| |
| |
| |
De nalatenschap van een valkenier
door Jan Th.M. Melssen
In het rechterlijk archief van Hoogeloon, Hapert en Casteren (NL) bevindt zich een aantal stukken dat betrekking heeft op de nalatenschap van valkenier Peter A(d)riaen Peter Willemss.Ga naar voetnoot1, die na een ziekbed in april 1649 moet zijn overleden; hij zal toen 45 tot 49 jaar oud zijn geweest.
Al eerder publiceerden wij hierover een kort artikel.Ga naar voetnoot2 Op deze plaats willen we wat uitgebreider op de desbetreffende archivalia ingaan. Deze zijn: (1) een staat en inventaris van de nagelaten roerende goederen dd. 30 april 1649, (2) een proces-verbaal van de openbare verkoping van die goederen, op dezelfde datum, (3) een akte van scheiding en deling dd. 1 mei 1649 en (4) wat kleinere akten van dezelfde datum die de erfenis afronden. Daarnaast komt in dezelfde bron nog een akte van 14 april 1644 voor die eveneens op Peter en zijn familie betrekking heeftGa naar voetnoot3 en werden in het contemporaine archiefmateriaal nog enkele stukken aangetroffen, die het leven van Peter en zijn familie verder illustreren.
De eerste twee genoemde akten zullen aan het einde van dit artikel letterlijk worden weergegeven; de overige zijn in de inleidende tekst verwerkt.
| |
1. Het gezin A(d)riaens
Uit de bewaard gebleven rekeningen van de voogden van de kinderen van Ariaen Peter Willemss., opgemaakt om verantwoording af te leggen over het
| |
| |
beheer van de goederen van die kinderen, krijgen we een aardig beeld van het gezin waartoe Peter behoordeGa naar voetnoot4.
Vader Ariaen Peter Willemss. was tweemaal getrouwd. Uit zijn eerste huwelijk met Heijlke, een dochter van Hendrick Wilborts werden vier zoons en twee dochters geboren. Vermoedelijk is zijn eerste vrouw omstreeks 1615 overledenGa naar voetnoot5. Omdat hij jonge kinderen had, ligt het voor de hand dat hij snel is hertrouwd. Uit zijn tweede huwelijk met Maijke, dochter van Joachim van Keulen werden nog eens drie zoons geborenGa naar voetnoot6. Vader Ariaen zal begin 1624 zijn overledenGa naar voetnoot7. Hij was valkenier en boer en heeft daarnaast mogelijk een herberg gerund. Zijn tweede vrouw moet
ná 1631 zijn gestorven, vermoedelijk te Turnhout.
Peter werd tussen 1600 en 1605 geboren en zal de oudste zoon zijn geweest; hij werd immers vernoemd naar zijn grootvader van vaderskant. Ten tijde van de zevende voogdijrekening (1629-1632) was zijn zuster Maijke al getrouwd met Lambert Anthonis JoestenGa naar voetnoot8 en waren zijn zuster Neeske en broers Bartel en Anthonis of Theunis nog onmondig, dus jonger dan 24 jaar.
| |
| |
Peter en zijn broers Ariaen en Bartel bedankten op 24 mei 1632 hun voogden en kweten hen toen voor hun administratie. Kort voor dat moment moet Bartel dus mondig zijn geworden. Hetzelfde deed broer Theunis in oktober 1637.
Tot de verdere verwanten van de kinderen uit het eerste huwelijk behoorde Peter Heyn NeeffsGa naar voetnoot9, die oom van de kinderen wordt genoemd.
Uit de voogdijrekeningen blijkt dat Ariaens weduwe met haar kinderen in Turnhout woonde. Ook daar moesten de voogden een inventaris van de goederen laten opmaken. Uit de tweede rekening (1627-1631) valt op te maken dat die kinderen in die periode naar Hapert zijn terug gebracht. Zij werden daar bij verschillende gezinnen ondergebracht, de twee oudsten vermoedelijk om er te werken tegen kost en inwoning. Dat valt af te leiden uit de rekeningpost dat beide voogden zelf ieder een van de oudste jongens weer in de kost moesten nemen omdat ‘sy buyten dienst waeren, den eenen II ½ maent, ende den anderen III weecken’. De oudste jongen zal al een puber zijn geweest; hij kreeg immers de kost vergoed voor twee reizen die in totaal drie weken duurden. Ging hij met een van de valkeniers mee op pad? Er werd in die jaren nog schoolgeld betaald; tenminste een van de zoons moet dan nog tussen de zes en twaalf jaar oud zijn geweest.
Uit de stukken valt niet op te maken waarom de kinderen niet bij hun moeder konden blijven. Mogelijk kan archiefonderzoek in Turnhout hierover nog nieuwe gegevens boven water brengen.
De kinderen uit het eerste huwelijk bleven in Hapert wonen, vermoedelijk in het ouderlijk huis, waar Maijke, hun oudste zus oud genoeg was om voor het gezin te zorgen. Als zij in de jaren 1600/1605 is geboren, kan zij al getrouwd zijn vóór haar vaders dood; in ieder geval gebeurde dat vóór half maart 1628.
| |
2. Het bezit van Peters vader
Het gezin woonde in het kerkdorp Hapert.
De voogdijrekeningen geven aan dat vader Ariaen tenminste twee ‘erfsteden’ bezat: huizen met toebehorende gronden, waaronder akkers en beem- | |
| |
den. Ariaen zelf woonde met zijn gezin in een met stro gedekte huizing aan of in de straat, zonder nadere aanduiding. Dit wijst er op dat dit in de hoofdstraat in het dorp zelf moet zijn geweest. Tot deze huizing behoorde een aantal landerijen en vermoedelijk een bakhuis. De tweede huizing, met de daarbij behorende landerijen, lag in het Hapertse gehucht Lemel aan 't Venbroeck en werd rond 1635 verkocht voor 475 gulden. In de jaren daarvoor waren die huizing en een aantal beemden verhuurd geweest aan derden. Mogelijk was er nog een huis in Turnhout, waarvan de huuropbrengst in de achtste voogdijrekening ten goede kwam aan de jongste dochter uit het eerste huwelijk.
Het opgaande hout op de landerijen werd met regelmaat als schaarhout verkocht; hetzelfde gold voor de mutsaards, zoals voorbeelden uit 29 mei 1629 en 5 april 1632 duidelijk makenGa naar voetnoot10.
Ook lezen we in genoemde rekeningen dat Ariaen kapitaal bij derden had uitstaan, waarvan de jaarlijks te betalen pacht (rente) bij de inkomsten werd verantwoord. In de boedel van het eerste huwelijk is sprake van een uitstaand kapitaal van 80 gulden, in die van het tweede huwelijk in elk geval van één van 150 karolusguldens, maar wellicht waren het er meer.
Met dit alles kunnen we Ariaen zeker geen kapitalist noemen, maar hij zal binnen de dorpsgemeenschap zeker tot de groep ‘betrekkelijk gegoeden’ hebben behoord.
| |
3. Peters ouderlijk huis
Schoonzoon Lambert Anthonis huurde vanaf half maart 1628 het ouderlijk huis en beemden, in de rekening een ‘erfstede met alle toebehoren in de straat’ genoemd, en het lijkt voor de hand te liggen dat de overige kinderen van Ariaen daar zijn blijven wonen; de andere huizing werd immers verhuurd aan een vreemde. Het dak van het huis werd in die jaren gerepareerd met dakstro. Op 14 maart 1630 werd ‘de huerceel gemaeckt van Lambert Anthonis’, en zal zijn contract zijn verlengd. Ook per half maart 1631 vond
| |
| |
over en weer een schuldvereffening tussen Lambert en de voogden van de onmondige kinderen plaats, waarbij sprake is van een huurschuld van 3 jaren en achterstallige lasten uit de goederen aan o.m. de H. Geest van HapertGa naar voetnoot11. In 1632 was Lambert nog steeds huurder. Een afrekening en problemen die met de huur te maken hebben, komen we nog tot 1644 tegen (zie hierna).
