Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Woestijne in Love.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ben begonnen aan het stellen van ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’, ‘reflecteerend’ proza dat bewijzen moet dat Romeo niet zoozeer op Julia dan op de liefde verliefd is. Ik schrijf dit stuk naar aanleiding van kritische nota's die ik vóór twee jaar voor Herckenrath schreef en die gedeeltelijk verschenen in ‘Het Kunstblad’, voortzetting van ‘Het Tooneel’. Van de Woestijne bleek dus niet alleen een toneelblad te hebben geredigeerd, maar ook bijdragen te hebben geleverd aan Het Kunstblad van zijn vriend Adolf Herckenrath. Een tot nu toe ongepubliceerde brief uit 1903 aan Jan Bruylants Jr. (1871-1928), hoofdredacteur van het toneelblad Lucifer,Ga naar voetnoot3 nuanceert dit laatste als volgt: Ik ben nooit eigenlijk meêwerker geweest aan ‘het Kunstblad’, al was ik vroeger redacteur van ‘het Tooneel’ waarvan ‘het Kunstblad’, dat thans doodgebloed is, de voortzetting was. Ik gaf er enkel, - den titelvoerenden redacteur, Ad. Herckenrath, vervangend -, verslag over een enkele vertooning in,Ga naar voetnoot4 en, als mengelwerk, eene studie over ‘Romeo en Julia’ die ik gedwongen ben geweest te maken als student in de letteren. - Deze bleef, bij 't verdwijnen van ‘Het Kunstblad’, gedeeltelijk onuitgegeven. Ik hou ze voorbehouden voor ‘Lucifer’, als gij denkt er iets te kunnen meê doen: ik sta ze u gaarne af.’Ga naar voetnoot5 De twee citaten lijken elkaar tegen te spreken wat het ontstaan van de kritische notities betreft. Toch sluiten ze elkaar niet noodzakelijk uit. Het is best mogelijk dat de beschouwing voor Herckenraths blad inderdaad teruggaat op een werkje dat Van de Woestijne aan de Gentse universiteit moest maken toen hij daar in het academiejaar 1897-1898 als vrije student (toehoorder) de colleges Germaanse filologie volgde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘kritische nota's’, die hierna integraal opnieuw worden afgedrukt, zijn anoniem als feuilleton in Het Kunstblad verschenen. Dat gebeurde tussen 12 oktober en 28 december 1902Ga naar voetnoot6 in tien langere en kortere bijdragen. Deze afleveringen worden vaak op willekeurige plaatsen afgebroken, zodat de indruk ontstaat dat zij als ‘vulsel’ moesten dienen. De inleiding spreekt van ‘mengelwerk’. Het vervolg van Van de Woestijnes artikelenreeks is jammer genoeg verloren gegaan. Het stuk breekt nogal bruusk af met de laatste aflevering van Het Kunstblad. De tekst die wij hier presenteren, is dan ook noodgedwongen onvolledig. Toch leek die publicatie om nogal wat redenen zeer wenselijk.
De notities zijn eerst en vooral door Van de Woestijne gebruikt als een soort voorstudie voor zijn verhaal ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’, gebundeld in Janus met het dubbele voorhoofd (1908) en zijn als zodanig ook uniek. Van geen ander prozaverhaal van Van de Woestijne is een dergelijk voorstadium bekend. Dit is des te belangrijker aangezien het cruciaal is geweest in Van de Woestijnes literaire ontwikkeling: het is het vroegste langere verhaal en het eerste waarin hij een bestaand literair werk op een persoonlijke wijze bewerkt. Bovendien zijn we als het ware getuige van het tot stand komen van zijn opvatting over de liefde en over de verschillen tussen de liefde van de man en de liefde van de vrouw.
Naast dit belang van de weekbladreeks voor het latere verhaal ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’ - waarover zo meteen meer - zijn er de evidente kwaliteiten van de tekst zelf. Hij is opgebouwd rond een centrale stelling (‘wat hij [Romeo] bemint is, veel meer dan deze of gene bepaalde vrouw, de liefde-zelf’), die hardnekkig en niet zonder ironie wordt beargumenteerd. De tekst begint met een typische, alinealange periode, die Van de Woestijnes vroege meesterschap over de taal aantoont. Uit de eerste paragraaf, ‘Romeo and Julia’, blijkt daarenboven reeds hoe raak er geformuleerd wordt (de ‘liefde-zieke’ Romeo blaast Julia ‘een geconfeit madrigaal in 't oor’) - met gebruikmaking van Franse uitdrukkingen, als ‘le bellâtre du sentiment’ en ‘coup de foudre’.
Zoals de ondertitel zegt, wil Van de Woestijne een karakteranalyse geven van de personages uit Shakespeares Romeo and Juliet. Ook al is het ‘geen proeve van grondige kritiek’, zoals de wat mystificerende inleiding stelt, toch getuigt zij van een scherp doorzicht in Will's tragedie. De jonge schrijver concentreert zich voor die analyse vooral op de beeldspraak. Hij probeert het karak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter van de personages te verbinden met hun taalgebruik en op basis daarvan herkent hij een zekere evolutie in de figuur van Romeo. Romeo spreekt volgens hem ‘euphuïstisch’; aan ‘opzet in die gemaaktheid’ van de kant van Shakespeare twijfelt Van de Woestijne niet. Dat spreken in ‘concetti’ hangt volgens hem samen met het feit dat Romeo alleen met zijn hersens bemint, niet met zijn hart. De schrijver ziet wel een ‘gedeeltelijken ommekeer’ na de huwelijksnacht, maar toch blijft Romeo's liefde voor Julia ‘gedeeltelijk cerebraal’. Zo vals als Romeo spreekt, zo zuiver en eenvoudig spreekt Julia in Van de Woestijnes ogen.
Het is knap dat Van de Woestijne heeft gezien dat Shakespeare de taal van zijn personages aanwendt om ze te karakteriseren: de herhalingen en overbodige uitweidingen waarmee de ‘Nurse’ spreekt illustreren bijvoorbeeld haar babbelachtigheid. In het geval van Romeo echter zet hij de zaken toch naar zijn hand, ook al is het zo dat deze inderdaad verliefd is op zijn eigen verliefdheid en heel het stuk door wereldvreemd blijft.Ga naar voetnoot7 Een van zijn noodgrepen is dat hij de evolutie in het personage minimaliseert. Hij erkent de ‘trapsgewijze veranderingen’ expliciet maar niet van harte. Alle commentatoren zijn het er echter over eens dat Romeo inderdaad van een dromerige, melancholische dweper naar een passionele minnaar evolueert. Een tweede noodgreep is dat hij de taal van Romeo consequent als ‘gezwollen’ en wat Julia zegt altijd als ‘natuurlijk’ kenmerkt. Nochtans kan hij niet anders dan ook haar taal ‘gemaniëreerd spreken’ noemen en moet hij erkennen dat zij ook ‘hier en daar een woord’ gebruikt ‘dat naar euphuïsme zweemt’. Zijn motivering is echter dat zij ook ‘de literatuur die dan omliep’ kent. Van de Woestijne minimaliseert in het geval van Julia ongetwijfeld Shakespeares gemaniëreerd taalgebruik. Franz De Backer suggereerde terecht dat Julia allesbehalve steeds de ‘simpele fluistering’ is waarvan Van de Woestijne spreekt, maar ook concetti rondstrooit.Ga naar voetnoot8 Dat is bijvoorbeeld het geval in de monoloog die begint met ‘Gallop apace, you fiery-footed steeds,/ Towards Phoebus' lodging’, etc. Hij wijst ook op het ‘enigszins geaffecteerde’ van de andere personages en vergelijkt Romeo and Juliet met Shakespeares sonnet- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten en met Hamlet, waarin hetzelfde soort beelden voorkomt. Tot slot merkt hij fijntjes op dat Van de Woestijnes verwijt aan Shakespeare vreemd is, aangezien zijn eigen taalgebruik ook ‘eupheuïstisch’ is.
Van de Woestijnes Shakespearekritiek is nog om andere redenen dan haar intrinsieke kwaliteiten belangrijk. Zo maakt de publicatie enkele preciseringen mogelijk. Een daarvan is de periode waarin het verhaal ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’ is geschreven. Rutten dacht dat de tekst ‘naar alle waarschijnlijkheid ontstaan is in de tijd van de Laethemsche Brieven (1901), waarbij het verhaal, zowel thematisch als stilistisch, wonderlijk aansluit’.Ga naar voetnoot9 Wat hij beweerde blijkt nu alleen toepasselijk voor de kritische notities. Rutten ging overigens in tegen de opvatting van Van de Woestijnes biograaf Minderaa, die het ontstaan van het verhaal vroeger situeerde, in de tijd toen hij aan de universiteit studeerde.Ga naar voetnoot10 Ons rest nu, zoals gebleken is, alleen het vermoeden dat toen de eerste notities over het Shakespeare-verhaal werden gemaakt.
