Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||
Het veramerikaansen van ons leven en onze taalGa naar voetnoot1
| |||||||
[pagina 18]
| |||||||
zodat het wel voor Nederlandstaligen verstaanbaar is, maar dat het bij Engelse moedertaalsprekers voor verwarring zorgt. [Vele leuke voorbeelden daarvan geeft de Engelse vertaalster Joy Burrough-Boenisch, die in Nederland woont en werkt, in haar boek Righting English that's Gone Dutch (Den Haag 1998).]
Natuurlijk denkt u nu: die Nederlanders zijn ook zo anglofiel als de pest. Het boek van de economisch journalist Marcel Metze Let's talk Dutch now. Harmonie in de polder: uitvinding of erfenis? [1999] geeft daar talloze voorbeelden van. We vinden in dat boek ook veel cijfers, waarvan ik er hier een paar wil overnemen. Zo treffen we er een onderzoek in aan naar de openheid van 46 landen voor buitenlandse invloeden. En wat blijkt? Korea is nr. 46, Japan is nr. 45, Oostenrijk nr. 44, Frankrijk nr. 43, Duitsland nr. 40 enz. en nr. 1 is Nederland. (blz. 44). België komt in het lijstje niet voor. Maar we weten dat wij in soortgelijke internationale statistieken meestal tussen Frankrijk en Nederland in zitten. Misschien zijn wij dus wel nr. 20! Maar ik zou zeker de mogelijkheid niet willen uitsluiten dat we toch dichter in de buurt van de nr. 1 dan van de nr. 43 zitten. Want een hele tijd geleden al hebben een paar van mijn studenten Nederlandse en Vlaamse kranten en reclamebladen vergeleken en die zijn tot de bevinding gekomen dat het aantal Engels woorden in onze bladen aanzienlijk groter was dan in de Nederlandse. Een belangrijke oorzaak daarvan is de speciale rol die het Engels bij ons speelt als het om het omzeilen gaat van tweetaligheidsproblemen: winkels en producten vermijden, door de keuze voor het Engels, de keuze tussen Nederlands en Frans. Zo worden in de liften b.v. bordjes opgehangen met de tekst ‘Free Phone’ en dan het noodnummer.
Maar er is ook bij ons nog meer aan de hand. Daarvoor ga ik even met u naar de Leuvense of de Gentse stationsomgeving. De NMBS heeft daar vorig jaar een aanpassing gerealiseerd voor automobilisten die daar even willen zijn om iemand te brengen of op te halen. Er zijn dicht bij de uitgang een zestal parkeerplaatsen gemaakt waar je ten hoogste een kwartier mag staan. Wat heeft de NMBS bedacht om deze boodschap door te geven? Er staat een bordje bij met de tekst Kiss and ride! Ik weet niet of dit echt Engels is. Als het dat is, wijst dat op nog meer Engelse invloed dan als het dat niet is. Dan betekent het immers dat de NMBS niet alleen talig verengelst, maar zich ook nog op z'n Engels gaat gedragen. (In Gent is de Engelse frivoliteit ondertussen vervangen door het sombere ‘Afscheidszone’!) | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
De Engelse formule is waarschijnlijk niet gekozen om de taalwetten te omzeilen: de NMBS past die zonder meer toe. Maar ongetwijfeld ook niet alleen om de nodige mededeling te doen over de parkeertijd. Er staat immers nog een tweede bordje bij die parkeerplaatsen. Dat is het reglementaire blauwe verkeersbord met een witte P erop en de tekst ‘maximum 15 minuten’. Het Engels meldt dus ook dat de NMBS een bedrijf is dat bij de tijd hoort, en bij de snelle jeugd van vandaag.