Onzeker is wat er uiteindelijk met het ouderlijk huis is gebeurd. De kinderen kunnen het hebben geërfd, maar het kan ook zijn verkocht. De archieven van Hapert zijn te onvolledig om hierover uitsluitsel te geven. Een tweetal akten kan er op wijzen dat een van de kinderen het huis heeft geërfd.
Op 7 februari 1648Ga naar voetnoot12 wordt vastgelegd dat Bartholomeus Adriaens, falconier, heeft verhuurd aan Ghijsbert Rauwmantel en diens vrouw Maijke, zijn erfstede (opstallen, hoven en erven: boomgaard, bonenveld, groesland, aangelag en laagland), binnen de parochie van Hapert, aan de straat. De verpachter reserveerde daarbij het recht om de oude keuken, de halve kelder en de zolder naar believen mede te gebruiken. De huurovereenkomst gold voor 6 jaren en de jaarlijkse pacht bedroeg 42 gulden en 6 pond boter. Over de reparatie van de opstallen met leem en van het dak met ‘walmstro’, over het vegen en het onderhoud van de sloten langs de percelen en mogelijke schade aan de hagen door vee van de pachter werden duidelijke afspraken gemaakt. Tenslotte werd afgesproken dat de verpachter ‘sijn belieft houdt’ om jaarlijks het contract te beëindigen, als hij voor half maart van een desbetreffend jaar de huwelijkse staat zou aanvaarden, of als de pachter de voorwaarden niet nakwamGa naar voetnoot13.
De tweede akte betreft een scheiding en deling, die op 14 februari 1658 plaatsvond tussen Ariaen Lambert Joosten en Neeske, dochter van Lambert Theun Joosten. Neeske had daarbij de eerste keus: het oude huis, te weten de oude keuken, kelder, opkamer en het achterhuis, de zuidelijke helft van de schuur met de hof tegenover het woonhuis, de grote perenboom en de helft in enkele percelen, onder andere naast de kerkpad, naast het erf van het Bisdom
| |
| |
van Den BoschGa naar voetnoot14 en naast de pastorie van Hapert. Ariaen kreeg het nieuwe huis met de grote kamer en de hof daar tegenover, het boomgaardje, de noordelijke helft van de schuur die hij met één gebint mocht uitbreiden, en de andere helft van de percelen. De put en de weg naar de akkers en beemden bleven gemeenschappelijk eigendom. Tenslotte werden in de overeenkomst nog enkele afspraken gemaakt, onder meer over mogelijke toekomstige verbouwingen of sloop van schuur en huisGa naar voetnoot15. Nog diezelfde dag bedankte Ariaen zijn voogden voor hun administratieGa naar voetnoot16.
| |
4. Peters vader als valkenier
In de akte van 14 april 1644 worden Peter en Bartholomeus beiden ‘falconier’ genoemd en beiden konden toen de desbetreffende akte ondertekenen, evenals hun zwager Lambert. Ook in Peters staat en inventaris heet hij valkenier, terwijl in de akte van scheiding en deling van zijn goederen broer Antonis eveneens valkenier wordt genoemd.
Binnen het gezin A(d)riaens waren dus met zekerheid drie broers, die als valkenier de kost verdienden.
In de achtste rekening van de voogden over de minderjarige kinderen van Ariaen Peter Willemss. wordt ook vader Ariaen ‘falconier’ genoemd. De zoons hadden het dus niet van een vreemde.
| |
| |
In de tweede voogdijrekening voor de kinderen uit het tweede huwelijk (1627-1631) komt een aantal posten voor, dat met de leggeGa naar voetnoot17 van vader Ariaen te maken heeft. Die posten worden hier letterlijk weergegeven:
Item aen den secretaris van salarissen gegeven doen hij de kynderen van den yersten bedde affvraeghden wat sij met de legge wilde doen - VI st.
Item twee reyssen tot Hapart geweest om te hebben resolutie van de legge - VI st.
Item tot Turnhout geweest om d'antwoorde van de legge te vraegen, verteert IIII st.
Hieruit wordt duidelijk dat er na vaders dood een probleem over de toekomst van de legge was ontstaan tussen de kinderen uit zijn beide huwelijken. Daarbij zal het dorpsbestuur of zullen de schepenenGa naar voetnoot18 van Hapert betrokken zijn geweest, die terzake een resolutieGa naar voetnoot19 moest(en) nemen. Daaruit blijkt dan weer dat de legge op het grondgebied van dit dorp moet hebben gelegenGa naar voetnoot20. Uit Peters boedel weten we dat hij over een legge beschikte. Mogelijk hebben ook zijn volle broers Bartel en Anthonis daarvan gebruik gemaakt. Van de kinderen uit het tweede huwelijk vinden we verder geen enkel spoor en weten we dus niet of zij hetzelfde vak hebben gekozen.
| |
5. Valkenier Peter
In 1644 lagen de broers Peter en Bartholomeus overhoop met hun zwager en zuster. Dit had te maken met de huur die zwager en zuster schuldig waren aan de beide broers. Om nieuwe processen, twisten en tweedracht te voorkomen werd op 14 april 1644 tussen beide partijen een akkoord gesloten. Lambert beloofde daarin aan Peter 40 gulden en 2 lopenGa naar voetnoot21 rogge te betalen en aan Bartholomeus 50 gulden en 3 lopen rogge; bovendien moest hij de achterstallige pachten en de lasten betalen. Peter en Bartholomeus kweten Lambert en
| |
| |
Maijke daarvoor. Door dit akkoord werden de gelagen, die Peter en Bartholomeus ten huize van Lambert hadden gedronken, eveneens als afgehandeld beschouwd. Uit dit laatste blijkt dat Peters zuster en zwager een herberg haddenGa naar voetnoot22.
In 1644 moet Peter echter al bij zijn zus en zwager hebben ingewoond. Misschien zelfs woonden meer broers daar in (zie hierna). Zus Maijke kreeg in 1649 immers (de in 1644 overeengekomen?) 40 gulden gekwiteerd en kwijtgescholden omdat Peter gedurende 6 of 7 jaren bij haar had gewoond (inclusief vuur en licht) en zelfs ‘in't yerste van syn aencommen’, dus gedurende de eerste tijd nadat hij daar was ingetrokken, kost en drank had genoten. Dit laatste zal betekenen dat Peter daarvoor toentertijd niets had betaald.
Toen Peter ziek werd, stond een verder onbekende Heijlke hem bij. Voor deze bijstand en voor zijn onderhoud werd zij beloond, mede omdat zij de ziekte had ‘overgekregen’: voor ‘haer smerte, arbeyt, pijn, moijte’ samen kreeg zij het bed, de deken en het hoofdkussen uit de boedel.
Zus Maijke werd eveneens beloond. Omdat Peter in haar huis ziek had gelegen en er was gestorven en omdat, naar het scheen, zij daardoor ook haar man had verlorenGa naar voetnoot23, kreeg zij 50 gulden. De waarde van een mensenleven?
Uit dit alles kan mijns inziens alleen maar worden geconcludeerd dat er in 1649 in het dorp een besmettelijke ziekte moet hebben geheerst (de pest?Ga naar voetnoot24).
| |
| |
Buiten Maijke zien we dat broer Ariaen tijdens Peters ziekbed eveneens geld voorschoot en wel voor suiker, pruimen, rozijnen, wijn, ‘water te besien’Ga naar voetnoot25, botermelk, etc., evenals broer Antonis voor gehaalde waren en voorgeschoten geld. Beiden kregen natuurlijk hun geld terug, evenals broer Bartel, die bovendien de kist en de lobdoos uit de boedel kreeg omdat hij tijdens Peters ziekte de stookkostenGa naar voetnoot26 had betaald.
In het dorp heeft vermoedelijk geen dokter gewoond. Lenart VerdonckGa naar voetnoot27 beurde immers 2½ gulden, die hij had voorgeschoten voor drankjes, die hij had gehaald bij de dokter in Riethoven. Bovendien kreeg hij een halve pot wijn, vermoedelijk voor de moeite.
