Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||
De Bom en de theatervernieuwing in het Zuiden. Een voorlopige balansGa naar voetnoot1
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||
Lugné Poe was toen de pionier van de hernieuwing van de toneelkunst, de inleider in Frankrijk van 't Noorse theater. Wij zouden hem later nog meermaals met zijn gezelschap zien optreden.
Voor 't Antwerps publiek was 't een nieuwigheid. Maar wat de mensen erover dachten weet ik niet meer. Voor mij was 't niet meer zo nieuw, ik had Ibsen's werk al gelezen.’Ga naar voetnoot2
Wat we hier meemaken door de ogen van Edmond Van Offel zijn de voorbereidingen en de eerste opvoering van Ibsens Een vijand van het volk door het befaamde Théâtre L'OEuvre van Lugné-Poe. We zien dus Emmanuel de Bom figuranten ronselen onder zijn vrienden en we stellen ons voor hoe hij op het podium als lid van de door hem en Ibsen zo gehate massa tegen dr. Stockmann staat te brullen. De Bom deed overigens nog enthousiast verslag van de voorstelling in De Werker: ‘Van den 14e Maart dagteekene eene nieuwe periode te Antwerpen: die van de intellectuëele revolutie!’ besluit hij voortvarend.Ga naar voetnoot3
De geciteerde passage uit de amusante memoires van Van Offel wekte mijn belangstelling op voor de rol die De Bom speelde in de theatervernieuwing, die rond 1890 in onze buurlanden haar beslag kreeg en bij ons in die jaren voorbereid lijkt te worden: in een nieuw weekblad Ons Tooneel, dat na een half seizoen in januari 1891 al de laatste adem uitblies, vielen luide oproepen voor een nieuw repertoire te horen en in 1891 scheurden zich ook enkele acteurs af van de Nederlandsche Schouwburg in Antwerpen: zij wilden zo'n nieuw repertoire brengen, waar ze - als men de opgevoerde stukken bekijkt - niet echt in slaagden (de nieuwe Cirkschouwburg zong het overigens slechts een jaar uit). Van deze schuchtere toneelrevolutie was De Bom een drijvende kracht. Hij was met August Vermeylen en Lode Krinkels (1862-1921) de oprichter van Ons Tooneel. Samen met Vermeylen zocht hij intensief naar een nieuw buitenlands repertoire voor het gezelschap in de Cirkschouwburg. Met het oog daarop vertaalde hij zelfs Ibsens Een vijand van het volk, terwijl de toneelcriticus Edward Coremans zich over Rosmersholm ontfermde. Geen van beide vertalingen werd echter ooit opgevoerd of gepubliceerd.Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||
De vernieuwingsbeweging in het theater gedurende het hele fin de siècle is wat België betreft nog niet beschreven. Een verklaring daarvoor is dat ze pas accuraat in kaart kan worden gebracht als de ontwikkelingen op de Nederlandstalige en Franstalige bühnes samen worden behandeld. Met deze lezing beoog ik een bescheiden aanzet daartoe. De Bom speelde in de omwenteling op het toneel, die ik zo meteen zal schetsen, een rol op veel terreinen: zijn hele leven heeft hij geijverd voor een betere opleiding van de acteurs en heeft hij verslag uitgebracht van de voorstellingen te Antwerpen en van de carrières van Vlaamse en Nederlandse acteurs; hij heeft geprobeerd door kritiek het niveau van de Vlaamse stukken en van de schouwburgen op te tillen, niet in de laatste plaats door buitenlandse auteurs en gezelschappen te promoten; hij heeft de theatervernieuwers zoals De Gruyter en Teirlinck gesteund met woord en daad; ten slotte heeft hij drama's van Ibsen en Hauptmann vertaald en heeft hij zelf enkele stukken proberen te schrijven, waarvan ik nog moet nagaan of ze beantwoorden aan de elders gepropageerde idealen.
Mijn aandacht gaat hier vooral uit naar De Boms pleidooi voor het buitenlandse toneel, in het bijzonder van Ibsen. Hij is immers de eerste geweest in Vlaanderen om een monografie over Ibsen te schrijven, Henrik Ibsen en zijn werk, een vulgariserende inleiding van zo'n 72 pagina's, die in 1893 werd gepubliceerd. Deze studie over Ibsen laat mij hier toe om de Belgische receptie van de Noor te situeren binnen het kader van een internationaal theaterrenouveau.
