Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ossenhaas en nieuwe erwten
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waarin ze samen furore hadden gemaakt, en hij was door Van de Woestijne kort voordien nog ‘den verkleefdsten der vrienden’ genoemd.Ga naar voetnoot3 Ik kan u dan ook geruststellen: De Bom heeft zijn bittere brief nooit verstuurd. Ik leg verder in dit artikel uit waarom.
De Bom had Van de Woestijne in 1895 leren kennen. Hijzelf was op dat moment 27 jaar, Van de Woestijne pas 17. Mogelijk daarom verliepen de eerste contacten maar stroef. Een andere reden was wellicht dat ze aan elkaar waren voorgesteld door Victor de Meyere (1873-1938), die bij Van Nu en Straks betrokken was. De Meyere schatte De Bom niet al te hoog in en daar kwam zeker geen verbetering in nadat die in 1896 redelijk schertsend over zijn poëzie had gesproken. De invloed van De Meyere op Van de Woestijne was op dat moment groot genoeg opdat de jonge dichter het gedrag van De Bom ook maar ‘flauw’ zou vinden. Gaandeweg keerden de verhoudingen echter om: Van de Woestijne ontdekte langzaam maar zeker de goedhartigheid van de altijd behulpzame De Bom, en zijn vriendschap met Victor de Meyere verwaterde. De Bom en Van de Woestijne werden boezemvrienden, en ondanks enkele geschillen bleef dat zo tot 24 augustus 1929, de dag dat Van de Woestijne overleed.
De neerslag van die vriendschap vinden we in de drukke correspondentie die ze met elkaar voerden. Het amvc-Letterenhuis in Antwerpen bewaart 400 brieven die gelukkig nooit door een van de betrokkenen in een vuilnisemmer zijn gegooid. Omdat Van de Woestijne vaker van die emmer gebruik maakte dan De Bom, bevat de collectie vooral brieven van hemzelf, maar ook over De Bom komen we heel wat te weten. De toon is vaak jolig, de inhoud varieert van heel banaal tot ernstig, en allemaal zijn ze de lectuur waard. Een aantal biografische leemtes over de correspondenten wordt erin opgevuld en ook hun gezamenlijke bezigheden zoals voor het tijdschrift Vlaanderen en de Nieuwe Rotterdamsche Courant komen ter sprake. De brieven worden door het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde uitgegeven.
Een belangrijk moment tijdens de vriendschap tussen De Bom en Van de Woestijne was de aanstelling van Van de Woestijne als Brusselse correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant in 1906. De Bom had al in 1890 voor het eerst in die Nederlandse krant een bijdrage gepubliceerdGa naar voetnoot4 en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
was in 1904 aangesteld om het culturele, economische en politieke nieuws uit Vlaanderen - lees: Antwerpen - te verslaan. Toen de krant vanaf 1 juli 1906 op zoek was naar een Brusselse correspondent, was De Bom er als de kippen bij om zijn Oost-Vlaamse vriend als meest geschikte kandidaat naar voren te schuiven, ook al werd hem dat kwalijk genomen door Herman Teirlinck, die zelf ook op de job aasde. Nadat Edward van de Woestijne zijn broers uit het familiebedrijf (een koperslagerij) had uitgekocht,Ga naar voetnoot5 stond Karel er financieel beroerd voor en hoefde hij niet lang over het aanbod te twijfelen, ook al bracht zijn nieuwe baan een verhuizing naar de hoofdstad en dus het definitieve afscheid van zijn geliefde Sint-Martens-Latem met zich mee.Ga naar voetnoot6
Terwijl het journalistieke werk voor Van de Woestijne toen zijn enige ‘echte’ baan was (of althans zijn enige vaste betrekking), combineerde De Bom zijn werk voor de NRC met zijn carrière in de Antwerpse stadsbibliotheek. Hij werkte er vanaf 1892. In 1904 werd hij benoemd als onderbibliothecaris en in 1911 nam hij ten slotte de plaats in van Frans Gittens (1842-1911) als hoofdbibliothecaris. Al die tijd kon hij zich dag in dag uit bezig houden met wat hem het nauwst aan het hart lag: boeken.
Ook nauw aan het hart van De Bom lagen Vlaanderen en het Nederlands. In 1895 was hij, die lid was van de Burgerwacht, door de tuchtraad veroordeeld toen hij het tijdens een zondagsoefening bestaan had om Nederlands te spreken. Zijn vriend, de advocaat Louis Franck (1868-1937), had hem vurig verdedigd, en zijn pleidooi leidde uiteindelijk tot de vernederlandsing van de Burgerwacht.