Tot de andere voorschieters behoorden Peter Dircx (voor bij hem gehaalde waren, 5 gulden en 19 stuivers), Joost Peters (had minder dan een gulden voorgeschoten), Jan Hoogenhuys (voor wat drank en voor het vermaken van schoenen, een onbekend bedrag), de vrouw van Handrick Ariaens (voor gehaalde boter en mulckGa naar voetnoot28, 15 stuivers) en Jan Wachtelaers, die 2 gulden en 13 stuivers ontving voor ‘een vat korens, boeckweyt ende verdroncken gelaegen’.
Als we de tekst goed lezen, werd het lijk van Peter na zijn dood opgerektGa naar voetnoot29 door Ghysbert Rauwmantel en zijn vrouw, die daarvoor - en voor hun verdere diensten - de versleten kleding en twee oude hoeden uit de boedel ontvingen. Verder werd ruim 55 gulden betaald voor de uitvaart en de vele andere bijeenkomsten die daarna werden gehouden, werd er 2 gulden en 19 stuivers betaald voor kerkrecht, lichtGa naar voetnoot30, etc., 1 gulden en 16 stuivers voor
| |
| |
zes zielmissen, en 2½ gulden voor een zerkGa naar voetnoot31. Tenslotte moesten secretaris, schepenen en vorsterGa naar voetnoot32 nog worden betaald voor hun werk in de afwikkeling van de nalatenschap, gedurende vijf dagen. Bij de uitgaven valt op dat een betaling voor de doodskist ontbreekt. Er is ook geen sprake van een gildeuitvaart, zoals we die elders hebben gevonden. Peter zal geen lid van een plaatselijk gilde zijn geweest.
| |
6. Peters bezit
6.1. - Inboedel
Uit de nalatenschap van Peter valt eveneens op te maken dat hij geen zelfstandige huishouding heeft gevoerd maar moet hebben ingewoond. Dat blijkt enerzijds uit de zaken die worden genoemd, anderzijds uit de zaken die ontbreken. Zo zien we geen huisraad voor bij het vuur in de herd; mogelijk ontbreekt ook een lamp. Het meubilair was precies wat een alleenstaande nodig had: een bed met hoofdmatras, een tafeltje, een stoel en een kist. En we kunnen een zoutdoos, twee tinnen borden, een aardewerken bordje, een blauwe bierpot, een aardewerken pot, een oliepotje, een keteltje, een kraan en een houten lepel, een houten kandelaar, een spender (soort kaars), een kragendoos, een schraag met vleestobbe en spil, een bakje en een zeeptonnetje toch niet echt een royale hoeveelheid gebruiksvoorwerpen noemen.
Het linnengoed is eveneens minimaal te noemen: één paar slaaplakens, versleten lappen, een deken, een kleine doek of linnen handdoek en twee zakdoeken.
De aanwezigheid van een ‘leesboek’ van de hand van de dichter-jezuïet Makeblijde, vermoedelijk een catechismus, verraadt dat Peter kon lezen. Maar dit was dan tevens het enige religieuze artikel in de boedel. Een crucifix of rozenkrans komt niet voor.
| |
6.2. - Kleding e.d.
Peters kleding kan gemakkelijk in de staat en inventaris worden herkend: een onderbroek, drie broeken (waarvan één linnen), negen hemden, drie rok- | |
| |
ken, twee hemdrokken (waarvan één rode), twee wambuizen (waarvan één groene), 14 kragen, drie hoeden, tenminste 20 paar handschoenen, 13 paar hozen of kousen, sokken en twee paar schoenen. Zijn kragen zal hij hebben opgeborgen in de lobdoos, de overige kleding die hij niet aan had, zal in de kist opgeborgen zijn geweest, die we destijds in de meeste huishoudens tegenkwamen. Het papier met blauw stijfsel zal nodig zijn geweest om onder meer zijn kragen te stijven.
| |
6.3. - Zaken die met zijn beroep van valkenier te maken hebben
Bij de vorderingen na Peters dood zien we een tegoed van 54 gulden en 14 stuivers op Jan Sacharias te Arendonk voor ‘affgekochte vogels’Ga naar voetnoot33, terwijl Phlips Moll te EindhovenGa naar voetnoot34 voor ‘affgekochte havicken’ nog 31 gulden en 15 stuivers aan Peter moest betalen. Broer Bartel moest 60 gulden betalen, die hij in Peters naam had ontvangen van Hens Sacharias. Gezien de plaats van deze inschrijving tussen de beide hiervoor genoemde zal deze post eveneens met gekochte vogels te maken hebben gehad.
Misschien mag ook de gevarieerdheid van het kasgeld in relatie tot zijn beroep worden gebracht: 22 rijksdaalders, 10 Schotse Jacobussen, 1 oude Jacobus, 1 dubbele rijder, drie halve dukaten, alle tezamen een waarde van 219 gulden en 12 stuivers vertegenwoordigende. Dit geld kan een overblijfsel van zijn reizen zijn geweest, maar destijds hadden velen een dergelijke gevarieerdheid aan kasgeld in huis.
De verschillende zaken die met het beroep van valkenier te maken hebben, wijzen erop dat Peter in ieder geval zelf valken heeft gevangen en misschien heeft getreind.
We zien: twee aasmessen, een mes en borsteltje, verschillende losse handschoenen, koorden, touw en garen, een hondenvel, vier breinaalden, pluimen en veertjes, een slagnet, drie tobdraden, dralen, hoedenband en steeknaalden, twee horens met lijm, een zak en een valkenzak of -sok, een bosje holle
| |
| |
kokers en twee kokers, twee geborduurde valkenierstassen, waarvan een om op de hut te gebruiken, huiven, een schaartje, een pias, een leest, een blok en een loer.
Mocht het zo zijn dat in de beschreven boedel zaken betreffende de valkerij ontbreken, dan zou dit kunnen worden verklaard door het feit dat Peter ‘het valckengetuygh’ in Oosterhout bewaarde.Ga naar voetnoot35 Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij zowel in de Kempen (zijn vaders legge in Hapert?) als in Oosterhout een legge had.
Bij het materiaal voor het uitoefenen van het valkeniersbedrijf, kunnen we eveneens de reisbenodigdheden en de handwapens rekenen.
Tot de reisbenodigdheden worden gerekend: een knapzak, een kompas, een vingerhoed met vuursteen en een mes in de schede; tot de wapens: genoemd mes, drie pijlen voor een handboog, een schietlap en vingerlingen, vijf kruithorens, enkele stukken lood en hagel. Waarom de handboog en het pistool zelf ontbreken is niet duidelijk.
Alle valkenvangers hadden direct of indirect met de verschillende Europese vorstenhoven te maken, simpelweg omdat er geen andere werkgevers waren. Mogelijk geeft de inventaris een aanwijzing over de vorstenhoven waarmee Peter contacten onderhield. Dat zouden de Duitse hoven kunnen zijn geweest omdat er in de boedel sprake is van ‘kokers’, vermoedelijk in de betekenis van reigerpijpen. In het Duitse rijk werd toen in ieder geval op reigers gevlogenGa naar voetnoot36; of dat in Engeland en/of Frankrijk gebeurde, is me niet bekend. Omdat eveneens voor de treining van gevangen valken reigers werden gebruikt, kan de aanwezigheid van reigerpijpen ook betekenen dat Peter òf zelf de valken treinde, òf reigers voor anderen ving.
Evenals het werk aan de Europese vorstenhoven, was het vangen van valken seizoensgebonden: één maand in de herfst en enkele weken in het voorjaar. Valkenier zijn lijkt daarom géén hoofdberoep te kunnen zijn, maar uit de boedel is niet op te maken of Peter een nevenberoep had. Er is geen materiaal aanwezig dat wijst op een boerenbedoening. Het ‘goudgewicht’ in de boe- | |
| |
del, dat overigens in meer boedels in die tijd voorkomt, betekent alleen dat Peter handelde en geld moest wegen om de waarde te kunnen verifiëren. Dat had hij dus gewoon nodig voor zijn valkenhandel, die uit de boedel blijkt. Of heeft hij hand- en spandiensten verricht in het huishouden van zijn zuster en zwager om daarmee een deel van de kost en inwoning te betalen?