De vernieuwing van het theater vóór 1900 speelde zich af op twee vlakken: ten eerste op dat van de enscenering en ten tweede in het repertoire, waartoe zowel de keuze van vernieuwend buitenlands toneel als van toneelwerk van eigen bodem moet worden gerekend. Om een beeld te hebben van die theatervernieuwing moet men eerst de bestaande situatie kennen.
De toestand in onze schouwburgen ca. 1890 is nog lamentabeler dan in andere landen door de culturele achterstand van toen. Een kwalitatieve verbetering van de theaterstructuur en toneelpraktijk werd onder meer geblokkeerd door het gebruik van het emplooistelstel - een acteur kreeg een vast specialisme in de gezelschappen toegewezen -,Ga naar voetnoot5 door de doorstroming van acteurs uit amateurgezelschappen naar het beroepstoneel - er bestond in Vlaanderen nog | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||
geen toneelschoolGa naar voetnoot6 (in Nederland was die al in 1874 opgericht) -; en door de vele rondreizen van de acteurs - die het onmogelijk maakte om veel te repeteren.Ga naar voetnoot7 Over de concrete speelstijl, de regie, het decor en de kostumering is het moeilijk iets te weten te komen. Waar we wel meer over kunnen zeggen is over de repertoirekeuze van die tijd. Het theater werd nog steeds beheerst door Franse draken en Duitse possen. Snieders zei al in 1865 dat het Vlaams toneel ‘een hoofd zonder hersens, een lichaam met een Fransch hart was.’Ga naar voetnoot8 De stukken van eigen bodem die aan bod kwamen, waren ‘super-sentimenteel’ of boertig.Ga naar voetnoot9 Het premiestelsel van de regering werkte de keuze van dergelijke drama's en blijspelen in de hand.Ga naar voetnoot10 De overheid gaf subsidies aan schouwburgen die stukken opvoerden die door de (incompetente) toneelcommissies met een prijs of premie werden bekroond. ‘Een niet-gepremied stuk wordt zogoed als stelselmatig door de schouwburgdirecties geweigerd, want, - en dat is wel een monument van toneel-ploerterij, de schouwburgdirecteur eist van de auteur de helft van de officiële premie voor het opvoeren van zijn werk.’Ga naar voetnoot11 De nu geheel onbekende Brusselaar Jef Verbeeck klaagt nog in 1895 in Het Nederlandsch tooneel over de schrijvers, die de kans die lokale besturen hen geven om eigen werk op te voeren niet aangrijpen. Ik citeer: ‘Gebrek aan tooneelkennis, aan belezenheid en vooral aan artistieke ontwikkeling is meestal de oorzaak van de mediocriteit dier schrijvers, die, nochtans, honderd stukken per jaar voor den dag brengen....’Ga naar voetnoot12
Ondertussen voltrok zich een theatervernieuwing in Duitsland en Frankrijk, zowel wat de uitvoeringspraktijk als de aard van de stukken betrof. De hertog van Meiningen was in de jaren tachtig een lichtend voorbeeld voor het ensemblespel geweest. Zijn grote troep deed in de tweede helft van dat decennium ook Antwerpen en Brussel aan.Ga naar voetnoot13 Ca. 1890 werd realistisch the- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||
ater van zowel Franse auteurs als van Ibsen en anderen in ons land getoond door het Parijse Théâtre Libre van André Antoine. Antoine beïnvloedde het buitenland niet alleen door de keuze van een nieuw repertoire maar ook door zijn opvoeringspraktijk. Centraal stond een streven naar waarachtigheid in het spel, met onder meer het principe van de ‘vierde wand’: de acteurs mochten niet meer op de zaal spelen. Tegengesteld aan dit zogenaamd naturalistische theater acteerde het symbolistisch georiënteerde L'OEuvre van Lugné-Poe - dat het Théâtre Libre afloste - op een plechtige, monotone wijze met gestileerde gebaren. Merkwaardig is dat Lugné-Poe naast zijn beruchte Maeterlinckinterpretaties ook een voorliefde voor Ibsen had en het mysterieuze van diens werk benadrukte door een suggestieve speelstijl.