Minderaa steunde voor zijn datering op een getuigenis van de Gentse anglist H. Logeman over Van de Woestijne als ijverig Shakespeare-student. Naar deze Logeman vinden we een verwijzing in een brief aan Adolf Herckenrath van 17 juni 1901. Hij vraagt hem:
Hoe legt Logeman het volgende vers (Act II, scene II) uit: ‘He jests at scars that never felt a wound’? Ik meen er iets in te ontdekken... dat er misschien niet is.Ga naar voetnoot11 Zegt Logeman daar iets bijzonders over?
Twee dagen later meldt hij: ‘Romeo loopt op wielekens. Zondag krijgt gij het. Ik heb hem aan Minne voorgelezen, en dan met hem over de karakters gediscussieerd.’ Uit deze brieven maken we op dat Van de Woestijne vlak na het beëindigen van zijn Laethemsche brieven (op 2 juni 1901) in Latem aan een opstel over Romeo and Juliet aan het werken was. De vermelding ‘vóór twee jaar’ in het Carnet 1903-1905 blijkt dus te kloppen. Op grond van die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagboekaantekeningen kunnen we ook het ‘stellen’ van het verhaal definitief tussen 17 juni 1903 en 23 augustus 1903 (dag waarop het opgestuurd werd naar het tijdschrift Vlaanderen) dateren.
Shakespeares Romeo komt nog een paar keer in de brieven aan Herckenrath ter sprake. Van de Woestijne vraagt op 2 november 1902 of hij ‘geen geannoteerde uitgave van “Romeo and Juliet”’ in zijn bezit heeft en welke hij op de universiteit heeft gebruikt. ‘Kan ik die, in voorkomend geval, voor enkele dagen ter inzage hebben?’ En de volgende dag vraagt hij Herckenrath of hij nog deel één van zijn BurgersdijkGa naar voetnoot12 nodig heeft. Uit die brieven blijkt dus dat Van de Woestijne toen zijn opstel waarschijnlijk fatsoeneerde met het oog op de lopende publicatie.
Een andere precisering die mogelijk wordt zowel op grond van deze laatste brief als van de kritische notities, betreft de Shakespearevertaling die Van de Woestijne ter beschikking had toen hij zijn verhaal schreef. Rutten noemde een aantal mogelijkheden.Ga naar voetnoot13 Op grond van ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’ was daar moeilijk uitsluitsel over te geven, aangezien Van de Woestijne eigen vertalingen fabriceerde.Ga naar voetnoot14 Samen met de brief aan Herckenrath bewijst de tekst uit Het Kunstblad dat Van de Woestijne de vertaling van Burgersdijk, verschenen in 1884, binnen handbereik had. Van de Woestijne geeft van bijna alle citaten een vertaling in voetnoot of in de tekst. Bij het eerste citaat geeft hij aan dat hij de tekst van Burgersdijk gebruikt. Voor de daaropvolgende vertalingen wisselt hij Burgersdijks vertaling - vooral voor langere passages - af met eigen transposities of combineert hij diens versie ook meermaals met zijn eigen weergave.Ga naar voetnoot15 Van de Woestijnes eigen vertalingen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaak letterlijker dan die van de Nederlander of klinken minder ouderwets. Enkele voorbeelden illustreren dit: ‘More fierce, and more inexorable far,
Than empty tigers, or the roaring sea’
wordt bij Burgersdijk ‘Meer grimmig en veel min vermurwbaar, dan
Hongrige tijgers, of de woeste zee’ (o.c., 231)
en bij Van de Woestijne ‘Veel grimmiger, veel feller, min vermurwbaar,
Dan holle tijgers, of de woeste zee’.
De eerste regel is in elk geval preciezer en klinkt beter dan Burgersdijk, waarbij ‘vermurwbaar’ uit diens vertaling lijkt te komen; in de tweede regel kijkt de lezer op van het wel zeer letterlijke ‘holle tijgers’.
Van de Woestijnes vertaling doet hedendaagser aan in bijvoorbeeld: ‘Zoo hij gehuwd mocht zijn, zal mijn graf mijn huwlijksbed zijn’
dan Burgerdijks nu ouderwets aandoend gerijm: ‘Is zijn hand niet vrij,
Dat dan het graf mijn huwlijkssponde zij!’ (o.c., 136)
Juister is ook ‘dat zij voor eeuwig maagd zal blijven’ dan ‘Zij zwoer, voor zich haar schoonheid te bewaren’ (o.c., 113) voor ‘she hath sworn that she will still live chaste’ (Act. I, sc. 1). Eén enkele keer is Van de Woestijnes vertaling minder nauwkeurig. ‘I do but keep this peace; put up your sword,
Or manage it to part these men with me’ (Act. 1, sc. 1)Ga naar voetnoot16
wordt bij hem: ‘Ik houd slechts dezen vrede; uw zwaarden weg of onthoudt u deze
mannen met mij te scheiden’
terwijl Burgersdijk correct vertaalt als: ‘Ik noop hen tot den vreê; steek op uw zwaard;
Zoo niet, gebruik 't met mij, om deez' te scheiden.’ (o.c., 106)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ook interessant om ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’ aandachtig te bekijken samen met de vertaling van Burgersdijk en de ‘kritische notities’. Zo blijkt dat Van de Woestijne om verschillende redenen in zijn verhaal geen gebruik meer heeft gemaakt van de Burgersdijk-vertaling. Een voorbeeld maakt dat duidelijk. In zijn kritische notities citeert de dichter uit Act. I, sc. 5: ‘Her beauty hangs upon the cheek of night
Like a rich jewel in an Ethiop's ear:
Beauty too rich for use, for earth too dear.’Ga naar voetnoot17
In Burgerdijks vertaling wordt ‘in an Ethiop's ear’ weergegeven als ‘in 't oor eens moors’ (o.c., 131), terwijl het Romeoverhaal dichter bij Shakespeare blijft met ‘in 't oor eens Ethiopiërs’ (VW 3, 67). In hetzelfde citaat geeft Burgersdijk ‘like a rich jewel’ letterlijk weer met ‘gelijk een rijk juweel’, maar Van de Woestijne vertaalt hier met ‘als rijk ornaat’.Ga naar voetnoot18 Shakespeares tekst staat in het definitieve Romeoverhaal geheel tussen aanhalingstekens en wordt dus als (vertaald) citaat gepresenteerd. Bij dat citaat wordt een ander bekend vers aangehaald uit de monoloog van Romeo: ‘o, she doth teach the torches to burn bright’. Ook hier merken we een verschil. Burgersdijk vertaalt: ‘O, zij eerst leert den toortsen gloed en pracht!’ (o.c., 131). In zijn notities vertaalt Van de Woestijne moderner als: ‘O, zij leert de toortsen hoe zij mooi branden zullen’. In het verhaal wordt dat: ‘zij leert de toortsen hoe zij breed branden zullen’Ga naar voetnoot19 (VW 3, 67). Hij wil hier in de verf zetten hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romeo ‘weêr zichzelven met de hachelijkste beeld-taal’ beloog. Verdere voorbeelden - te veel om hier relevant te zijn - bevestigen de opzettelijke verdraaiingen die samenhangen met de visie van de schrijver op Romeo.
In het stuk uit Het Kunstblad vinden we al de interpretatie van Romeo terug die Van de Woestijne een jaar later in het verhaal ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’ geeft: met name ‘dat Romeo veel meer op de liefde dan op eene bepaalde vrouw zou verliefd zijn, in andere woorden: dat zijne liefde louter kop-liefde, louter cerebraal is’. Ook in het verhaal is sprake van ‘kop-liefde’ (VW 3, 75). Ook daar is het Romeo's sentimentele aanleg (verliefdheid op poëzie) die hem verleidt tot de liefde. We vinden tevens de ommekeer in zijn persoonlijk leven terug (3, 78) waarvan in de kritische notities sprake was. Maar zoals de Gentse Shakespearefiloloog Jozef de Vos al opmerkte: ‘the character is far more static in the Flemish story than in Shakespeare's version’.Ga naar voetnoot20
Dat Van de Woestijnes interpretatie van Romeo identiek blijft, blijkt nog uit het feit dat hij zelfs een gelijkaardige beschrijving van zijn hoofdpersonage geeft: ‘sentimenteel van nature, winnen bij hem de hersenen het op de zinnen: zijne sensuëeliteit gaat over in sentimenteeliteit’ wordt in zijn verhaal: ‘De sensuëele die hij was van nature wierd sentimenteel’ (3, 85). Een nog rechtstreeksere ontlening vormt een van de eigenzinnige argumenten voor zijn negatieve kijk op Romeo: het feit dat deze meteen met een huwelijk instemt is voor hem een bewijs dat hij het slachtoffer is geworden van zijn verliefdheid op de liefde, van zijn ‘liefde-theoretiseeren’. Hij schrijft: ‘Maar zijne kop-liefde had het nog zóo-ver niet gebracht, dat ze bezorgdheid waar' geworden om zijne overijld-gekozen bruid! En dom-weg, in plaats van zich-zelven en zich-zelven alléen, offert hij ook Giuletta zijner verliefdheid op (...)’ (3, 75). In de notities staat: ‘Maar zijne kop-liefde heeft het nog zóover niet gebracht dat ze bezorgdheid werd om Julia. En dom-weg offert hij ook maar Julia op (...)’.