Als we kijken wie uit de nalatenschap de zaken kopen die te maken hebben met de valkerij, zien we dat vooral broer Bartel die zaken opkocht, terwijl ook de plaatselijke vorster Willem SachariasGa naar voetnoot37, ene Joost Peters en ene Ariaen Lamberts mogelijk met de valkerij van doen hadden. Voor Willem Sacharias wordt die vooronderstelling zekerheid als we hem op 5 augustus 1665 in Hoogeloon ontmoeten, toen hij als ‘eersaeme’ 45-jarige ‘valconier’ met een ander een verklaring aflegde. Daarin werd aan Willem, de zoon van Adriaen Mollen, ter hoogte van het huis van Jan Wachtelaers op Landorp binnen Hoogeloon, gevraagd wat er waar was van een getuigenis over wat er was gebeurd bij Jan Drydoncx. Mollen had daarop geantwoord dat de met name genoemde personen niets hadden misdaan, dat hij ze toen geen kwaad woord had horen spreken en dat zij hadden betaald voor wat ze gedronken hadden, waarna ze naar huis waren gegaan.Ga naar voetnoot38
| |
6.4. - Nalatenschap
Als we de staat en inventaris en de verkoop daarvan met elkaar vergelijken, dan werd bijna alles verkocht. Het enige verschil dat opviel is een verkocht doosje (aasdoos?), dat niet in de boedel was beschreven. De grootste kopers uit de boedel waren Peters eigen broers en zuster. Dezen gingen daarnaast
| |
| |
nog over tot scheiding en deling van de nalatenschap. De openbare verkoping van de roerende goederen bracht ruim 42 gulden op; aan uitgezet kapitaal, rente en kasgeld was er zo'n 1100 tot 1200 gulden te verdelen en de schulden bedroegen een kleine 155 gulden.
Als we de waarden van de onderdelen van de boedel nader bekijken, springt daar het valkentuig dat in Oosterhout werd bewaard ruim uit met een waarde van 7 guldenGa naar voetnoot39. Daarop volgt een paar nieuwe hozen of kousen, waarin we laarzen zullen moeten zien, gezien de waarde van 3 gulden en 4 stuivers, wat net iets meer was dan de waarde van een rok en broek samen. Tussen de één en twee gulden treffen we kleding aan (wambuis, hemdrok, herenhoed en hemd) en verder de vleeskuip en het slagnet dat voor het vangen van valken werd gebruikt. Alle andere zaken hadden een waarde van beneden de één gulden.
Kunnen we met deze boedel en met deze waarden iets zeggen over de sociale status van Peter?
De overige boedels uit dezelfde tijd betreffen veelal boedels van boeren, waarin vee, karren en landbouwgereedschap zijn opgenomen. Die zijn amper te vergelijken. Ook boedels van gezinnen met kinderen bieden hier geen vergelijkingsmateriaal. Op basis van de eigen onderzoekservaring zou kunnen worden gesteld dat Peter zeker niet aan de onderkant van de dorpssamenleving stond. Gezien het feit dat zijn zwager ter plaatse schepen was en herbergier en het feit dat zowel de vader als tenminste twee van Peters broers eveneens valkenier waren, wijzen eerder in de richting van een iets hogere sociale status van de familie binnen de dorpsgemeenschap.
| |
6.5. - Staat en inventaris
Hierna worden twee bronnen gecombineerd en letterlijk weergegeven. Het betreft allereerst de staat en inventarisGa naar voetnoot40 in normale letterweergave en vervolgens de openbare verkoping van de roerende goederen in cursief terwijl de tekst daarvan inspringt. Daarbij komt het voor dat een zelfde verkooppost meer dan één keer wordt opgevoerd. Voor zover mogelijk is bij elke post in
| |
| |
de staat en inventaris aangegeven aan wie het desbetreffende is verkocht en voor hoeveel.Ga naar voetnoot41
De letterlijke weergave van de tekst hierna beperkt zich voor wat de staat en inventaris betreft tot de daarin genoemde voorwerpen; bij de tekst van de openbare verkoping is de oorspronkelijke volgorde daarvan losgelaten om de verkochte zaken te kunnen koppelen aan de staat en inventaris.
* * *
Staet ende Inventaris der achtergelaten goederen in den sterffhuyse Peeter Ariaen Peeters, falconier, bevonden ende nae synder doot achter gelaetenGa naar voetnoot42, soo deselve by de gelycke erffgen(aemen) in't licht gebrocht syn, alles met overstaen ende voor schepenen Andries Wouters ende Jan Wachtelaer metten vorster Willem Sacharias, den lesten Aprilis 1649Ga naar voetnoot43.
- | Ariaen Ariaen Peeters, Bartholomeus Ariaen Peeters, Antonis Ariaen Peeters cum suis, sullen ten hoochsten verdierenGa naar voetnoot44 voor alle man vercoopen dese onderges. goeden ten behoeffve daer inne gerecht sijnde, met gereede pen(ningen) by de kerssbrandigeGa naar voetnoot45 te betalen ende op alle de parceelen te slaegen luttel off veel, geldende elcken slach - IIII st., halff aff, halff aenGa naar voetnoot46, voorts naer alleGa naar voetnoot47 cedullen recht in sulcx gewoonl(ijck). Actum den lesten aprilis 1649, testes Andries Wouters ende Wachtelaer, schepenen. |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Item eenen spiersackGa naar voetnoot68 met eenen lymhoorenGa naar voetnoot69 ende eenige veerkens.
den vorster een spiersack - II st. |
den vorster lymhoorens ende andre - II st. |
|
Item een lyneGa naar voetnoot70 broeck met twee quade kaussen.
Bartol. [=Ariaens] een lynen broeck ende rock - V st. |
|
Item eenen quaden sack, een eyndeken seelsGa naar voetnoot71Ga naar voetnoot72
Joost Peters een quaden sack - I st. |
|
Item een honsvelleken.Ga naar voetnoot73
Bartel Ariaens een halff honsvel - XI½ st. |
|
Item een olie pottkenGa naar voetnoot74.
Barthol. voors. [= Ariaens] een aesmes ende olipot - V½ st. |
|
Item een wambas met eenen quaden rockGa naar voetnoot75.
Bartol. [= Ariaens] een lynen broeck ende rock - V st. |
|
Item seventhienGa naar voetnoot76 paer gebreyde hanschoen ende eenen.
Andries Wouters hanschoen - IIII½ st. |
Antonis Ariaens hanschoen - VII½ st. |
Heyl Lamberts hanschoen - III½ st. |
|
| |
| |
den secretaris hanschoen - VI½ st. |
Maij Lamberts hanschoen - VII st. |
den vorster hanschoen - IIII st. |
Bartel [=Ariaens] hanschoen - V st. |
den secretaris hanschoen - VI½ st. |
Ariaen Ariaens hanschoen - VI st. |
|
Item seven clauykensGa naar voetnoot77 schyffgaerenGa naar voetnoot78.
Bartholomeus voors. [= Ariaens] schyffgaeren - IX st. |
|
Item een busselken schachtenGa naar voetnoot79.
Ariaen Lamberts schachten - II½ st. |
|
Item elffGa naar voetnoot80 paer quade gebreyde caussen.
Rauwmantel twee paer hoosen - VII½ st. |
Ariaen Ariaens twee paer hoosen - XX st. |
[Jan] Wachtelaer drie paer hoosen - VIII st. |
Bartholomeus voors. [= Ariaens] eenGa naar voetnoot81 paer hoosen - VI½ st. |
den secretaris een paer hoosen - VI½ st. |
Maij Lamberts quade hoosen - VIII st. |
|
Item drie pijllen van den hantboogh. |
Item een gautgewichtGa naar voetnoot82.
|
| |
| |
Peter Baudewyns een gautgewicht - IX st. |
|
Item een houteren kandelaer.