Eind augustus 1906 volgden De Bom en Van de Woestijne samen het 29ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres in Brussel nauw op de voet. Tijdens dat congres laaiden de discussies over de eventuele oprichting van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een ‘entente hollando-belge’ hoog op.Ga naar voetnoot7 De lezers van de NRC kwamen er alles over te weten dankzij de soms zeer uitvoerige verslagen die De Bom en Van de Woestijne publiceerden. Samen beleefden ze enkele heerlijke dagen, maar vanuit Rotterdam kwamen er vermanende woorden nadat twee congressprekers hadden geklaagd omdat hun woorden naar eigen zeggen waren verdraaid door de heren journalisten. Een ander probleem was dat, aangezien ze zo gedetailleerd over het congres hadden geschreven en ze per regel werden betaald, ze aan de krant serieus wat geld hadden gekost, ook al omdat ze met een redelijk gepeperde onkostennota kwamen aandraven.
Die nota is niet bewaard, maar we kunnen er ons iets bij voorstellen als we een brief van Van de Woestijne aan De Bom van 29 juni 1907 - een klein jaar later dus - inkijken. Daarin vinden we een weliswaar fictieve en ook wel min of meer als grap bedoelde onkostennota van hun gezamenlijke verslag over de festiviteiten die de stad Brugge in juli zou organiseren.Ga naar voetnoot8 Van de Woestijne genoot al op voorhand van hoe hun dagen er samen zouden uitzien en legde aan De Bom uit dat ze dit keer geen problemen zouden hebben met de NRC, zolang ze hun onkosten maar gedetailleerd zouden verantwoorden, bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Woestijne voegde er nog aan toe: ‘en den dag nadien doen we 't 'en beetje minder, ziet-d-'et?’Ga naar voetnoot9 Voor de aandachtige lezer: in dit rekeningetje probeerde Van de Woestijne de voor de NRC bittere financiële pil inderdaad al een klein beetje te vergulden. Als u al die onkosten mee heeft opgeteld, hoort u aan 22 frank en 15 centiemen te komen, en niet 22 frank en 10 centiemen.
De Bom en Van de Woestijne waren twee handen op een buik, ook in de redactie van Vlaanderen. Zoals dat gaat wanneer ‘les grands esprits se recontrent’, rommelde het vaker tussen de redacteurs dan goed was voor het welslagen van hun onderneming. Nummers verschenen te laat, er was een voortdurend gebrek aan degelijke kopij en de meningen over de medewerking van bepaalde auteurs liepen geregeld stevig uiteen. Uit de briefwisseling van de redacteurs van Vlaanderen blijkt dat De Bom en Van de Woestijne het vrijwel altijd met elkaar eens waren, maar dat hun standpunten botsten met die van Herman Teirlinck (1879-1967) en August Vermeylen (1872-1945). Vermeylen had in de praktijk de leiding van de redactie in handen, maar zeker voor Van de Woestijne was de oudere redacteur Prosper Van Langendonck (1862-1920) de geestelijke leider. Van Langendonck was echter al in het laatste decennium van de 19de eeuw tekenen van erfelijke schizofrenie beginnen te vertonen, en na de eeuwwende werden de periodes waarin hij depressief en vaak verbaal agressief was, talrijker en langduriger. Zijn gedrag was onvoorspelbaar. Wekelijks kwam hij in Brussel op bezoek bij de Van de Woestijnes. De ene week kregen ze de oude zachtaardige, innemende spirituele dichter te zien, de week nadien was hij een razende dronkeman, die schreeuwde wat voor moordzuchtige plannen hij allemaal had. Maar Van de Woestijne en in zijn kielzog ook De Bom bleven trouw aan hun vriendschap met Van Langendonck, die in 1920 als krankzinnige is gestorven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In 1906 was Van de Woestijne redactiesecretaris van Vlaanderen geworden en hij kweet zich van die taak met hart en ziel. Sommige nummers waren bij gebrek aan kopij van anderen voor de helft gevuld met eigen beschouwingen, vertalingen van klassieken en uiteraard ook poëzie. Hij hoopte telkens op een bijdrage van De Bom, die er vanwege zijn dubbele loopbaan als bibliothecaris en journalist in deze periode echter maar zelden toe kwam zich actief aan de literatuur te wijden. Behalve zijn roman Wrakken, waarvan de prepublicatie in Van Nu en Straks dateerde van 1898, heeft de muze De Bom overigens niet zo heel veel belangwekkends in de oren gefluisterd. Een halve eeuw later, in 1946, heeft hij nog het boek van zijn dromen gepubliceerd, het boek dat hij al lang had willen schrijven, met name de autobiografische kroniek Het land van Hambeloke, waarin hij als 78-jarige terugblikte op zijn kinder- en jeugdjaren. De roman was literair gezien van wisselvallige kwaliteit. Het ontroerendste van het boek schuilt in de context van deze bijdrage niet in zijn inhoud, maar in het feit dat De Bom het personage waarmee hij zich duidelijk vereenzelvigde, Karel heeft genoemd. Karel was dan wel ook de tweede naam van Emmanuel, maar dat ook zijn toen al lang gestorven vriend zo had geheten, zal in die beslissing wel hebben meegespeeld.