Toch bestaat er een verschil tussen kritiek en verhaal. In zijn verhaal dikt Van de Woestijne zijn interpretatie nog aan. Hij maakt nu van Romeo een gevoelerig, zwak karakter, een dadenloos personage, dat niets afweet van het leven en zijn kennis alleen haalt uit literatuur. Romeo onderneemt bijvoorbeeld niets tegen zijn verbanning (VW 3, 79) en wentelt zich in zijn lijden (3, 81). Bij Shakespeare is deze dadenloosheid en verliefdheid op gedichten nergens zo sterk uitgedrukt. Vergeten we niet dat Romeo in diens stuk twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensen doodt: Tibaldo en Paris. Van de Woestijne moet in zijn verhaal van Romeo een lafaard maken, die om zijn lafheid in woede ontsteekt (3, 77), en van Paris een naïeveling (3, 70), een ‘aandoenlijke minnaar’ (3, 83) om dit gegeven te verzachten.
Van de andere personages die Van de Woestijne eerder in zijn kritische notities behandeld heeft, geeft hij in zijn verhaal ook een vrijwel identieke interpretatie. In zijn krantenstuk gaat hij in tegen Mercutio's analyse van Benvolio als een twistzoeker. Benvolio is integendeel voor hem ‘de allerwijste, de meest practische, de best-overleggende’. ‘Benvolio is een practische jongen: later wordt hij een zeer gezet edelman.’ Als ‘practisch’ en ‘gezet’ verschijnt hij inderdaad ook in ‘Romeo’ (VW 3, 56; 55). Hetzelfde geldt voor de voedster, die vulgair en zelfingenomen is (3, 74). Deze interpretaties sluiten aan bij Shakespeares visie. Anders is het gesteld met de personages waarvan we geen kritische karakterschets bezitten. Van Mercutio maakt Van de Woestijne een ‘spot-vogel’ en babbelaar (3, 55); van Rosalind een lichtekooi (3, 62) en van Fra Lorenzo iemand die zichzelf graag hoort spreken (3, 57). Het is mogelijk dat de schrijver deze visie ook in zijn kritische beschouwing verdedigde, maar in elk geval zou hij meer moeilijkheden gehad hebben dan bij Benvolio en de Nurse om ze te doen overeenstemmen met Shakespeares tekst.
We hebben al aangetoond dat de overeenkomst tussen Van de Woestijnes interpretatie in de krant en de Romeo van zijn verhaal berust op een zekere miskenning of dan toch zeer persoonlijke inkleuring van Shakespeares Romeo. Het eigenaardige aan ‘Romeo of de Minnaar der Liefde’ is dat er onmiskenbaar toch een transpositie heeft plaatsgevonden, die verhindert dat de visie van het verhaal op de figuur volledig met die van de kritische beschouwing identiek zou zijn. Die transpositie blijkt uit accentuering van de negatieve visie op Romeo. De afstand die zo is ontstaan tussen Van de Woestijnes verhaal en zijn notities (die nog veel dichter bij Shakespeares tekst liggen) zegt ons iets over de intentie van zijn bewerking. Zolang we alleen het verhaal kenden, konden we zeggen dat Van de Woestijne doelbewust een bepaalde interpretatie van Romeo aan de lezer opdrong. Zijn Romeo leek bewust veraf te staan van Shakespeares Romeo. Door de kritische notities echter weten we nu dat deze afstand veel minder intentioneel en bewust is, dat hij werkelijk het idee moet hebben gehad dat Shakespeares Romeo een ‘Kopfmensch’ is: zijn interpretatie van de Romeofiguur komt immers overeen met het beeld van Romeo in zijn verhaal. Niettemin moeten we bij die onbewustheid vraagtekens plaatsen. De transpositie houdt immers in dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Woestijne er elementen bij fantaseert. En juist door de verbeelding verwijdert hij zich bewust verder van het origineel. Hij schept voor zichzelf de mogelijkheid om er een persoonlijke interpretatie aan te geven, die een symbolische lading kan hebben.
Nu we weten hoe de relatie is tussen de kritische tekst en het verhaal, moeten we ons afvragen waarom Van de Woestijne de transpositie van de notities tot een verhaal gemaakt heeft (De voorafgaande vraag of hij de tekst echt als een ‘voorstudie’ gemaakt heeft, kunnen we bij gebrek aan externe uitspraken niet met zekerheid beantwoorden.). Het lijkt er alvast op dat hij zeer tevreden moet zijn geweest over zijn vondst met betrekking tot het karakter van Romeo. Maar als motivering voor de ‘recyclage’ van het materiaal lijkt dat onvoldoende. Rutten heeft gewezen op de mogelijk autobiografische inslag van het verhaal. De vrienden die aan elkaar in Verona vertellen, vergelijkt hij met de schildersvrienden uit Latem (o.c., 108). Nog fundamenteler is dat hij het verhaal in de eerste plaats als ‘zelfbelijdenis’ ziet en Romeo als een ‘spiegelbeeld’ (o.c., 113) van Van de Woestijne. De dichter zou zich verdubbeld hebben in Romeo en Benvolio. In Benvolio zou hij afstand nemen van zijn eigen ‘Romeo-natuur’. Zijn eigen aard zou die zijn van de ‘verintellectualiseerde, redenerende gevoelsmens en tobber uit het begin van onze tijdrekening’ (o.c., 113-114), van de fin de siècle-decadent.
Dat Van de Woestijne met Romeo overeenkomsten vertoont, is evident. Tegen Ruttens interpretatie dat hij zijn bewerking als een soort zelfportret zag, spreekt echter het feit dat we de interpretatie van de Romeofiguur al in de kritische beschouwing van Van de Woestijne terugvonden. Dat betekent dat Van de Woestijnes Romeo dus door de lectuur van Shakespeares tragedie al meteen vastlag. Daartegenover staat dan weer dat de visie van Van de Woestijne in zijn kritische beschouwing toch veel zegt over zijn eigen psyche en dat hij het dichterlijke van zijn figuur in zijn verhaal ontegensprekelijk aangedikt heeft.
Er is echter een andere mogelijk autobiografische component, waarop Rutten niet gewezen heeft: die van Van de Woestijnes aanstaande huwelijk met Mariette Van Hende. Wanneer hij dit verhaal schrijft, zit hij in volle voorbereiding van zijn huwelijk en de perikelen, die onder meer uit de brieven aan Herckenrath blijken, lijken wel door Benvolio geformuleerd in een van de vele passages waarin hij een wijsheid debiteert als deze: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want liefde is voor vrouwen geen spel, of zij zijn slechte, vermannelijkte vrouwen. Zoo ze eerbaar minnen, eischen ze eerbaar besluit. Zijn ze overigens niet steeds practisch op dit stuk, en legt de bewustheid van hare ondergeschiktheid, hoe macht-rijk deze zij, haar niet op dat ze zékerheid zullen hebben? Want wispelturigheid en fantazie zijn hier meest-al mánnelijke hoedanigheden; al erft ze de vrouw, als weêrwraak ook, soms lichtelijk over... (VW 3, 73). Hier is echter meer dan van spel met de eigen autobiografie sprake. We stoten in de parenthesis die aan dit fragment van het verhaal voorafgaat op Van de Woestijnes visie op de liefde tussen man en vrouw en vooral op het verschil bij man en vrouw in de beleving van die liefde. Volgens Rutten zijn er twee types van liefde van de man: ‘de “driftelijke”, die hij “de éenige schóone, en zeker de éenige wáardig-menschelijke noemt, en de meer “beredeneerde” die een beminnen met de hersenen impliceert, zodat men alleen maar meent verliefd te zijn.’ (o.c., 111) Met dit verschil tussen oprecht driftmatige en valse, beredeneerde drift herhaalt Rutten zijn bekende crux van het verschil tussen lichaam en geest. Wanneer we de complexe zin echter goed lezen dan zien we dat het er gaat om een tegenstelling tussen de liefde van man en vrouw. We citeren de lange zin: Want wij kennen - hebt geloof in rijk ondervinden - buiten het huwelijk dat ik niet bevoegdelijk weet en eene soort dankbaarheid die komt met de oude dagen, geen oprechte liefde dan dríftelijke, en betooien ons meestal, deftigheidshalve, en bedriegen ons-zelven met wat we hebben begrepen van vrouwelijke teederheid: smachtend verlangen en bange nadering, vreezen en zich overgeven, blijde op-fonteinen en angstig krimpen te zelfden oogenblik, van wat, in zulke antinomieën, misschien de éenige schóone, en zeker de éenige wáardigmenschelijke liefde is, zoolang ze spelen en beven en zinderen blijft in 't teeder vezel-weefsel der loutere gewaarwording, als bij de meeste vrouwen, dóor-leeft in gansch hun leven, en bij eenige begenadigde mannen in hunne jeugd; maar de jammerlijkste der vertooningen wordt, en de hatelijkste zelf-belieging bij ons die, alle zenuwen afgesloten, beredenéeren waar anderen gevóelen, en aldus met onze hérsenen beminnen, en aldus alleen méenen verliefd te zijn. (VW 3, 72-73) De liefde van de man is alleen oprecht als ze ‘driftelijk’, loutere gewaarwording is. Meestal bedriegt hij zich met begrip van de vrouwelijke tederheid en soms gaat dit zelfbedrog zo ver dat alleen nog het idee van beminnen over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijft. Vrouwelijke liefde daarentegen is altijd loutere gewaarwording. Ook in zijn kritische notities meent Van de Woestijne dat Julia's ‘physiologische gesteltenis’ haar ‘reeds tot exaltatie’ voorbestemt. Hij blijkt inderdaad van een dualisme uit te gaan, wanneer hij stelt: ‘Hare hersenen, geprikkeld door de begeerten om alle lichamelijke raadselen op te lossen waar ze vaag van hoorde, helpen meê.’ Maar hij legt meteen een band tussen hersenprikkeling en begeerte, want hier al blijkt zijn belangstelling voor de psycho-fysiologie van de mens, die hij in een reeks theoretische opstellen over poëzie een paar jaar later met meer kennis van zaken aan de dag zal leggen. Julia is voor Van de Woestijne degene die lichamelijk bemint en daar voor uit durft te komen. Romeo is ook sensueel, maar verschoont die zinnelijkheid met dichterlijke gezegden.