Barthol. [= Ariaens] eenen kandelaer ende spender - II st. I oort |
|
Item noch vier quade hantschoenen. |
Item twee paer schoen.Ga naar voetnoot83
Bartel voors. [= Ariaens] schoen - VII st. |
May Lamberts schoen - XIII st. |
|
Item een weijtesGa naar voetnoot84 met metGa naar voetnoot85 brodmercktGa naar voetnoot86 om opte hutte te gebruycken.
Bartel voors. [= Ariaens] een weytes ende andre - IIII st. |
|
Item eenen quaden bushoorenGa naar voetnoot87. |
Item een goeden busshooren.
den vorster twee tobdray ende busshoren - II st. |
|
Item valckenhuyvenGa naar voetnoot88.
den vorster huijven, leest etc. - III st. |
|
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
den secretaris vyff craegen - VI½ st. |
Bartholomeus Ariaens negen craegen - XXX st. |
|
Item negen hemden.
Antonis Ariaens twee hemden - XXIIII st. |
Bartholomeus Ariaens twee hemden - L st. ende slaeght II slach |
Maij Lamberts twee hemden - VIII st. |
Antonis Ariaens twee hemden - XXIIII st. |
Maij Lamberts een hemde - XIIII st. |
|
Eenen neusdoeckGa naar voetnoot115 met brodmerckt. |
Item eenen hanschoen met draijelsGa naar voetnoot116, hoijbantGa naar voetnoot117 ende steecknaeldenGa naar voetnoot118.
Bartholomeus voors. [= Ariaens] draijels etc. hoybant XIII st. rest VI½ st. |
|
Item een mes mette scheijGa naar voetnoot119.
Bartel voors. [=Ariaens] een leesboeck, mes etc. - X st. |
|
Item een paer slaepenlaeckens met quade sletterenGa naar voetnoot120.
Antonis Ariaens twee slaepenlakens - XIIII st. |
|
Item eenen stoel ende twee oude berdersGa naar voetnoot121.
May Lamberts plancken - I st. III oort. |
Bartel Ariaens een stoel - VI st. |
|
Item twee rocken ende twee broecken.
|
| |
| |
| |
| |
| |
| |
‘Een leesboeck genaemt maekeblyde’
Titelblad van een van de werken van Ludovicus Makeblyde (uit Loosen, zie noot 53)
| |
| |
Schematische voorstelling van een legge
In de boedel komen we tegen: de hut, het boognet (valkenslag of slagnet), de dove (pias?) en de tobdraden; daarnaast ‘het valckengetuygh tot Oosterhout’, wat het materiaal voor een complete legge aldaar zal hebben ingehouden. (naar G.A. van Nie in Jaarboek Adriaan Mollen, 1978, 10)
| |
| |
Een valkenier komt thuis
We herkennen uit de boedel: hoed, hoedenband, kraag, rok, weitas, handschoen en huiven. Raam in het valkeniershuis van de Hertog van Brunswijk te Valkenswaard. Pentekening door L. Wucke, 1664 (verzameling Bibliotheek Universiteit van Tilburg, Brabant-collectie, Tilburg)
| |
| |
Legge van Adriaan Mollen (1816-1895) op de heide bij Valkenswaard
Houtgravure uit onbekend tijdschrift (verzameling Regionaal Historisch Centrum Eindhoven)
|
-
voetnoot1
- ‘Willemss.’ staat voor Willemssoen = zoon van Willem. Mogelijk was zijn roepnaam Peer, zoals we zijn naam éénmaal in de stukken denken te zijn tegen gekomen.
-
voetnoot2
- J.Th.M. Melssen, ‘Valkeniers te Hapert c.a.’, De Brabantse Leeuw 26 (1977) 6-7.
-
voetnoot3
- Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 54. Met dank aan de heren Jan Hagen en Jan Spoorenberg te Eindhoven en in het bijzonder de heer Gerrit-Jan van Nie te Baak voor het kritisch doornemen van de tekst en het mede oplossen van problemen rond de identificatie van voorwerpen uit de boedel.
-
voetnoot4
- Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 75, voogdijrekeningen dd. 24 mei 1632 (7de rekening), z.j. (oktober 1637, 8ste rekening), 7 maart 1631 (2de rekening) en 5 maart 1634 (3de rekening).
-
voetnoot5
- De kinderen uit het eerste huwelijk zijn: Maijke, Peter, Ariaen (alle drie geboren vóór 1608), Bartel (geboren in het voorjaar van 1608), Neeske (geboren ná 1608) en Theunis (geboren in het najaar van 1613). De 6de voogdijrekening sloot op 4 mei 1629, de 7de op 8 maart 1632, de 8ste eind oktober 1637. Uitgaande van het aantal voogdijrekeningen, die hier per rekening minimaal 2 jaren en 10 maanden bestreken, moet de eerste rekening de periode mei 1612-maart 1615 hebben omvat. De moeder van Peter zou dan in het voorjaar van 1612 moeten zijn overleden, wat niet correspondeert met de geboorteberekening van Theunis.
-
voetnoot6
- De kinderen uit het tweede huwelijk zijn: Joachim, Stoffel en Frans. De 1ste voogdijrekening sloot op 2 september 1627, de 2de op 7 maart 1631, de 3de op 5 maart 1634 en daarin wordt verwezen naar de 4de rekening van 25 januari 1638. In 1638 moet daarom tenminste één zoon nog geen 24 jaar zijn geweest en dus geboren ná 1614.
-
voetnoot7
- Uitgaande van de tweede rekening over 2 jaar en 6 maanden, hebben we voor de eerste rekening eenzelfde termijn aangehouden, dus de periode begin maart 1624-2 september 1627. Ariaen moet dan kort daarvoor zijn overleden.
-
voetnoot8
- Lambert Anthonis Joesten behoorde op 9 november 1645 tot de 7 schepenen van de dingbank (aangehaalde bron, zie noot 3, o.d.). Ook zien we Lambert Anthonis als schepen van Hapert optreden op 29 mei 1629 (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 10, o.d.) en op 24 mei 1632 (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 75, o.d.).
-
voetnoot9
- Elders in de rekening ook Peter Jan Neeffs genoemd. Hij moet een oom van moederskant zijn geweest en de kinderen erven van hem tenminste delen in de ‘gelden uit het sterfhuis’ en in de opbrengst van ‘verkocht lijnwaad’.
-
voetnoot10
- Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 53, o.d. Hierin is sprake van partijen schaarhout staande ‘op den Stuijck’, terwijl bij de specificaties worden genoemd: een elzenhaag in de beemd tot aan het kleine heestertje op de gracht aan de straat, een perceel aan beide zijden van de straat tegenover elkaar, de gracht in de Maesbeemt, de latbomen aan het bakhuis, aan de Driessen, in den Fleijtert en in de Doncxkens.
-
voetnoot11
- H. Geest = Tafel van de H. Geest. Lokale instelling voor armenzorg.
-
voetnoot13
- Uit deze akte kunnen we dus afleiden dat Bartel toen nog niet was getrouwd maar mogelijk wel plannen in die richting had. Hij was in 1648 40 jaar. Bartel bleef in het oude gedeelte van zijn verpachte boerderij inwonen, waaruit blijkt dat er ook een nieuw gedeelte moet zijn geweest. Het huis lag aan de straat, zoals dat van zijn vader.
-
voetnoot14
- De bisschop van 's-Hertogenbosch was de grondheer van Hapert en Hoogeloon: J.Th.M. Melssen, ‘Sprokkelingen uit de geschiedenis van Hoogeloon, Hapert en Casteren’, Drie dorpen, één gemeente. Een bijdrage tot de geschiedenis van Hoogeloon, Hapert en Casteren (Hapert 1987) 97-124.
-
voetnoot15
- Ook hier is sprake van een oud en nieuw huis. Verder lijkt er erfopvolging te bestaan voor tenminste twee percelen van vader op dochter: de perceelsnamen ‘de Maesbemt’ en ‘de Driessen’ komen zowel voor in de verkoping ten behoeve van de onmondige kinderen op 5 april 1632 (zie hiervoor noot 10) als in deze boedelscheiding uit 1658.