Had de NMBS daar dan geen Nederlands bordje kunnen plaatsen? Wat hadden ze daar dan op kunnen zetten? Kiss and ride: is dat een mededeling of een imperatief? Begrijpen Nederlandstaligen het als een bevel? Klinkt een bevel in het Engels vriendelijker in de infinitiefvorm dan in de imperatiefvorm? Net zoals in het Nederlands: kussen en rijden // kus en rijd. Door voor het Engels te kiezen zijn we van dit dilemma af. En, zoals gezegd, de Engelse gevoelswaarde ontgaat ons toch! Ook is er nog de vraag of rijd in orde is, zonder t. En met een d? Als we vlot willen zijn zeggen we toch rij. Maar zou kus en rij niet fout gevonden worden? Zou ride overigens niet beter vertaald kunnen worden als doorrijden? Dan zou het kus en rij/rijd door moeten worden, of dan toch maar kussen en doorrijden? Dan sla ik de mogelijkheid maar over dat iemand van de commissie nog de vraag stelt of zoenen niet beter is dan kussen. En dat een ander met de suggestie komt om er ‘kusje en weg’ van te maken...
Kortom omdat we beter Nederlands kennen, stellen we aan het Nederlands hogere eisen. Als we dan ook nog uitgaan van een Engels idee, is het overnemen van een Engelse tekst of het bedenken van een Engelse formule, slogan of kreet meestal heel wat eenvoudiger dan het maken van een correcte en adequate vertaling.
Maar waarom zouden we moeten vertalen? Een te simpel antwoord zou zijn: ‘we vertalen omdat we zelf niets bedenken’. In een onlangs gepubliceerd rapport van Eurocommissaris Busquin blijkt dat toch nog altijd 38% van alle wetenschappelijke publicaties uit de EU afkomstig is, tegenover 33% uit de VS. Hoeveel publicaties van die 38% - waarin natuurlijk ook een deel Brits van oorsprong is - in het Engels zijn geschreven, is me niet bekend. Maar dat zal wel de meerderheid zijn.
Er is dus wel degelijk iets aan de hand met de taal in onze wereld. Of er is meer aan de hand dan de verengelsing van het Nederlands. Vandaar de titel waaronder ik mijn verhaal heb aangekondigd: de veranderingen waar het | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
over gaat, zijn eerder Amerikaans dan Engels en ze betreffen weliswaar onze taal, maar nog veel meer. Het werkwoord veramerikaansen, dat zowel transitief als intransitief kan worden opgevat, geeft bovendien aan dat er niet alleen sprake is van een ingreep of een keuze van onze kant, maar ook van een autonoom, onafhankelijk van onze beslissingen verlopend proces van verandering van onze maatschappij.
Nu is een taalkundige natuurlijk niet de deskundige bij uitstek om over veranderingen in de samenleving te spreken.
De taalkundige weet evenwel dat de taal vers twee is - hoe belangrijk de factor taal in de beleving van de mens (en dus in de sociale psychologie) ook is. De taal behoort tot de bovenbouw. Het bestaan daarvan en de eventuele ontwikkelingen daarin worden bepaald door de maatschappelijke omstandigheden.
Om iets van zijn vak te begrijpen moet de taalkundige dus toch op de samenleving letten.
Vandaar dat ik het vermelden waard vind dat Albert Heijn zijn twee zonen in 1950 naar de Verenigde Staten heeft gestuurd om te bekijken hoe een supermarkt moest worden opgezet. (Het woord supermarkt is, volgens Nicoline van der Sijs, in het Nederlands opgedoken in 1963.) Vandaar ook dat ik het interessant vind dat 23 van de 25 grootste Nederlandse bedrijven geleid worden door managers die zijn gevormd aan de Harvard Bussiness School. En dat het aantal management consultants per miljoen inwoners in 1993 in de USA 321 bedroeg en in Nederland 321 (in Engeland 271, in Duitsland 172, in Frankrijk 145, in Spanje 135 en in Italië 112). ‘Het is opvallend’ zegt de Amsterdamse socioloog Abram de Swaan (Vrij Nederland 9 feb. 2002, blz. 34), ‘dat praktisch elke hoogleraar in een vooruitgeschoven positie in Nederland in Amerika heeft gestudeerd.’ En ook nog (ib.): ‘De media die door intellectuelen en zakenmensen in veel Europese landen gevolgd worden, zijn allemaal Engelstalig: de International Herald Tribune, de New York Review of Books, CNN, BBC World, de Financial Times, Wall Street Journal, de Scientific American.’