We willen dus stellen dat Van de Woestijne zijn visie op de verhouding manvrouw in zijn verhaal heeft willen transponeren. We vinden deze visie overigens ook terug in andere verhalen van Janus. In een interview met André de Ridder noemde Van de Woestijne ‘Romeo’ ‘een mannelijke vrouw van Kandaules’. Deze vrouw komt tot de conclusie dat ‘de geestelijke liefde eene vergissing is’.Ga naar voetnoot21 Ook de vrouw in ‘De zwijnen van Kirkè’ is de enige die echt weet wat liefde is, in tegenstelling tot die ‘zwijnen’ van mannen. Van de Woestijnes boodschap is dat vrouwen de enige zijn die tot echte liefde in staat zijn en dat die liefde noodzakelijk lichamelijk van aard is. Deze opvatting is ook in de lyriek terug te vinden en werkt het clichébeeld tegen van de vrouw als vlees en verderf. Het waardevolle van de kritische notities is dan ook mede gelegen in het feit dat ze ons helpen een beter inzicht te krijgen in de gecompliceerde visie van Van de Woestijne op vrouw en erotiek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romeo en Julia - Een schets der karakters‘Een vriend schreef, tot eigen vermaak, bij de lezing van Romeo en Julia van Shakespeare, enkele nota's op. Hij liet ons toe ze, als mengel[w]erk, op te nemen. Men zie er dus geen proeve in van grondige critiek, veel meer het flaneeren van een aandachtigen geest door Shakespeare's heerlijke warande.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romeo and JuliaGeboren uit zeer hooge familie, vergood door zijne ouders (zijne moeder sterft van verdriet om zijne verbanning) die hem met al hun zorgen omringen (zie Bedr. I, tooneel 1, het gesprek van Montague met Benvolio), opgekweekt tot een leven zonder daden, gevoed met de literatuur dier dagen, ‘verzonken in sonnetten, waar Petrarca in vervloeide’, B. II, t. 4) gelijk Mercutio zegt, - is het natuurlijk dat Romeo, die het lichte en reddende scepticisme van een Mercutio niet bezit, noch den meer practischen zin van een Benvolio, zou worden een droomer, die zijn hoofd vol hersen-schimmen steken zou, 's nachts tusschen de sycomores (B. I, t. 1) zou gaan wandelen, zich ‘kunstmatig een donkre nacht’, zegt Montague, B. I, t. 1), zoo wel in werkelijkheid dan geestelijk, schept, alleen nog in ‘concetti’ (we zijn in Italië, onder welopgekweekte edel-lieden die er aan hechten hun belezenheid te laten blijken en heel en al van hun tijd te zijn, ook in hun kleeder dracht, en in hunne spraak vooral) durft te spreken, en, doortrokken van de gevoelerigheid der post-Petrarquisten, zich natuurlijk verliefd waant.
Want wat hij bemint is, veel meer dan deze of gene bepaalde vrouw, de liefdezelf. Alles leidt er hem naartoe: zijne opvoeding, zijn levens-wijze, die ál te ledig is, de opvattingen zijner omgeving, het valsch-nobele dat men hem als goed en deugdzaam heeft leeren te zijn (men zie, in het derde bedrijf, hoe hij met zoo-gezegd-edele gevoelens, den degen-stoot van Tybalt van zich-zelf weert, om hem, onwillekeurig wel is waar, naar Mercutio te doen keer[e]n), álles brengt er hem toe sentimenteel te worden, te zijn ‘le bellâtre du sentiment’, zich-zelf met zijne eigen mooie woorden over zijn eigen gevoel te bedriegen, en, ja, hartstochtelijk te beminnen,... zonder juist te weten wie. Want zien we niet dat hij, zonder veel omslag, en als onbewust, van zijne groote en hopelooze liefde voor eene zekere Rosalinde nog vol, doch, in de aanwezigheid van die Rosalinde-zelf (want dáarom ging hij juist naar het bal bij Capulet), opeens verslingerd geraakt op Julia die hij niet eens kent, middel vindt haar een geconfeit madrigaal in 't oor te blazen, waarin hij haar bij een altaar vergelijkt, zijne twee lippen bij een blozend pelgrimpaar, en meer euphuïsme van dien aard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is hier werkelijk liefde? Is hier werkelijk de heilige schroom der eerste nadering? - Of zal dat eenvoudig een ‘flirt’ worden, een avontuurtje voor den liefde-zieke Romeo?
Eén ding staat vast: twee minuten vóor dat hij de balzaal ten huize van Capulet binnentrad, zucht hij: ‘De zware last der liefde drukt mij neer’, B. I, t. 4); hij weigert te dansen omdat hij onder de liefde lijdt die hij voor Rosalinde gevoelt; - maar nauwelijks heeft hij, met het oog des kenners, Julia ontwaard, of het gaat, zeer dichterlijk: ‘Her beauty hangs upon the cheek of night
Like a rich jewel in an Ethiop's ear:
Beauty too rich for use, for earth too dear.’
(B. I, sc. 5)Ga naar voetnoot1
enz. enz. - Rosalinde is in eens vergeten.
Men zal tegenwerpen: 1o het is het ‘coup de foudre’; 2o zijne liefde voor Rosalinde wordt alleen met spot beantwoord, en daarom vergeet hij ze zoo spoedig.
Dáarop valt te antwoorden: 1o Shakesp[e]are is een te goed menschen-kenner om het ‘coup de foudre’ in dergelijke gevoelerige dichterachtigheid uit te drukken en met dergelijke concetti duidelijk te maken. Vergelijk de alleenspraak van Romeo: ‘[O], she doth teach the torches to burn bright’,Ga naar voetnoot2 enz., waarin hij dat voorgegeven ‘coup de foudre’ uitdrukt, met de wijze waarop Julia, in hetzelfde tooneel, haar spontane liefde laat spreken: ‘My only love sprung from my only hate!
Too early seen unknown, and k[n]own too late!
Prodigious birth of love it is to me
That I must love a loathed enemy.’Ga naar voetnoot3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe eenvoudig en echt gevoeld, naast de holle woorden van Romeo! Over dezes dichterlijke taal als uitdrukking zijner liefde kom ik overigens terug.
Om het tweede argument tegen onze stelling, dat Romeo veel meer op de liefde dan op eene bepaalde vrouw zou verliefd zijn, in andere woorden: dat zijne liefde louter kop-liefde, louter cerebraal is, - argument, als zou hij zijne verliefdheid op Rosalinde gauw vergeten, omdat ze niet met wederliefde wordt beloond; - om dat argument te bestrijden, gaan we na wat die liefde met Rosalinde is geweest.
Hier geeft, hoofdzakelijk, in het 2e bed., 3e toon., het gesprek tusschen Romeo [e]n Fra Lorenzo antwoord op.