-
voetnoot16
- Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 10, o.d. Ariaen was dus het oudste kind en moet dan kort daarvoor 24 jaar oud geworden zijn en dus geboren in 1634. Neeske wordt in de akte nog bijgestaan door haar voogd en toeziend voogd en zal toen nog minderjarig zijn geweest. Vrouwen werden altijd bijgestaan door een voogd maar als meerderjarige mijns inziens niet door een voogd èn een toeziend voogd.
-
voetnoot17
- Legge = plaats in de heide, ingericht door een valkenier om daar valken te vangen.
-
voetnoot18
- Schepen: plaatselijke rechter en bestuurder.
-
voetnoot20
- Mogelijk slaan ook nog andere rekeningposten op deze zaak, maar dat blijkt dan niet zo duidelijk.
-
voetnoot21
- Lopen = vat = een naar plaats en tijd wisselende inhoudsmaat voor droge waren, zoals koren; in Eindhoven was dat 21 liter. De hoeveelheid land die men met één lopen zaad kon inzaaien, heette één lopenzaad land.
-
voetnoot22
- Zoals ook uit een post in de derde voogdijrekening voor de kinderen uit het tweede huwelijk (1631-1634) waarin de post ‘verteerd bij Lambert Anthonis’ voorkomt.
-
voetnoot23
- Lambert Anthonis leefde nog op 6 februari 1649, toen hij als voogd in een akte optrad (aangehaalde bron, zie noot 3, o.d.).
-
voetnoot24
- De pest heerste in ieder geval in de jaren 1656-1659 in de drie dorpen: C.L.J. Leuris, ‘De Pest in Hapert, Hoogeloon en Casteren (1656-1659)’, Drie dorpen, één gemeente. Een bijdrage tot de geschiedenis van Hoogeloon, Hapert en Casteren (Hapert 1987) 147. Ook in 1636 stierven er ter plaatse mensen aan de pest, zoals uit de sterfhuisrekening van Peeter Jan Peters en zijn vrouw Magriet Verheggen blijkt (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nr. 75, sterfhuisrekening afgesloten op 21 mei 1636). De heer Van Nie (zie noot 3) merkt hierbij op: Dat bed, deken en kussen van de overledene worden vererfd terwijl hij aan een kennelijk-overdraagbare ziekte leed, kan ook op de pest wijzen. Deze ziekte werd door ratten overgebracht en mogelijk waren se- en excreta van de lijder via beddengoed niet besmettelijk. Ook al wist men de ware toedracht van de overbrenging nog niet, men kan empirisch hebben vastgesteld dat de lakens geen kwaad konden (zoals bij veel infectieziekten).
-
voetnoot25
- Het ziekbed respectievelijk sterfbed wordt in Brabant in die tijd vaak verlicht door de zieke met wit zoet brood en zoete wijn te gerieven. Vermoedelijk vallen de rozijnen en pruimen ook onder het veraangenamen. Het water bezien is urine bezien, het zogenaamde piskijken, dat in schilderstukken vaak wordt afgebeeld. Zie: J.A.C. van den Broek, ‘Het water besien’, Genealogisch tijdschrift voor Oost-Brabant 18 (2003) 78.
-
voetnoot27
- Mr Lenart Verdonck verhuurde op 16 februari 1645 zijn erfstede (huis, hof en gronden) binnen de parochie Hapert op Lemel (zelfde bron als overige stukken, zie noot 3).
-
voetnoot29
- De betekenis van een lijk oprekken is mij niet duidelijk, tenzij Peter in een zithouding zou zijn gestorven en het lijk moest worden gerekt om in de kist te kunnen worden gelegd: ‘Item aen Ghysbert Rauwmantel met syn huysvrouwe toe gescheyden voor't recken van't lijck met alle henne diensten, de quade clederen met twee quade hoijen’.
-
voetnoot30
- Licht is hier bedoeld als kosten voor kaarsen ter verlichting van de kerk.
-
voetnoot31
- ‘Item aen het serck van Peeren betaelt - II½ gl.’
-
voetnoot32
- Vorster = gerechtsbode, die de panding verrichte, afkondigingen bij de dorpslinde deed, en de schout assisteerde (vergelijkbaar met de latere veldwachter en/of deurwaarder).
-
voetnoot33
- Jan Zacharias (1676) en een Michiel Zacharias (1694) worden genoemd in de lijst van valkeniers te Arendonk bij Jan Goris, Aloude valkerij in de Kempen en aan de vorstelijke hoven (Arendonk 1966) 149.
-
voetnoot34
- Zo wordt zijn naam hier gespeld. Hij komt ook voor in de lijst van valkeniers, waarvan de namen werden ontleend aan de schepenakten van Arendonk (Goris, a.w., 148, op het jaar 1623) en gebruikte in 1669 te Eindhoven een zegel waarop een valk was afgebeeld: L.G. van Dijck, ‘Gewapend Eindhoven’, De Brabantse Leeuw 21 (1972) 54.
-
voetnoot35
- In het werk van Jan Van Oorschot, Vorstelijke vliegers en Valkenswaarde valkeniers (Tilburg 1974) komt Oosterhout niet voor. In Oosterhout bestond geen vorstelijk Hof, maar het kan natuurlijk zijn dat Peter er een legge had en zijn spullen daar bij iemand opsloeg.
-
voetnoot36
- Zie o.m. het schilderij ‘Reigerjacht’ van Jan Fyt (1611-1666) te München, afgebeeld in: J.M.P. van Oorschot, ‘Valkenswaardse valkeniers en het vorstelijk vluchtbedrijf’, Spiegel Historiael 10 (1975) 5.
-
voetnoot37
- Hij zal een zoon zijn geweest van Sacharias Pauwels, die we tussen 12 februari 1637 en 31 december 1643 als meier (= hoofd van de plaatselijke lage rechtbank) tegenkomen, maar ook als vorster, o.m. op 14 juli 1639 (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief van Hoogeloon c.a., inv.nrs. 75 (rekening 12 februari 1637) en 54 (14 juli 1639 en 31 december 1643).
-
voetnoot38
-
Melssen, Valkeniers te Hapert c.a., 7. Na herlezing van het originele stuk is de interpretatie van de akte in dat artikel hier gecorrigeerd. De originele akte bevindt zich in: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Notariële archieven, Hoogeloon, inv.nr. 2. Genoemde Willem Mollen is niet alleen de rechtstreekse voorvader van Adriaan Mollen (1816-1895), naar wie het Nederlands Valkeniersverbond op voorstel van prof. Swaen is genoemd, en diens zoon Karel Mollen (1854-1935) uit Valkenswaard, maar ook van de auteur van deze bijdrage. Overigens had Karel
Mollen ca. 1900 onder Hoogeloon nog een legge (= vangplaats) in gebruik.
-
voetnoot39
- 1 gulden = 20 stuivers; 1 stuiver = 4 oordjes.
-
voetnoot40
- Alleen de roerende goederen, niet de waardepapieren, geld, vorderingen en schulden. Die zijn voor het merendeel al in de inleidende tekst verwerkt.
-
voetnoot41
- Door de combinatie van beide archivalia kunnen we in ieder geval vaststellen dat kousen en hozen (nauwe broekspijpen) in die tijd synoniemen waren, evenals ‘brodderije’ en ‘brodmerck’ (borduurwerk) en ‘valkenslach’ en ‘slach net’.
-
voetnoot42
- Hierna ‘gepasseert’, wat is doorgehaald.
-
voetnoot43
- Hierna ‘ende syn de selve voor alle man verkocht’, wat is doorgehaald. Beide schepenen waren schepenen van Hapert, zoals blijkt uit een boedelbeschrijving dd. 12 januari 1649 (zie noot 3 voor de bron).
-
voetnoot45
- Er zal ‘kerssbrandinge’ moeten staan. Bij openbare verkopingen gold het bod dat het laatst was gedaan bij het uitgaan van de kaars.
-
voetnoot46
- Hierna: ‘Actum et testes ut supra’, wat is doorgehaald.
-
voetnoot47
- Hierna: ‘gewoonte’, wat is doorgehaald.