De vraag is nu of De Bom exemplarisch kan staan voor deze twee schijnbaar opeenvolgende maar in feite deels samenvallende vernieuwingstendensen. Feit is dat hij als een van de eerste critici de toneelkijkers in Vlaanderen op Ibsen heeft doen richten.
De Ibsen- Welle in het fin de siècle sloeg het eerst in Duitsland neer, waar vertalingen van zijn werk in goedkope Reclamuitgaven verschenen, die ook bij ons duchtig werden gelezen. Frankrijk volgde relatief laat: pas in mei 1890 creëerde Antoine Les revenants (Spoken) van Ibsen. De Berlijnse Freie Bühne, die in navolging van Antoines Théâtre Libre was opgericht, gaf hierin aan Antoine het voorbeeld.Ga naar voetnoot14 In Nederland verschenen in de jaren tachtig uitvoerige artikelen over Ibsen, maar een Ibsenhausse tekende zich daar pas goed sinds 1889 af. Mary Kemperink heeft in haar studie over het fin de siècletheater in Nederland een aantal factoren opgesomd die tot de populariteit van Ibsen bijgedragen hebben: ten eerste was het belangrijk voor de critici dat Ibsen niet uit het wufte Frankrijk kwam. Ten tweede was hij een schrijver die men duidelijk serieus moest nemen en ten derde is er het bijzondere karakter van zijn theater: ethiek, realisme, maatschappijkritiek, symboliek, mystiek vechten er om de voorrang.Ga naar voetnoot15 Ik denk dat ook Griegs toneelmuziek voor Peer Gynt (1888) bijdroeg tot de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||
verspreiding van Ibsens roem.Ga naar voetnoot16 Specifiek voor België van belang is bovendien het avantgardistische Brusselse milieu van de tijdschriften La jeune Belgique, L'art moderne en La société nouvelle en van de Université Libre, waar Vermeylen in zat.Ga naar voetnoot17 Een andere factor is de rondreis in Vlaanderen van het monstre sacré van de Scandinavische kritiek, Georg Brandes, in 1891.Ga naar voetnoot18 En ten slotte speelt ook het anarchistische tijdsklimaat een belangrijke rol.
Van de Woestijne getuigde veel later dat de Van Nu en Straksers in Ibsens werk alle problemen op ethisch, politiek en sociaal gebied aantroffen die hen bezighielden.Ga naar voetnoot19 Geen wonder dus dat de jonge Vermeylen Ibsen een god noemde en een uitgebreide studie over de Noor wilde schrijven.Ga naar voetnoot20 Om de een of andere reden heeft hij de klus aan De Bom overgelaten. Diens plan om iets over de dichter met het ‘ijsberenhoofd’Ga naar voetnoot21 te doen, dateerde al van midden 1891.Ga naar voetnoot22 Pas in november 1892 hield De Bom twee voordrachten over Ibsen voor de Antwerpse Cercle d'Etudes Sociales.Ga naar voetnoot23 Uit die lezingen ontstond dan Henrik Ibsen en zijn werk. In dit boekje ziet De Bom Ibsen als een Ziener, een Messias, een geniaal schrijver, die als heelmeester van de mens, als geneesheer voor de huidige maatschappij, van deze ‘tijd van overgang’Ga naar voetnoot24 waarin hij leefde, kan dienen. Herhaaldelijk schrijft De Bom dat Ibsen een opdracht stelt voor het ‘geslacht der toekomst’. Hij timmert aan een innerlijke revolutie, die moet leiden tot individuele vrijheid en waarheid. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||
Aan het einde van de bespreking die hij gaf van de afzonderlijke werken van Ibsen, vergeleek De Bom hem met de Duitse opkomende dramaturg Gerhard Hauptmann. Vandaag zien wij de Duitser als veel naturalistischer dan Ibsen, De Bom echter beschouwde Hauptmann nog als de doyen van de Noor. Hauptmann werd het eerst opgemerkt door Vermeylen, die nauwelijks negentien jaar oud een artikel over hem in de Revue Universitaire publiceerde.Ga naar voetnoot25 Het is nog steeds een lezenswaardig stukje, dat te vinden is in het Verzameld Werk. Maar De Bom liet zich op zijn beurt niet onbetuigd. Kort na hun verschijnen las hij het drama Die Weber en de novelle Der Apostel,Ga naar voetnoot26 die hem bijzonder interesseerde wegens het Van Eedeniaanse erin. Hij gaf die werken door aan Hegenscheidt, die ze op zijn beurt aan Vermeylen bezorgde.
