Thom Pelckmans Standaard Uitgeverij: Gert De Nutte Van In: Wendy Schreurs Wolters-Plantyn: de heer Van Woensel |
|