-
voetnoot48
- ‘Soudtdoos’ = zoutdoos. Komt ook voor in de openbare verkoping van huisraad of roerende goederen van de minderjarige kinderen van Louis van Gennep te Eindhoven op 27 januari 1639 (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief Eindhoven, inv.nr. 1645), daar met een waarde van 2 stuiver.
-
voetnoot49
- Hierna ‘ende de selve voor alle man verkocht’, wat is doorgehaald. De ‘v’ van verkocht is geschreven over een ‘g’.
-
voetnoot52
- Kraan; hier niet duidelijk. Gedacht kan worden aan een lamp met een tuit of zelfs een kaars van een bepaalde vorm, waarmee men andere kaarsen aanstak. Of betreft het hier gewoonweg een losse houten (tap)kraan, die in een gat in een ton werd geslagen?
-
voetnoot53
- Pater Gerlach te 's-Hertogenbosch dacht hierbij aan de in 1609 verschenen Nederlandse catechismus van de dichter Lodewijk Makeblijde s.j. (Antwerpen 1565-Delft 1630) (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Documentatie Melssen, inv.nr. 376, diens schrijven dd. 7.4.1977), die vele herdrukken en vertalingen kende; dit gold echter ook voor diens andere stichtelijke werken: L.P.M. Loosen s.j., Lodewijk Makeblijde (1565-1630). Hymnen en gezangen (proefschrift, Zwolle 1964).
-
voetnoot56
- In plaats van ‘eenige’ zou er ook ‘benige’ kunnen staan.
-
voetnoot58
- Stond: een aesmes. Een aasmes behoorde net als een aasbus en een aaszak tot de uitrusting van de valkenier. Voor beide laaste zie: A.E.H. Swaen, De valkerij in de Nederlanden (Zutphen 1937) 51.
-
voetnoot59
- Dit doosje komt niet in de boedelbeschrijving voor. Gezien de combinatie met een van de aasmessen, valt hier te denken aan een aasdoosje.
-
voetnoot60
- Herenhoeden. Er stond eerst ‘eenen quaede manshoij’ in plaats van twee.
-
voetnoot61
- Handschoen: zie Swaen, a.w., 50. Handschoenen die niet in paren voorkomen, zullen valkeniershandschoenen zijn geweest.
-
voetnoot62
- ‘Koorde’ = koord. In de valkerij worden tal van ‘koorden’ gebruikt: vlieglijn, toblijn, het touw aan de loer, touwtjes om geslagen prooi te dragen, etc.
-
voetnoot63
- De 2 slechte herenhoeden kreeg Gijsbert Rauwmantel, die het lijk had opgerekt (zie inleiding).
-
voetnoot64
- Wambuis = kledingstuk dat onder het bovenkleed werd gedragen, maar naar buiten zichtbaar was.
-
voetnoot65
- Een doos om een lob op te bergen: lob = geplooide neerhangende halskraag of manchet. In de aangehaalde verkoping van Van Gennep (1639) vinden we lobdozen ter waarde van 14 en 12 stuivers, terwijl daarin ook een lobkraag voorkomt ter waarde van 38 stuivers.
-
voetnoot67
- Er stond eerst ‘veren’, reden waarom men destijds met veren iets anders zal hebben bedoeld als met pluimen.
-
voetnoot69
- Horen met lijm. Lijm werd onder meer gebruikt om het handwerk (de klapekster) te vangen.
-
voetnoot72
- Hierna ‘ende quaet’, wat is doorgehaald.
-
voetnoot73
- Hondenvel of -huid. Omdat de hond geen zweetklieren kent en de huid daarom geen gaatjes heeft, was de huid bij uitstek geschikt voor leer. In Ein Ansbacher Beizbüchlein aus der Mitte des 18. Jahrhunderts (editie Kurt Lindner, Berlijn 1967) wordt het als materiaal voor 't maken van langveters genoemd. Het leer werd ook gebruikt voor schoentjes.
In de aangehaalde verkoping van Van Gennep (1639) komt ook een hondenvel voor ter waarde van 7 stuivers. In een staat en inventaris uit 1748 komt ‘een handmof van een hondevel’ voor (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Rechterlijk archief Gestel c.a., inv.nr. 430, fol. 118-119 verso, dd. 24 november 1748). In dezelfde bron als de hier beschreven boedel (zie noot 3), is een boedel opgenomen van 11 september 1645, waarin een kalfsvel voorkomt.
-
voetnoot75
- Rok = bovenkleed, gedragen over de wambuis.
-
voetnoot76
- Stond eerst ‘sesthien’, wat is doorgehaald.
-
voetnoot77
- De lezing van de letters yk is onzeker. Te lezen als ‘clauckens’ = ‘kluwen’?
-
voetnoot78
- Schijfgaren = garen dat in schijven in de handel komt, garen om te weven. Vgl. het Duitse woord ‘Schiff’ voor schuitje van een weef- of naaimachine. Mogelijk wordt hiermee de vliegdraad bedoeld, die o.m. werd gebruikt tijdens de treining (=africhting), voordat de valk zeeg genoeg was om los te kunnen vliegen. (Swaen, a.w., 52). Ook zou het garen kunnen zijn om de zijkanten van de huiven op het middenstuk te naaien. Het was gezien de waarde kostbaar garen, bijvoorbeeld gelijk aan de waarde van een goudgewicht of van 3 paar hozen of kousen.
-
voetnoot79
- Busselke = bosje of bundeltje; schacht = stengel, holle koker. Hier in de betekenis van (1) vlierhout voor reigerpijpen (Swaen, a.w., 46), of (2) aansteekpennen (schacht van de veren)? De reigerpijpen heten in deze inventaris ‘kokeren’ (zie noot 99).
-
voetnoot80
- Stond eerst ‘thien’, wat is doorgehaald.
-
voetnoot82
- Zakweegschaaltje voor het wegen van gouden munten. In de al genoemde verkoping van Van Gennep (1639) treffen we een goudgewicht aan voor 19 stuivers en een ander exemplaar voor 10 stuivers.
-
voetnoot83
- Met ‘schoen’ zullen wel de schoenen van Peter zijn bedoeld, gezien het feit dat ook een vrouw een paar koopt, en niet de dunne riempjes van zacht leer aan de poot van de valk om o.m. de vogel op de hand vast te houden: Goris, a.w., 37.
-
voetnoot84
- Weitas is een valkenierstas met beugel, in tweeën verdeeld, die met een riem om het middel wordt gedragen en o.m. de aasbus, een mes en (valken)schoenen bevat. Er zijn kostbare rijk geborduurde exemplaren bekend (Swaen, a.w., 51). De valkenierstas werd door bereden valkeniers op de rechterheup, met een riem over de linkerschouder gedragen. Tot de inhoud behoorde ook de loer en/of de vlieglijn.
-
voetnoot86
- Er staat duidelijk een ‘m’, maar gezien het handschrift betekent dit niet dat er geen ‘brodwerckt’ had moeten staan. Brod = slordig of slecht werk - ‘broddelwerk’, maar die betekenis ligt hier mijns inziens niet voor de hand. Brodwerk/broderie = fijn borduurwerk. Deze betekenis lijkt logischer gezien het voorkomen van borduurwerk op beide (wei)tassen, een hemdrok en een neusdoek. Vgl. ‘brodderij’ (noot 104).
-
voetnoot88
- Huif: hoofdkapje voor valk (Swaen, a.w., 33).
-
voetnoot89
- Mogelijk ook ‘valckensack’. Valkenzak: Swaen, a.w., 45. Een sok met afgeknipte teen of een stuk doek waarin de valk wordt gewikkeld (behalve de kop) wanneer de vogel pas onder het net is gevangen en nog niet kan worden vervoerd, of wanneer hij op een of andere wijze moet worden behandeld. Ook tijdens het vervoer van een pas-gevangen valk werd deze zak gebruikt.
-
voetnoot90
- Pias: trekpop: een ‘dove’ = houten lokvalk, die vooroverbuigt bij het trekken aan de lijn.
-
voetnoot91
- Leest: leest is een model. Het kan geen synoniem voor pias zijn omdat beide apart worden verkocht. Het betreft vermoedelijk de houten leest voor het maken van huiven.