Fra Lorenzo is geen buiten-gewoon vernuftig mensch. Hij behoort veelmeer tot het slag domme en gedienstige broeders, waar men in het Decamerone vele voorbeelden van vindt. Wat geschiedt nu? Nauwelijks heeft Romeo hem bekend gemaakt dat hij den nacht wakend heeft doorgebracht, er bij voegend: ‘the sweeter rest was mine’,Ga naar voetnoot4 of Lorenzo, bekend met Romeo's passie voor Rosalinde, roept uit: ‘God pardon sin[!] wast thou with Rosaline?’Ga naar voetnoot5
Dus achtte hij Romeo ver genoeg in dat liefdes-avontuurtje met Rosalinde gevorderd, om eene nachtelijke bijeenkomst, en dan nog eene die zoo ‘sweet’ was, mogelijk te maken! Dat zegt genoeg.
Als Romeo echter verder vertelt dat Rosalinde vergeten en door Julia vervangen is, kan er de goede biechtvader niet over: heel de plaats die begint: ‘Holy Saint Francis, what a change is here[!]’
tot op het gemeenplaatselijke einde: ‘Women may fall, when there's no strength in men.’
maar vooral de kenschetsende regel: [‘.....y]oung men's love then lies [/ N]ot truly in their hearts, but in their eyes[.]’
zijn kenschetsend. En verder nog, als Romeo opmerkt, verontschuldigend om zijn ommekeer: [‘]Thou chidd'st me oft for loving Rosaline’,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antwoordt Lorenzo ‘For doting, not for loving, pupil mine’,
en verder: ‘Rom. And bad'st me bury love.
[12 oktober 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1ste Vervolg.
Lor. Not in a grave, [/ T]o lay one in, another out to have.’Ga naar voetnoot6
Men ziet het: Romeo ‘vergoodde’ Rosalinde. Lorenzo had hem genoopt die liefde te graven.., en die vrouw vergeet hij, in min dan twee minuten, voor Julia. - En waarom? Slechts heel op het einde van het gesprek maakt hij het bekend (en hiervan juist maakten wij een argument tegen ons zelven):
Julia geeft liefde voor liefde, en ‘The other did not so’; waarop terecht Lorenzo zegt (en hij herhaalt slechts wat hij vroeger zegde):
Die zag, uw min was oogenlust, maar drong uw hart niet in. Hetgeen het argument ten onzen voordeele wendt, en ons nogmaals gelijk geeft: dat Romeo vooral op de liefde-zelf verliefd is.
Nóg een bewijs hoe hij op die Rosalinde verslingerd was. Zegt niet Mercutio, als hij verneemt dat Romeo dien nacht niet te huis is geweest? (hetgeen hem geregeld iederen nacht schijnt te gebeuren): ‘Ah, that s[am]e pale hard-hearted wench, that Rosaline[,]
Torments him so, that he will sure run mad.[’]Ga naar voetnoot7
(Act. II, sc. 4).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ‘mad’, gek, wordt Romeo niet, want zijn hart bemint niet, maar alleen zijne hersens. Hij beeldt zich in dat hij verliefd is op Rosalinde, hij heeft er het hoofd vol van, ... maar na twee minuten is het ineens Julia die hem boeit.
- Hoe nu zoo'n man kon doen wat hij deed voor Julia, zonder den grond of de verontschuldiging eener echte, diepe liefde?
De ontwikkelings-geschiedenis van het minne-avontuur kan ons bekend maken met de trapsgewijze veranderingen in Romeo's gemoed.
***
We hebben gezien hoe bedoeld avontuur begon:
De ‘bellâtre’ Romeo heeft, met zijne meest-gezochte woorden eene liefdebekentenis gedaan, ‘à brûle pourpoint’, aan de schoone Julia. Het is opmerkelijk, overigens, hoe Shakespeare voorop Romeo euphuïstisch spreken laat; en dit gewoonlijk zoo lomp of zoo zonderling, dat het dadelijk in het oog loopt. Het schijnt wel dat hij hem, op enkele oogenblikken, wil belachelijk maken, zóo overvloedig en gezocht is zijne opgezwollen en dichterlijke taal: hij is het slachtoffer, zou men zeggen, van zijn eigen woorden; zijne woorden zijn zijne grootste vijanden; zij beheerschen hem. Dit voelt zelfs de hem zeer liefhebbende Julia:
[Op een] gegeven oogenblik (Bed. II, sc. 2) wil Romeo absoluuut zweeren, bij wat het ook zij, dat hij haar bemint; maar Julia is bang voor dien eed; in haar-zelf voelt ze dat dit alles ‘words, words’ (woorden) zijn, gelijk Hamlet zegt, en ze houdt Romeo tegen: ‘Do not swear at all; [/ O]r, if thou wilt, swear by thy gracious self.’Ga naar voetnoot8
Heel dit tooneel is, overigens, kenschetsend voor de studie van Romeo's verliefdheid.
Romeo, op avonturen be[l]ust, dringt, over den muur, Julia's tuin binnen. Wat gaat hij er zoeken? ‘zijn ziel’, zegt hij, ‘his centre’.
Eigenlijk weet hij het niet. Hij heeft geen afspraak met Julia; hij wordt alleen gedreven door zijn zucht naar avonturen. Hij wil bu[iten-]gemeen zijn, gevaar zoeken, omdat gevaar, in de ridder-romans, geregeld met liefde wordt beloond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nauwelijks in den tuin ziet hij Julia aan haar venster. En daar begint weer de bombast:Ga naar voetnoot9
‘It is the East, and Julia is the sun!’ enz. enz., totdat Julia, met een eenvoudig ‘Ah me!’ veel meer zegt dan hij in twintig verzen. Het gesprek gaat aan, bijna ‘terre-à-terre’ van wege Julia, die door hare bezorgdheid alleen hare liefde openbaart. Zij vraagt hoe hij hier kwam, of hij niet bevreesd is, hoe hij over den muur kon? Maar Romeo's dichterlijkheid weet raad:
‘With love's light wings did I overperch these walls’,Ga naar voetnoot10 en ‘By love’ (door de liefde) is het dat hij den weg vond. Maar Julia heeft hem reeds te zeer lief, ‘I am too fond’ (Ik bemin u te veel), zegt ze, dat zijn woorden haar anders zouden zijn. Zij hoopt niet dat ze valsch klinken. En dan zegt ze dat heerlijk monoloog: heel haar maagdelijke kuischheid openbloeiend in eene eerste liefde.
Romeo, in zijne zinnen gestreeld - want hij is van sensueeliteit niet vrij te pleiten, - wordt hoe langer hoe lyrischer. Hij wil er absoluut een eed op doen dat hij Julia bemint. Is dat niet reeds een bewijs dat die liefde niet heel echt is? Wij houden het er voor, dat de eed eene uiting is van eigen twijfel. Romeo vreest overigens dat Julia zelf aan zijn liefde twijfelen zou. ‘Waarbij moet ik dan zweeren’ (What shall I swear by)? vraagt hij. Maar zij is zeker van hare eigen liefde, te zeker dat ze aan weder-liefde twijfelen zou. En den opgewonden Romeo antwoordt ze: ‘Do not swear at all’, dan bij u zelf; dan alleen geloof ik u.
Men ziet duidelijk het verschil tusschen beide geliefden. De eerste, Romeo, is een oud-gediende der liefde: hij kent ze; gisteren smachtte hij nog om Rosalinde. Maar hij kent zich zelf zoo slecht, bezit zoo weinig zelfkritiek, dat hij tot Julia komt... wellicht met dezelfde woorden die hij tot Rosalinde sprak, eene taal waar ‘heel Petrarca in vervloeit’, - maar geen enkele uiting van een diep, echt, - en overigens onmogelijk - groot-zuiver gevoel. Hij maakt mooie phrasen, goochelt met allerlei beeld-spraak, vindt middel zich, gedurende eene korte afwezigheid van Julia, te vergelijken bij een school-knaap die schoorvoetend ter les gaat, gelijk hij met leedwezen van Julia afscheid neemt: een beeld dat men vergezocht mag noemen, - maar een enkel woord van echte liefde hoort men niet.
Vergelijk daarbij Julia. Wel hier en daar een woord dat naar euphuïsme zweemt. Maar ook zij kent de literatuur die dan omliep. Zij heeft zelfs, op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bal, het bewijs geleverd dat ze op galante en beleefde wijze een madrigaal weet te beantwoorden. Maar komt hare liefde aan het woord: hoe zuiver dan, hoe doorschijnend, zelfs, in al hare kuischheid, niet vreezend te laten hooren dat ze Romeo als man begeert naar den lichame, als ze naïef aandringt op hun huwelijk, reeds bij eene eerste samenkomst. Hier spreekt werkelijk een hart, en een hoofdje dat op hol wordt gebracht door echte passie (zie haar telkens terugkeeren zonder te weten waarom). Bij Romeo echter: veel mooie, maar ledige woorden.