Het is dan ook niet erg gewaagd om te veronderstellen dat de talige veranderingen een direct gevolg zijn van de openheid waar ik het enkele minuten geleden over heb gehad. Want zoals Marcel Metze schrijft: ‘niet alleen het Angelsaksische denken, maar ook het bijpassende jargon [is] in Nederland | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
inmiddels gemeengoed geworden. Zozeer dat men in steeds meer Raden van Bestuur overgaat tot het gebruik van het Engels als voertaal.’ (blz. 208)
De mate waarin deze veranderingen zich voordoen zal, samenhangend met de geconstateerde verschillen in openheid, per samenleving en per bedrijf variëren. Maar overal treffen we ze aan. Ook in de landen die we lager op de lijstjes hebben aangetroffen, zoals Frankrijk b.v.
Iedereen kent het verhaal van de José Bové c.s. Als je op de 4e verdieping van de Galeries Lafayette, op de boulevard Hausmann in Parijs, een McDonald's vindt begrijp je ineens waar het om gaat! Dat Frankrijk precies zoals de andere met het fenomeen te maken heeft gekregen bleek nog eens toen de vooraanstaande Franse linguist Claude Hagège een tijdje geleden geleden in Bouillon de Culture tijdens een programma over het Frans met heel veel stelligheid en tot de grootste verbazing van Bernard Pivot en de andere panelleden de mededeling deed dat er tijdens de bestuursvergaderingen van een van de grootste Franse uitgeverijen - het groene hout dus! - gewoon Engels werd gesproken. [Hagège noemde, net alsof het een groot misdadiger betrof, de naam van het bedrijf niet. Het zou me niet verbazen dat het Hachette is, dat immers onderdeel is de multinational Vivendi.)
We mogen, kortom, wel aannemen
Als Vlamingen hebben we misschien minder moeite om dat te begrijpen omdat we nog niet zo heel lang geleden al soortgelijke ervaringen hebben opgedaan.
De verfransing van onze dialecten van 150 jaar tot 50 jaar geleden is geenszins uit de lucht komen vallen. Dat is helemaal geen autonome taalkundige ontwikkeling geweest van het Leuvens, het Brugs of het Antwerps. Maar een rechtstreeks gevolg van de Belgisch-Franse overheersing van het openbare leven, de handel, de techniek, de cultuur. We hebben op onze velo op een sel gezeten terwijl we onze guidon vasthielden (of loslieten) en onze frein gebruikten, niet omdat onze grootouders en onze ouders hun taal wilden | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
moderniseren, maar omdat het moderne leven van toen al die nieuwe dingen in hun omgeving in het Frans tot in de uithoeken van het land had verspreid. En met de dingen kwamen de namen ervan, dus ook de Franse woorden.
De moderne dingen van nu komen uit de Verenigde Staten (ook als ze uit China, Singapore, Maleisië of Japan komen) en dus komen ook de woorden waarmee we ze benoemen uit dat land, dus uit het Amerikaans(e) Engels (het Amerikaans?)
Een natuurverschijnsel dus? En dus niets tegen te doen? Misschien niet, maar het voorbeeld van de verfransing toont wel aan dat het kan verkeren. Wat de taal betreft evenwel, ook weer als gevolg van verschijnselen in de onderbouw. Vlaanderen is de laatste 50 jaar in materieel opzicht sterker geworden en daardoor ook weer meer baas in eigen taal. (Hoewel: er zijn ongetwijfeld veel minder Franse woorden te horen - de puristische reflex t.o.v. het Frans is eerder sterker dan zwakker geworden - maar nog altijd overspoelen gallicismen vanuit Brussel het hele Vlaamse land: letterlijke vertalingen als ‘op zijn honger blijven’, ‘op vraag van’, ‘in vraag stellen’ zijn schering en inslag. En dan zal ik het nu maar niet hebben over de vele noodvertalingen van L. Michel of E. Durand.]
Toch is het de vraag of dit argument meer is dan een strohalm. Want dat Vlaanderen en Nederland de Verenigde Staten de komende decennia materieel kunnen overvleugelen is wel uitgesloten.