Ten tijde van de publicatie van Vlaanderen kende de vriendschap tussen De Bom en Van de Woestijne haar hoogtepunt. Daarom is de afscheidsbrief die De Bom op 29 november 1906 aan zijn vriend schreef - en daarmee keren we terug naar het vertrekpunt van dit artikel - zo verbazend. Het curieuze document opent als volgt: Karel, Wat was het dat De Bom zo had verbitterd? Hij had aan zijn vriend, zoals uit het citaat blijkt, een inlichting gevraagd. Een dringende inlichting nog wel, namelijk of het waar was dat August Vermeylen van plan was om zich in Antwerpen te komen vestigen, met de bedoeling om de leiding van het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Museum Plantin Moretus van Max Rooses (1839-1914) over te nemen.Ga naar voetnoot10 De Bom had dat gerucht als een van de laatsten die het kon interesseren opgevangen en was daar behoorlijk ontstemd over. Vermeylen was in zijn ogen niet meer de messiaanse figuur die hij ooit ook in zijn ogen had geleken, en De Bom kon het niet slikken dat Vermeylen op het postje zat te azen dat werd bezet door zijn vriend Rooses, die hem al zovele diensten had bewezen.
De Bom had minstens drie goede redenen om het voor Max Rooses op te nemen. Ten eerste had Rooses hem binnengeleid in het prominente liberale dagblad De Koophandel van Antwerpen, waardoor hij in 1888 zijn eerste stapjes in de journalistiek kon wagen. Ten tweede had hij er in 1904 mee ingestemd dat hij in de NRC door De Bom zou worden opgevolgd. De derde reden is wellicht de voornaamste: in 1891 had Rooses voor De Bom een goed woordje gedaan zodat hij zijn ambtenarencarrière niet meer als klerk in het stadhuis, maar als medewerker van de Antwerpse bibliotheek kon verderzetten. Met Rooses had De Bom in 1904 bovendien de Tentoonstelling van het Moderne Boek georganiseerd en samen hadden ze met de hulp van Frans Gittens het Bestendig Dotatiefonds voor Stadsbibliotheek en Museum Plantin-Moretus opgericht, een vereniging die trouwens nog altijd bestaat en ervoor zorgt dat de Antwerpse bibliotheken een woordje kunnen meepraten tijdens belangrijke boekveilingen. Daarom dus, omdat Van de Woestijne hem over de plannen van Vermeylen niet had ingelicht, was De Bom zo boos.
Daarom, maar ook nog om een andere, voor De Bom even typerende reden. Hij had aan Van de Woestijne nog iets gevraagd, namelijk om hulp te bieden aan Hein Boeken (1861-1933), de Nederlandse dichter die waarschijnlijk alleen al vanwege zijn familienaam op de vriendschap van De Bom kon rekenen. Boeken, die wel wat geld kon gebruiken, had de hulp van De Bom ingeroepen omdat hij in Antwerpen tegen een mooie vergoeding een lezing wilde komen geven. De Bom had in Antwerpen niets op touw kunnen zetten, maar had aan Van de Woestijne gevraagd of hij niets in Brussel kon organiseren. Omdat hij de indruk had dat zijn vriend niet de moeite had gedaan om zich daarover te informeren, was De Bom werkelijk razend.
U leest het goed: De Bom was bereid om zijn vriendschap met Van de Woestijne radicaal te verbreken, niet omdat deze hem persoonlijk iets verkeerd had gedaan, maar wel omdat hij enerzijds De Bom niet had ingelicht over een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eventuele bedreiging voor zijn vriend Max Rooses en omdat hij anderzijds geen hulp had geboden aan een andere vriend van De Bom, namelijk Hein Boeken. Die houding tekent De Bom ten voeten uit. Als ik hierboven enigszins misprijzend deed over de schrijver Emmanuel de Bom, deed ik dat omdat zijn literaire kwaliteiten enigszins verbleken bij de kwaliteiten van de mens Emmanuel, zeg maar Mane de Bom. Zonder het zelf al te goed te beseffen, spinde hij gedurende heel zijn leven een web dat schrijvers, uitgevers, illustratoren, boekhandelaars en bibliothecarissen samenbracht. Zijn belang voor de Vlaamse letterkunde dankt De Bom dan ook voornamelijk aan het feit dat hij dankzij zijn ontelbare vriendschapsrelaties personen bij elkaar bracht, die zelf ook vrienden werden, wat vaak dan weer artistieke gevolgen met zich bracht. Zo werkte zijn gulle, minzame en bourgondische karakter als katalysator voor het cultuurleven in Vlaanderen.