- Niet alleen Julia, verblind door hare eigen liefde, is slachtoffer van die woorden. Maar ook, en hoofdzakelijk, Romeo. Hij ‘gobeert’ zich-zelf zóo, dat hij de naïeve vraag van Julia, om zoo spoedig mogelijk echtelijk gebonden te zijn, maar dadelijk inwilligt, zonder er aan te denken dat hij noodzakelijker wijze aldus beider ongeluk bewerkt. Dat hij zich-zelf opoffere, goed. Maar zijne kop-liefde heeft het nog zóover niet gebracht dat ze bezorgdheid werd om Julia. En dom-weg offert hij ook maar Julia op, - iets waar de[n] goed-willigen Lorenzo, anders nochtans een vertegenwoordiger van het ‘sens commun’, van de ‘gezonde rede’, hem al te bereidwillig in meê helpt.
[19 oktober 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2e Vervolg.- Dan volgt het huwelijk. En weer wil Romeo aan den gang, weer wordt hij lyrisch. Maar innig-kalm, hoe aangedaan ook, antwoordt weer Julia. En haar woorden, in hun eenvoud, zijn weer juister en echter uitdrukking van waar gevoel dan al wat Romeo zou kunnen zeggen: ‘...... [m]ore rich in matter than in words.
............
[m]y true love is grown to such excess,
I cannot sum up half my sum of wealth’.Ga naar voetnoot11
*** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In eens heeft in Romeo's leven een ommekeer plaats; tot op heden leefde hij in een wereld van fantazie, thans staat hij in eens voor eene drie-dubbele werkelijkheid: 1o hij is gehuwd, 2o hij doodt Tybalt; 3o hij wordt verbannen.
De eerste werkelijkheid zal zijn al-te-hoog-vliegenden minne-vlucht wel wat dichter bij de aarde gebracht hebben, en hem tevens door andere banden dan schitterende woorden aan Julia gehecht hebben. De tweede werkelijkheid opent opnieuw den haat der twee families, en wordt de kloof waarin zijn ideeele liefde wel zinken zal, om plaats te maken voor eene practische oplossing aangaande zijn lichtzinnig huwelijk met de dochter van zijn bloedsvijand. De derde werkelijkheid is wel de ergste. Zij zal hem, door verwijdering, die practische oplossing moeilijk maken; zijne liefde voor Julia berust overigens thans op meer stevige gronden: de huwelijksnacht is voorbij, en heeft hem wijzer gemaakt.
Dit alles brengt een gedeeltelijken ommekeer in hem te weeg. In den beginne laat hij zich drijven op gemakkelijken wanhoop, waarbij hij nog niet gansch vergeet wat dichters over liefde-wanhoop hebben gezongen; maar, gelukkig, Lorenzo is daar nog: met groote allemans-wijsheid doet hij Romeo inzien dat hij zich zeer gelukkig mag achten dat alles zóo'n loop neemt, met goedheid noemt hij hem een ‘fearful man’; hij laat eene gelukkige verzoening voor de oogen schemeren; bewerkt een nachtelijke samenkomst met Julia.
Dat alles troost Romeo; de daarop-volgende liefde-nacht, hoe lastig het scheiden zij, sterkt hem; en - opmerkelijk is het: hij spreekt reeds veel natuurlijker, niet meer zoo opgewonden; hij krijgt het besef der echte werkelijkheid.
Dit alles belet niet dat zijne liefde voor Julia nog gedeeltelijk cerebraal blijft. Want op het oogenblik dat hij Julia's waandood verneemt, hoe bleek en woest hij er ook uitziet, (‘Your looks are pale and wild’, merkt Balthazar op, Bed V, sc I), vertelt hij in een heel pittoresk verhaal hoe de apothekerswinkel er uitziet, waar hij zijn vergif zal koopen, en vindt nog de gelegenheid, in al zijne droefheid, met dezen te philosopheeren over dat oude thema, dat goud een grooter vergif is, dan vergif-zelf, en hem spitsvondig te verklaren dat hij niet 's mans ‘wil’ betaalt, maar wel zijne ‘armoe’: ‘I pay thy poverty, and not thy will’.
Men zal toegeven dat dit verschijnsel bevreemdend is. Wel is het waar: ‘les grandes douleurs sont muettes’, zegt Vauguenardes. Maar ‘muet’ zijn wil nog niet zeggen: geest verkoopen en wijsgeerige bespiegelingen houden. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het gedrag, in deze omstandigheid, van Romeo is weer maar éen excuus en éene uitlegging: hoe oprecht hij ook zij tegenover zich-zelf en tegenover Julia, zijne liefde is te zeer eene kop-liefde dat hij haar in echte smart kon uiten. En daarom zijn we hem dankbaar dat hij liever zweeg dan lucht te geven aan gewaande smart. Hadde hij maar weten te zwijgen bij het droevig geval dat, logisch gevolg van zijne sentimenteeliteit, zoo jammerlijk eene vergissing besloot: ik meen Romeo's zelfmoord op het schijn-lijk van Julia. Maar zwijgen kan hij niet. De poëtasters van den tijd zijn hem de baas.
En zoo maar dadelijk ontdekt hij aan zichzelf dat hij is: ‘More fierce, and more inexorable far,
Than empty tigers, or the roaring sea’.Ga naar voetnoot12
terwijl hij het graf-monument openbreekt met een breek-ijzer, een ‘mattock’. Dit gaat overigens niet zonder verdere verwoede beeldspraak: ‘Thou detestable maw, thou womb of death
Gorg'[d] with the dearest morsel of the earth,
Thus I enforce thy rotten jaws to open,
And, in despite, I'll cram thee with more food!’Ga naar voetnoot13
[26 oktober 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3e Vervolg.Het is blijkbaar, en zoo'n bombast bewijst het: hij heeft aan zich zelf wijs gemaakt dat hij wanhopig was. Hij vertelt het overigens aan Paris, als deze hem komt storen: ‘Good gentle youth, tempt not a desperate man;
................. her[e]after say:
[A] madman's mercy bade thee run away.’Ga naar voetnoot14
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Dat is alles zoo blijkbaar valsch-gevoel, alles zóo-uit-der-hersenen, dat we al dadelijk gevoelen: Romeo is weer in de macht van zijne vijanden: zijn tijd, zijne opleiding, zijne woorden.
Eenvoudiger wordt hij, als hij, door de majesteit der schijn-dood getroffen, Julia betracht, en 't bloedig lijk van Tybalt, waar hij Paris naast te slapen legt. Een oogenblik komt echt gevoel boven: ‘Ah, dear Juliet,
[W]hy art thou yet so fair?’
(Ha, dierbre Julia, waarom zijt gij nu zoo schoon?)
Maar weer is het concetti meester: de wormen worden - afschuwelijk! - Julia's kameniers: ‘With worms that are thy chamber-maids.’
En, met een beeld dat hij God-weet-waar-vandaan haalt, eindigt hij zijn leven, daar hij spreekt tot het gift dat hij slurpen gaat: ‘Thou desperate pilot, now at once run on
The dashing rocks thy sea-sick weary bark.’Ga naar voetnoot15
Zoo dat hij uitermate dichterlijk sterft.
***
Zóo stelde ik mij Romeo voor. Misschien te onrechte. Maar ik bleef den tekst getrouw. Misschien te onrechte. Maar ik bleef den tekst getrouw. Men merke mij niet op, als tegenwerping, dat Romeo [en] Julia onder Shakespeare's eerste werken is, en dat de schrijver dus nog volkomen onder den invloed van heerschend euphu[i]sme stond; ik heb, meen ik, genoeg doen opmerken hoezeer Romeo's taal van die welke Julia spreekt verschilt, om aan opzet in die gemaaktheid, van wege Shakespeare, die zoo wonderlijk fijn een karakter teekent en weet vol te houden, niet te twijfelen. Vertrouwend in die zonderlinge psychologische-analyseerende macht van Shakespeare, heb ik alleen getracht hem stap voor stap en woord voor woord te volgen; met het gevolg... dat men hierboven heeft gelezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoodat voor mij Romeo is: een jong onervaren man met zeer ontvankelijk gemoed; echter te zeer met valsche poëzie en valsche levensbegrippen gevoed zoodat hij daardoor, en door zijne ontvankelijkheid alles maar met onvervalschte waarheid opneemt; sentimenteel van nature, winnen bij hem de hersenen het op de zinnen [:] zijne sensuëeliteit gaat over in sentimenteeliteit. Hetgeen de gevolgen heeft die ik hierboven heb gezegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JuliaJulia is geen veertien jaar oud. Nauwelijks tot het sexueel leven geboren, weet ze toch reeds wat liefde is, of liever gist het: daartoe helpen haar hare voedster, die haar de ‘sous-entendus’ niet spaart, heel het stuk door; naast eene opvoeding die we raden en nagenoeg die moet zijn der dochters van Battista in ‘The Taming of the Shrew’: opvoeding die licht tot gevoelerigheid leiden kan. Maar Julia is te jong om sentimenteel te worden, en niet jong genoeg meer om dier zeeperige schoonheid en den dubbelzinnigheden harer minne onverschillig te blijven. Haar pasgeboren huwbaarheid stelt haar eischen.