Over de manier waarop het werk van Hauptmann en andere vernieuwers op de Vlaamse planken doorgedrongen is, moet ik kort zijn. In een artikel over Buysse en Hauptmann spreekt Jacques van Schoor van een ‘langzame en moeizame ontdekking’ van Hauptmann.Ga naar voetnoot27 Pas in 1896 werd hij voor het eerst in Vlaanderen opgevoerd, en dan nog door een amateursgezelschap, de Gentse Multatulikring. Noodgedwongen moet ik ook andere Duitse naturalisten als Herman Sudermann en Arno Holz en Scandinavische realisten zoals Bjørnstjerne Bjørnson en August StrindbergGa naar voetnoot28 buiten beschouwing laten. Een kort woordje nog over Maurice Maeterlinck, met wie De Bom niet veel affiniteit lijkt te voelen. Dat op zijn controversieel werk in de bladen gereageerd werd, verwondert niet. Verrassender is dat we zowel van hem als van Ibsen en Hauptmann vrij snel, zij het in heel beperkte mate, sporen in de Vlaamse toneelstukken aantreffen. Maeterlinckiaanse toneelstukken zijn er vóór 1900 nauwelijks geschreven, maar Jan Bruylants constateert dat Gust. Janssens' Moeder! (1899) Maeterlinck ‘op sommige oogenblikken zeer nabijkomt’.Ga naar voetnoot29 De echte doorwerking van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||
Maeterlinck komt er pas na 1900. Dat is ook met Ibsen het gevalGa naar voetnoot30 en wat Hauptmann betreft heeft Van Schoor aangetoond dat Buysse pas in het Gezin van Paemel uit 1902 door de Duitser beïnvloed werd.Ga naar voetnoot31 Dat betekent eigenlijk dat de resultaten van het ijveren van De Bom en anderen voor een vernieuwing van het repertoire pas goed na 1900 zichtbaar werden. Hoe de ensceneringspraktijk ondertussen was veranderd, is een ander verhaal.
Het is bekend dat de Van Nu en Straksers tijdens het bestaan van het tijdschrift behalve het flink overschatte Starkadd van Hegenscheidt op theatervlak niets van waarde hebben geschapen. Deze geringe productie leidt er wel vaker toe dat hun verdienste op theatervlak wordt gerelativeerd.Ga naar voetnoot32 Maar buiten de periode dat Van Nu en Straksers bestond, verschenen natuurlijk de vernieuwende stukken van Buysse en Herman Teirlinck en van vóór, tijdens of na het blad dateren de pleidooien voor een beter repertoire en kwaliteitsvollere opvoeringen door Van de WoestijneGa naar voetnoot33, Vermeylen, Buysse, Fernand Toussaint van Boelaere en De Bom. Uit hun inspanningen om het theater op een hoger peil te brengen vloeide vooral een veranderde sensibiliteit voort bij publiek, kritiek, schrijvers en schouwburgdirecties.Ga naar voetnoot34
De Van Nu en Straksers zagen zichzelf trouwens meer dan als een tijdschrift ook als een beweging. Ik aarzel dan ook niet om tijdgenoten als Lode Baekelmans, Victor Resseler of Marten Rudelsheim, of een jongere generatie als Gust van Hecke en André de Ridder tot de Van Nu en Straksers in ruime zin te rekenen. In hen werkt de vernieuwingsgeest van de pioniers voort, die na 1900 tot een doorbraak van het moderne theater leidt.