Van de Woestijne had geluk. Hij had het geluk dat De Bom hem niet de rug toekeerde. Want ja, hij had te lang gewacht om te reageren op het verzoek om uitleg over Vermeylen. En nee, hij was niet direct in actie geschoten om Hein Boeken aan een lezing te helpen. Maar hij had het wel gedaan. Zo ongeveer op het moment dat De Bom zijn schoenen moet hebben aangetrokken om zijn afscheidsbrief te gaan posten, moet er een briefje van Van de Woestijne in zijn bus gevallen zijn. Een briefje waarin er niet veel stond, behalve dan: Neen, beste Manuël, ik ben niet ziek. Ik stel het zelfs zeer goed, maar heb het hier in Brussel zóo druk, dat ik waarlijk nog den tijd niet heb gevonden, u in 't lang en breede te schrijven, zooals ik verlang. [...] Op 3 december schreef Van de Woestijne inderdaad ‘in 't lang en breede’ aan De Bom. Hij legde uit dat hij Hein Boeken niet aan een lezing had kunnen helpen, ook al had hij daar wel degelijk moeite voor gedaan. Boeken was relatief onbekend in Vlaanderen, waardoor niemand het in de hoofdstad | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aandurfde om hem als gastspreker te programmeren. Niemand durfde het, maar sommigen wilden het blijkbaar ook gewoon niet, want Van de Woestijne had in Brussel enkele keren te horen gekregen dat de poëzie van Boeken gewoon te slecht was voor een voordracht. Daarom had hij zijn licht opgestoken bij de Gentse tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond, waarin hijzelf voor zijn verhuis naar Brussel ook actief was geweest. Ook in zijn thuisstad kreeg hij echter nul op het rekest. Het antwoord van het A.N.V. was even helder als ontmoedigend: in de kas van de vereniging zat nog precies tien frank, een bedrag dat zelfs in 1906 als honorarium veel te weinig was.
Ook over de geruchten in verband met een mogelijke verhuis van Vermeylen naar Antwerpen schreef Van de Woestijne. De heisa daarover bleek trouwens een storm in een glas water. Vermeylen overwoog inderdaad wel om zijn huis te verkopen, maar had nog geen concrete plannen om te verhuizen. Hij was ook wel aan het uitkijken naar een nieuwe bron van inkomsten, maar volgens Van de Woestijne zou hij nog zo rap niet naar Antwerpen verhuizen, of het moest al voor een echt ‘groote plaats’ zijn: ‘Want Vermeylen jaagt dit vooral na: veel geld verdienen. Ik vermoed overigens dat hij het noodig heeft...’Ga naar voetnoot12 Vermeylen is niet naar de Scheldestad verhuisd. Integendeel, de jaren nadien zou hij zijn band met de hoofdstad nog nauwer aanhalen, onder meer door in 1910 zijn positie aan de Vrije Universiteit van Brussel (waar hij sedert 1901 doceerde) te versterken door er de sectie Germaanse talen te vestigen.
Van de Woestijne had dus wel degelijk gereageerd op De Boms vraag om inlichtingen, en de twee bleven vrienden voor het leven, al dreigde een meningsverschil hen tijdens de oorlog even uit elkaar te drijven. Ik wil dit artikel afsluiten met een passage uit de afscheidsbrief, die ik nog niet heb geciteerd. De altijd zo bescheiden De Bom schetst zichzelf daarin voor één keer zoals hij werkelijk was: Alles wat ik geschreven heb, mijn leven door, en gezeid, in alle omstandigheden, mag getoond en aan wie 't hooren wil overgebracht worden: nergens, nergens zult ge een vuiligheid, iets laakbaars, iets bedrieglijks vinden. Al zeg ik het zelf, ik ben een eerlijke vent, en dat wil ik hoog houden. En wie mijn vriend zijn wil, moet ook zóo wezen, evenveel karakter toonen te bezitten. Zoo niet, fini derrière! |
|