-
voetnoot92
- Kuenels is niet te vinden (zie ook noot 109); kueuels = kuevels = kovels: kap, mantelkap, muts of halskraag. Kneuel = knevel: touw.
-
voetnoot93
- Plok kan een ruif zijn, maar die betekenis lijkt hier niet waarschijnlijk. Waarschijnlijker is dat er ‘blok’ gelezen moet worden (schrijver wisselt de p en b nogal eens, vgl. noten 97 en 100), waardoor we een blok = klomp krijgen. Maar wat moet je met één klomp? Waarschijnlijk wordt hier dan ook een blok bedoeld, waarop de valken buiten zitten: een stammetje met onderin een metalen pin om in de grond te steken.
-
voetnoot94
- Breinaalden zullen nodig zijn geweest om gebreide kousen en dito handschoenen, die beide in deze inventaris voorkomen, te repareren of om nieuwe te maken. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat valkeniers gewoon breiwerk zullen hebben gemaakt.
-
voetnoot95
- ‘Loyer’ = loer. Swaen, a.w., 52: de loer is een onmisbaar voorwerp bij de jacht met de eigenlijke valken, alsook bij de africhting. Zij wordt op verschillende manieren gemaakt, waarbij de hoofdgedachte is dat zij op een vogel lijkt. De oud-Hollandse loer bestond uit een plat stuk hout, van voren afgerond en van achteren gevorkt. Aan voor- en achterkant werden twee duivenwieken bevestigd, zodat het geheel enigermate het voorkomen van een vogel had. Aan weerszijden was een band aangebracht waarmee een stuk vlees op het voorwerp kon worden bevestigd. Aan een ring in het plankje werd een stevig koord bevestigd waarmee de loer kon worden gezwaaid en over de schouder kon worden gedragen.
-
voetnoot96
- Vgl. tobhut: de hut van waaruit de valkenvanger aan de lijnen tobt of rukt. Tobdraden zijn drie lijnen van de hut naar de drie tobroeden voor lokduif, lokvalk en houten lokvalk (de ‘dove’).
-
voetnoot97
- Puspoeder. Schrijver verbetert ook porstelken in borstelken, dus gebruikt p en b door elkaar. Buspoeder = buskruit.
-
voetnoot98
- Herk = hark. Vraag is alleen of het hier het desbetreffende stuk gereedschap betreft. Er komt immers geen ander gereedschap in de boedel voor. De twee herken worden samen met het knipschaartje verkocht en zouden daarom tot het gereedschap van de valkenier kunnen behoren.
-
voetnoot99
- Stond eerst ‘een koker’ in plaats van twee. Kokeren: reigerpijpen: twee door een draad samengehouden uitgeholde stukjes vlierhout of riet, die, tijdens het africhten van de vogels, aan de bek van de reiger worden gestoken om de valk te beschermen tegen de stoten van de reigersnavel (Swaen, a.w., 46-47).
-
voetnoot102
- Spil = (1) as waarom iets draait; (2) voorwerp met scherpe punt; (3) poot van een meubel. Persoonlijk geven we de voorkeur aan de tweede betekenis.
-
voetnoot103
- Je zou hier denken aan ‘paard’, maar dat ligt in de combinatie van de voorwerpen niet voor de hand. Eerder moet worden gedacht aan paard = (1) houten schraag, waarop de vleestobbe werd geplaatst; (2) snijbank.
-
voetnoot104
- ‘Brodderij’ = broderie = borduurwerk, zoals bij de andere weitas (zie noot 86), bij de hemdrok (zie noot 113) of zoals bij de neusdoek (zie noot 115).
-
voetnoot106
- Stijfselblauw: blauwsel dat men door de stijfselpap doet om zo het stijfgoed te blauwen.
-
voetnoot109
- Konel bestaat niet, kouel of kovel wel (zie ook noot 92): kap, mantelkap, muts of halskraag. In dit zinsverband is deze betekenis niet te verklaren. Omdat dit wordt genoemd na lood en voor hagel, dat blijkbaar in relatie tot dit woord staat, kan worden gedacht aan een zakje of buideltje van een bepaald soort stof.
-
voetnoot110
- Spender: spende = spijs; spender = beambte belast met de zorg voor de spijzen. Spinde = spijskast, etenskast of broodkast. Deze betekenis lijkt hier niet juist. Meer waarschijnlijk is dat de betekenis van spender moet worden gezocht in ‘spende’ = kleine offerkaars. Dat verklaart dan weer waarom kandelaar en spender samen worden gekocht.
-
voetnoot111
- Schietlap: leren lap die men om de linkerarm bindt bij het schieten met de handboog.
-
voetnoot112
- (Leren) vingerovertrekken (vingerling = wijsvinger). In relatie met schietlap dus een leren overtrek voor de wijsvinger, gebruikt bij het schieten met de handboog.
-
voetnoot114
- Vuursteen. Door met een (metalen) vingerhoed tegen vuursteen te slaan, ontstaan er vonken.
-
voetnoot115
- Tegenwoordig: zakdoek. Zie voor ‘brodmerckt’ noot 86.
-
voetnoot116
- Draal: een dubbele koperen ring in de vorm van een acht om te voorkomen dat de schoenen of langveters verward raken (Swaen, a.w., 42; Goris, a.w., 37).
-
voetnoot117
- Hoedenband, meestal van wol of zijde (op rol), maar ook wel van leer, werd gebruikt omdat het mooi was en is in feite een luxeproduct. Gebruikt om de bol van de hoed als versiering of als rand aan de binnenzijde ter bescherming van de hoed tegen hoofdvet. Alhoewel Peter over hoeden beschikte, zou de band ook voor de valkerij gebruikt kunnen zijn (reigerband?; band om schachten in te steken?).
-
voetnoot118
- Steeknaalden: (1) aansteeknaalden: driekantig geslepen ijzeren naalden die in de schacht van de beschadigde of afgesneden veer en de aan te steken veer pasten (Swaen, a.w., 46); (2) steeknaalden = naainaalden voor het maken van huiven of handschoenen.
-
voetnoot119
- Scheij = schede: platte koker, waarin het lemmet van een mes wordt gestoken en die iemand met zich meedraagt.
-
voetnoot121
- Berders, van berderen: van hout of planken gemaakt, dus hier twee planken (vgl. verkoop).
-
voetnoot122
- Kyneken = kinneke = een kleine ton, oorspronkelijk met bepaalde inhoud.
-
voetnoot123
- Sargie = sarge: deken, dekkleed van gekeperde stof. De aangehaalde verkoping van Van Gennep (1639) maakt verschil tussen deken en sarge. Deze laatste worden daar verkocht voor 12, 24 en 29 stuivers.
-
voetnoot126
- Hoos: beenbekleding, van het dijbeen af, of van de knie af; kous, laars. Ná het valkentuig in Oosterhout is dit paar hozen het kostbaarste dat in de boedel voorkomt! Gezien deze waarde zullen we hier aan laarzen moeten denken.
-
voetnoot127
- Peluw: langwerpig onderkussen, hoofdmatras.
-
voetnoot128
- Kreeg Heijlke (zie inleiding). De waarde daarvan kan zo'n 11 stuivers zijn geweest, zoals een hoofdpeluw in de aangehaalde verkoping van Van Gennep (1639).
-
voetnoot130
- Een tafel met een voet zien we ook in de aangehaalde verkoping van Van Gennep (1639) voor 24 stuivers.
-
voetnoot131
- Onzekere lezing. Er kan ook priuietten of punietten staan. Gezien de rest van de zin, zou het hier om iets van stof kunnen gaan.
-
voetnoot132
- Zou hier dweelken moeten staan?: handdoek of langwerpige doek, zoals een altaarkleed (dwaal). Ook in de aangehaalde verkoping van Van Gennep (1639) zien we d'weil en dweil, respectievelijk voor 27 en 26 stuivers.
-
voetnoot135
- XL lijkt onzinnig. Er is geknoeid in de tekst en er zal XV of XI moeten staan.
-
voetnoot136
- Dit betekent dat de koop is gebleven aan de hoogste bieders.
|