[1 november 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4e Vervolg.En dien zelfden eenvoud, die zelfde zuiver gevoelde en bijna altijd zuiver-uitgedrukte passie, [h]are hersenen, geprikkeld door de begeerten om alle lichamelijke raadselen op te lossen waar ze vaag van hoorde, helpen meê. Ze is klaar voor eene eerste liefde, [ ] Romeo verschijnt. Hij is schoon genoeg. genoeg een dweper. Hij heeft haar overigens, als fijn vrouwen-kenner, het eerst opgemerkt: en dat is vleiend. Zij vraagt niet beter dan hem te beminnen. Hij spreekt haar zeer hoofsch toe. Zij bemint hem reeds.
Maar met de geboorte van die liefde wordt ook reeds angst gebaard: Romeo is de zoon van haars vader's aartsvijand. - Maar kent ze dan niet de poëzie der minne-dichters, en bestemt hare physiologische gesteltenis haar niet reeds tot exaltatie? En daarom zegt ze, zeer oprecht, zeer gemeend, en zeer natuurlijk, als met een voorgevoel: ‘if he be married,
My grave is like to be my wedding bed’Ga naar voetnoot16.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Romeo, door zin op avonturen geleid, zet de minnarij voort. En nu leeren we Julia kennen in al de schoonheid van deze eerste liefde.
Zij is kuisch, zij is schuchter. Maar haar liefde, hare nieuw-ontloken liefde overstroomt dat alles met een vloed van hoogste geluk, in zóoverre dat ze bijna ongelukkig wenscht te worden, mocht dit den wensch van Romeo zijn. Eischt hij het, dan zal ze op hem boos worden. - Zij stelt zich zelf overigens gerust over Romeo's oorsprong. ‘What's a Montague?’ vraagt ze zich af. En ze weet geen antwoord, dan dat ze Romeo hartstochtelijk bemint. Haar hoofd geraakt bijna op hol door die liefde. Ze waagt hier en daar een beeld om die te zeggen. Maar ach, ze komt steeds terug op de enkele woorden: ‘Ik bemin u zóozeer, dat ik geloof dat ook gij mij bemint’.
- En ze is bijna bang dat Romeo het haar kwalijk nemen zal, dat ze hem die liefde zoo openhartig, opbiecht. En ‘pardon me’ zegt ze, ‘and not impute this yielding to light love,
[W]hich the dark night hath not discovered’Ga naar voetnoot17.
- Men herleze overigens dit monoloog: ‘Thou know'st the mark of night is on my face’. (Gij weet, het merk des nachts is op mijn gelaat) enz.; ik sprak er overigens reeds vroeger over, en genoeg om thans te kunnen zwijgen.
En dien zelfden eenvoud, die zelfde zuiver-gevoelde en bijna altijd [ ] zuiver uitgedrukte passie, deze ‘Leidenschaft’, die misschien [‘]fliessen’ zal, maar de verzekering van eene ‘Liebe’ die ‘soll bleiben’ zoozeer in zich heeft, vindt men terug in al de scènes die ze met Romeo doorleeft. Zij is veel wijzer dan hij. Men zou gaan denken dat ze, door haar verstand, het mannelijk element is in hunne verhouding, eenvoudig omdat zij het zuiverst gevoelt, en hare oprechtheid op de vasteste gronden rust. Zóo in de huwelijksscène, zóo in de scène van het nachtelijk afscheid, zelfs in de scène waar ze, zonder omhaal, zonder declamatie, voor goed te sterven weet.
En overal voelt men hoe ze nog zoo jong is, en dat ze oprecht bemint. In het tooneel van het balkon komt ze telkens terug, om dingen te vertellen... die ze weer dadelijk vergeten heeft. Ze is als dronken van liefde als van een wijn die men nooit heeft geproefd. Ze is een echt klein meisje.
[8 november 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5e Vervolg.- En dan, als kommer en angst zijn binnengeslopen met den eersten liefdenacht: hare bezorgdheid om Romeo, eerste kenmerk der liefde, en haar wankelen of hij blijven zal of niet, - hoe zeer ze er ook naar gehunkerd hebbe, hoe vol ze ook is geweest met de wonderste verwachtingen: ‘O, I have bo[u]ght the mansion of a love,
But not possess'd it; and, though I am sold,
Not yet enjoy'd’...Ga naar voetnoot18
(A. III, sc. 2)
- En haar ingehouden vreugd dat niet Tybalt haar Romeo, maar Romeo Tybalt heeft gedood, hoe weinig ze die vreugd aan haar zelve bekennen durft.
- En dan verder hare naïeve liefde tot op het einde toe, tot bij haren dood, zoo rein en zoo zuiver gehouden: geen phrases, alleen gevoel, en dat in den grootsten eenvoud, met die laatste woorden van haar pasgeboren zinnelijkheid die nu gaat sterven reeds, die woorden als zij Romeo's veege lippen kust. ‘Thy lips are warm’..., (Uwe lippen zijn warm).
***
Maar niet die passioneele oogenblikken alleen geven blijk van hare oprechte, onvervalschte liefde: haar angstig wachten op de wegblijvende voedster (Act II, sc. 5); haar subliem quiproquo-gesprek met hare moeder, na Tybalt's dood (Act III, sc 5), waar alles zoo goed klopt en zoo vol echt gevoel is; haar korte opstand tegen den vaderlijken wil, en haar gauwe schijn-onderwerping om best-wil (Act III, sc. 5), hare koelheid, die echter dubbelzinnig genoeg is dat hij niets van de ware toestanden raden kan, tegenover Paris (Act IV, sc. 1), en eindelijk die tragisch-grootsche scène dat zij het slaapmiddel innemen zal (IV, 3) zijn als zoovele staken van den ontwikkelings-gang in het openbloeien dier verliefde maagd tot lijdende vrouw, die haar lijden en haar liefde moet verbergen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Julia is eene der schoonste figuren van Shakespeare. Zelfs het gemaniëreerd spreken op sommige plaatsen is niet als eene vlek aan te rekenen, al was het maar daar om te bewijzen wat twee menschen worden, opgekweekt in eenzelfde midden door dezelfde opvoeding, maar de eene geleid door gevoelerigheid, de andere door echt gevoel. Dat is het verschil tusschen Romeo en Julia, hoofdzakelijk.
[16 november 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6e Vervolg.Benvolio.In act. III, sc. I, schildert Mercutio aldus Benvolio's geaardheid: ‘Thou art like one of those fellows, that, when he enters the confines of a tavern, claps me his sword upon the table, and says: “God send me no need of thee!” and by the operation of the second cup, draws it on the drawer, when, indeed, there is no need..... thou art as hot as Jack in thy mood as any in Italy: and as soon moved to be moody, and as soon moody to be moved..... [a]nd there were two such, we should have none short[l]y, for one would kill the other. Thou! why, thou wilt quarrel with a man that hat[h] a hair mor[e], or a hair less, in his beard, than thou hast. Thou wilt quarrel with a man for cracking nuts, having no other reason but because thou hast hazel eyes. [.....] Thy head is as full of quarrels, as an egg is full of meat; and yet thy head hath been beaten as addle as an egg for quarrelling.....[’]Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus zou Benvolio zeer licht geraakt zijn, en even ras de schending straffen met den zwaarde, hij zou zelf aanleiding tot ruzie zoeken; hij is een vechtersbaas.
Nochtans komt hij in het stuk veel minder als dusdanig voor. Integendeel: van zijn eerste optreden af spreekt hij vrede-woorden: (Tot de vechtende knechts, a. I. sc. I) ‘Part fools; put up your sword; you know not what you do.’ (Uiteen gekken; trekt uw zwaard in; gij weet niet wat gij doet). En of hij wel zoo'n windbuil is; zoo'n losbol die in alles aanleiding ziet tot ruziemaken, zoo'n [‘]wind-ei’, die al maar er op los gaat zonder verder beraad?
Maar, hij blijkt, integendeel, in het vrienden-trio Romeo-Mercutio-Benvolio, wel de allerwijste, de meest practische, de best-overleggende te zijn. 't Is hij die het aangaat tegen Romeo's vader, na te gaan wat dezen eigenlijk scheelt, wat de knoop van zijn liefde's-avontuurtje mag zijn. En heeft hij het geheim ontdekt (nl. de passie voor Rosalinde), hij is het die er Romeo voor waarschuwt, hem aanraadt, vermits zij zwoer: ‘That she will still live chaste’, (dat zij voor eeuwig maagd zal blijven) maar aan haar niet meer te denken.