Verscheidene factoren hebben die doorbraak bevorderd. Carlos Tindemans heeft enkele ervan aangeduid in een interessant artikel over de amateurgezelschappen in het fin de siècle. Belangrijke elementen zijn de buitenlandse gezelschappen die ons land aandeden, de Shakespearetraditie die in Antwerpen bestond,Ga naar voetnoot35 en vanaf 1896 het lobbywerk van de Zuid-Nederlandsche | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||
Tooneelbond in Antwerpen.Ga naar voetnoot36 Vooral de rol die de amateurverenigingen zoals De Violier in Antwerpen en de Multatulikring in Gent speelden in de verspreiding van het nieuwe repertoire valt niet te onderschatten, zo toonde Tindemans aan. Dat is zeker voor het theater van Ibsen en Hauptmann het geval, maar in feite ook voor dat van Maeterlinck.Ga naar voetnoot37
Een laatste punt dat ik beloofde te behandelen is of De Boms eigen toneelwerk de idealen van de Van Nu en Straks-beweging weerspiegelt. Het antwoord luidt kort: nee. In het begin van de jaren negentig deed hij verwoede pogingen om theater opgevoerd te krijgen, maar men krijgt nergens de indruk dat hij zich in wat hij schrijft met Ibsen of Hauptmann probeert te meten. Van een eenakter, De pessimist, wordt wel eens beweerd dat daaruit ‘blijkt hoezeer hij inmiddels doordrongen was van de geest van zijn Noorse leermeester’.Ga naar voetnoot38 Voor mij echter heeft het stuk meer weg van een klucht van de zeventiende-eeuwer Willem Ogier, waar De Bom toen mee dweepte, dan van Ibsen - ondanks de satirische tendens -.
Het meeste van wat de jonge De Bom aan toneel geschreven heeft, blijft steken in de komische bedoelingen. Pretentieloos was wat hekelwerk op de Academie, de farce ‘De Twee Doctoren’. Serieuzer bedoeld was een ‘komedie in de trant van Victorien Sardou’,Ga naar voetnoot39 Madame van Reusel, waaraan hij werkte van 20 juli tot 29 september 1890. In de brieven uit het voorjaar 1891 is sprake van De waarheid, dat waarschijnlijk niet werd afgewerkt. Deze ‘comedie’ wilde ‘modern’ zijn.Ga naar voetnoot40 Veel later vertelt De Bom in een interview: ‘Ik heb altijd... dramatische opwellingen gehad [...] Ik “beging” rond de negentiger jaren zelfs een vijf-akter, die nooit gedrukt werd, diep-treurig bedoeld was en nu waarschijnlijk hoogst vermakelijk zou aandoen.’Ga naar voetnoot41 Slaat dit op De waarheid en was de genreaanduiding ‘komedie’ eerder ironisch van aard?
Niet zonder overdrijving zegt hij in hetzelfde gesprek: ‘De “Van Nu en Straks”-beweging bracht mij van het tooneel af. Wij hadden toen genoeg aan | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||
zelfontleding en aan zelfkastijding te doen.’Ga naar voetnoot42 Nu en dan had De Bom echter nog een opwelling in 't sotte. Hij bewerkte een Berlijns Faust-poppenspel en schreef nog een luimige dialoog tussen Vlaamse letterkundigen.Ga naar voetnoot43 Rond zijn zestigste jaar blijkt hij naar het schrijven voor toneel terug te keren. Hij vertaalt in 1927 Hauptmanns Dorothea Angermann en bewerkt het jaar daarop Streuvels voor het theater. Dit woudspel Swane wordt door de jonge componist Maurits Schoemaker op muziek gezet en gaat op 21 januari 1933 in première in de K.V.O. De Bom schrijft ook nog een groteske 't Land der Blinden, dat als ‘De bedelaars’ in De Nieuwe Gids van 1936 wordt gepubliceerd.
‘De Bedelaars’ is een komisch-miserabilistisch fragment. De Bom is heel zijn leven trouw gebleven aan de toneelopvatting uit zijn beginperiode en aan de auteurs met wie hij in zijn jeugdjaren dweepte. Niet alleen de vertaling van Hauptmann getuigt daarvan en het bezoek dat hij de ‘groote individualist’Ga naar voetnoot44 bracht in 1931, ook zijn andere liefde, Ibsen, laat hij niet los. Op hoge leeftijd geeft hij nog een lezing over Peer Gynt.Ga naar voetnoot45 Ik heb de indruk dat hij toen nog steeds dichter bij Hauptmann dan bij Ibsen stond. De Bom is altijd een naturalist geweest. Mesnil sprak al in 1891 van ‘ces cerveaux solides qu'attire encore le bas naturalisme’.Ga naar voetnoot46 Die solide naturalistische hersenen heeft De Bom vooral voor zijn roman Wrakken gebruikt, het enige van zijn werken dat kans heeft niet uit de voetnoten van de literatuurgeschiedenis te verdwijnen. | ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografiea) PrimairToneelwerk van Emmanuel de Bom:
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||
Vertalingen:
Studies in boekvorm:
| ||||||||||||||||||||||||||
b) Secundair
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|