[7 december 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7e Vervolg.‘Be rul'd by me, forget to think of her’, (zij door mij ingelicht, en vergeet aan haar te denken) en afleiding bij andere vrouwen te zoeken (examine other beauties), hetgeen dan toch wel... practisch mag heeten. Hij gaat zelfs de belofte aan, dat hij Rosalinde uit Romeo's hoofd zal steken, - en doet het dan ook waarachtig.
Wetend - misschien bij ondervinding: de beste school om practisch te worden - dat ‘het eene vuur kan 't ander dooven’ ([‘]one fire burns out another's burning’[)], en dat het eene vergif (want de liefde noemt hij, weer misschien bij ondervinding, een ‘vergif’) het andre tegenwerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(‘Take thou some new infection to thy eye,
And the rank poison of the old will die’)Ga naar voetnoot20
(A. I, sc. II)
dit alles wetend, stelt hij aan Romeo vóor, het feest van Capulet te bezoeken: daar ziet hij wel dat die Rosalinde slechts ‘taamlijk’ was.
Hetgeen dan ook geschiedt: men weet met welk gevolg.
Maar hoe zullen zij bij Capulet binnendringen? Weer weet Benvolio den besten raad; geen omslachtigheid (‘the date is out for such prolixity’) (de tijd van zulke omslachtigheid is voorbij); het alles luchtig opnemen, en meêdansen: zoo kan men alles het best opmerken: - men ziet het: weer verstandig - practisch.
- En later blijkt weer zijn zin voor wat passend is, nl. bij het geschil tusschen Tybalt en Mercutio, (Act. III, sc. I) waar hij tusschen-beiden komt, en hun aanraadt, willen ze absoluut twisten, het dan toch te doen op eene afgelegen plaats: ‘We talk here in the public haunt of men:
Either withdrawn into some private place,
Or reason coldly of your grievances,
Or else depart; here all eyes gaze on us’.Ga naar voetnoot21
En dat is de man die, een enkel minuut daarvoren, door Mercutio voor een voorvechter en een ruzie-zoeker werd gescholden...
Benvolio is een practische jongen; later wordt hij een zeer gezet edelman.
[14 december 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8e Vervolg.De ‘Nurse’.Eene vrouw uit minderen stand die, in hoogeren stand gekomen en met een rang die niet die van een eigenlijke dienst-bode is, van dien hoogeren stand de gewoonten heeft overgenomen, die gewoonten tot gebreken heeft gebracht, en die aangeworven gebreken bij haar aangeboren gebreken van mindere vrouw heeft gevoegd.
Verzot op haar voedster-kind, Julia, heeft ze zich gansch aan haar gegeven, heeft haar niets onthouden; Julia mag in haar het volste vertrouwen hebben, al is ze babbeldol, en zij doet voor hare jong vergoodde meesteres de zonderlingste boodschappen.
Bij haar eerste optreden zijn al hare goede en kwade hoedanigheden in hun juist daglicht geplaatst. (Zie A. I, sc. 2).
Gravin Capulet heet haar Julia te roepen. Zij, de voedster, wil iets vertellen van toen ze twaalf jaar oud was, maar weet zich te vatten, en roept Julia met de zoetste namen.
De Gravin vraagt haar hoe oud Julia wel zijn kan. En daar gaat voedster weer aan den gang, en vertelt, met eene profusie van onnoodige en telkens herhaalde woorden en bijzonderheden, dat Julia met de Lamma's dagen veertien jaar zal worden.
Daarna meldt Lady Capulet dat voor Julia een man gevonden is. En weer loopt de fontein over van klaterend babbelen en herbabbelen, over Paris, en over de wijsheid van Julia ‘die ze met de melk ingezogen heeft’, en dat ze - weer het ‘détail grivois’ - bij, ‘schoone dagen, schoone nachten’ zou voegen: ‘seek happy nights by happy days.’
Men ziet hoe de Minne van het vertrouwen dat Lady Capulet in haar stelt gebruik en misbruik maakt: gebruik om Julia, als ware het haar eigen dochter, te beminnen en te vereeren als een heilige; misbruik door haar onverdragelijk snateren en 't aanhalen van bijzonderheden die aan Julia's jeugd wel mochten gespaard blijven.
Die groote liefde voor Julia, en het misbruik van het vertrouwen dat in haar gesteld wordt, maken haar tot koppelaarster: zij maakt het den geliefden mogelijk elkander te ontmoeten in de eigen kamer van Julia, waarover zij de wacht heeft; ja, ze gaat zóo ver dat ze door allerlei middeltjes de nachtelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijeenkomsten tracht te vergemakkelijken: zoo, door een touw-ladder, bij voorbeeld. Het besef dat ze geen dienstbode is, en de familiaire omgang met hare meesters hebben haar met nog eene andere zonde beladen: een hoogmoed, eene ingenomenheid met haar zelf die hoogst komisch zijn. Zij heeft een kind eener hoog-edele dame gevoedsterd en meent daardoor het recht verkregen te hebben zichzelf als hoog-edele dame aan te stellen. En zoo gaat ze uit, gevolgd door een knecht die haar waaier draagt, draagt weidsche gewaden die haar 't uitzicht van een zeilboot geven, en kan slechts een ding niet verbergen: de wijze waarop ze zich uitdrukt; hare voornaamheid-in-de-kleeren kan hare gemeenheid-naar-den-geest niet verbergen. Ze praat overigens veel te gaarne, en doet het te dikwijls, om den tijd te hebben kieskeurig te zijn. Dat is duidelijk te merken in Act IV, sc. 4, bij haar gesprek, eerst met Mercutio en Romeo, daarna met Romeo alleen, gesprek waarin ze overigens nogmaals laat blijken hoezeer ze Julia genegen is in volgende woorden: ‘..... but first let me tell ye, if ye should lead her into a fool's paradise, as they say, it were a very gross kind of behaviour, as they say: for the gentle-woman is young.....’Ga naar voetnoot22 Opmerkelijk ook hoe ze, niettegenstaande hare waardigheid, geen tweemaal de fooi, die Romeo haar aanbiedt, weigert. [20 december 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[9e Vervolg.]- Bij die valsche waardigheid past natuurlijk groote eigenliefde en zelfvoldaanheid. En daarom laat ze, bij hare tehuiskomst, Julia maar op uitleggingen wachten tot ze heeft uitgeblazen en geïnformeerd hoe het met het diner staat. Romeo bevalt haar overigens maar half: hij is voor haar veel te zacht, niet ruw genoeg. Toch helpt ze Julia bij haar geluk.
- De omgang met hare meesters heeft haar van de familie gemaakt: Tybalt noemt ze haar ‘besten vriend’ ([‘]the best friend I had’) omdat hij zoo uitermate beleefd was met haar (‘oh courteous Tybalt’ roept zij uit), en daarom snatert ze maar door, zelfs als haar meester, Capulet, een standje maakt aan zijne dochter, totdat deze haar uitscheldt en haar naar de keuken zendt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- En nòg een zonde is haar niet onthouden: ze houdt veel van ‘hartversterkingen’, van ‘aqua vitae’,Ga naar voetnoot23 die ze tot tweemaal toe vraagt.
- Summa Summarum: een goede vrouw die àl te veel van Julia houdt om wijs tegenover haar te handelen, en al te veel van eigengemak houdt om eenige strengheid te hebben voor haar eigen gebreken. Zij is een beetje gelijk ‘le geai qui s'est paré des plumes du poan’: ze wil zeer nobel zijn in haar manieren en in haar handelen, maar helaas, hare afkomst verbergt ze niet, en kan het niet: zij is eene ‘parvenue’ in den slechtsten zin des woords; maar ze heeft een zeer goed hart en is dàardoor beter dan vele echt edele groote lui, omdat ze toch meestal oprecht blijft.
(Wordt voortgezet).
[28 december 1902] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TekstverantwoordingDeze leeseditie van Van de Woestijnes notities over Shakespeare is gemaakt naar de tekst zoals die verscheen in Het Kunstblad, van 12 oktober tot 28 december 1902. De afleveringen zijn in onze tekstuitgave onderaan telkens gemarkeerd door middel van de datum tussen vierkante haakjes. Deze aanduiding vervangt de vermelding ‘Wordt vervolgd’ of ‘Wordt voortgezet’, die elke aflevering op een uitzondering na besloot. Voorts hebben we de volgende ingrepen in de tekst gedaan, aangegeven met vierkante haakjes []:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Engelse citaten is het gebruik van hoofdletters bij de aanvang van versregels en van aanhalingstekens gestandaardiseerd en werden de tekstcorrupties weggezuiverd die evident geen varianten zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nootcijfers in de tekst werden doorgenummerd. |
|