Misschien kan Europa dat wel? Maar Europa is geen land. En Europa heeft geen taal. Als Europa ooit één land wordt, en als Europa ooit één taal spreekt, dan zal dat - zoals het er nu naar uit ziet - het Engels zijn. Daar schieten we dus niets mee op. Dat zou dus pas de echte ‘verengelsing’ van onze samenlevingen betekenen. Erg groot acht ik de kans toch niet dat het binnen afzienbare tijd zo ver komt. Want we kunnen bijna dagelijks constateren dat er onder Europese leiders helemaal geen eensgezindheid bestaat over de vorming van het land Europa. En het zou zeker nog heel wat langer duren eer alle Europeanen, als ze dat al zouden willen, Engels zouden spreken. Maar wie zegt dat we b.v. over tweehonderd jaar niet zover zijn? De Verenigde Staten van Amerika zelf bestaan toch ook niet veel meer dan tweehonderd jaar... Of over honderd jaar, want zoals de Amerikaanse futuroloog Ray Kurzweil ons op het hart drukt, de veranderingen zijn niet lineair, maar exponentieel. Dat betekent dat de snelheid van de veranderingen om de 10 jaar verdubbelt. En dat betekent weer dat de 21e eeuw 100 maal meer veran- | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
deringen te zien zal geven dat de 20e. Of nog opwindender - of afschrikwekkender als u wilt - dat we in de 21e eeuw net zoveel veranderingen zullen zien als de voorbije 2000 jaar. De computers zullen intelligent worden, maar de mens zal zijn denkvermogen door uitbreiding met niet-biologische capaciteiten enorm vergroot en versneld zien worden. ‘Und, zo zegt Kurweiler in Die Zeit van 3 januari 2002, wir werden nicht mehr mühsam lernen müssen, sondern Wissen direkt aus dem Computer in unser Gehirn runterladen [niet downloaden!].’
Ach, dat is natuurlijk niets meer dan koffiedik kijken (en bovendien: ‘Linguistic predictions have a habit of being wrong’ heeft David Crystal gesteld in The Cambridge Encyclopedia of Language) [1991] blz 357). Wie weet rukt ondertussen de Islam niet definitief op tot voorbij Wenen en worden we vervolgens gewoon gearabiseerd. Of misschien komen ondertussen - of een beetje later - de Chinezen wel.
Maar het kan ook wel vlugger veranderen, zoals bij de eeuwige plannen uit de jaren 30 van de vorige eeuw voor de germanisering van Europa gebleken is. De vrees voor de verduitsing van onze taal is bij velen toen misschien nog wel groter geweest dan de ongerustheid m.betr.t. het Engels nu. Na één decennium was het over.
De omstandigheden zijn nu anders - sommigen onder u zijn misschien ook van oordeel dat we een oorlog beleven die met andere middelen wordt uitgevochten dan die van 40-45. En dat is misschien toch voldoende om de vraag te blijven stellen of de situatie van vandaag niet even gevaarlijk is als die van toen en of de evolutie daarvan, juist vanwege de (schijnbare) vreedzaamheid ervan, niet even bedreigend is voor het voortbestaan van het Nederlands.
Als het onderwerp vandaag ter sprake komt is dat immers toch meestal in een context van bezorgdheid. Ik heb althans niet de indruk dat er veel mensen in onze gemeenschap ijveren voor de bevordering van de verengelsing. Veruit de meesten staan er onverschillig tegenover. Zij hebben wel wat anders aan hun hoofd. Bovendien zijn de meesten zich helemaal niet bewust van dergelijke ontwikkelingen.
Evenmin als onze grootouders beseften dat velo, sel of guidon Franse woorden waren, heeft de gemiddelde taalgebruiker er nu weet van dat bungalow, caravan, computer, living of ticket (pseudo) Engels zijn. Er zijn natuurlijk verontrusten. Maar probeer de stevigheid van hun verontrusting even te testen door hun de vraag te stellen waarom ze toch altijd (in ieder geval toch vaak) | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
living zeggen als ze woonkamer bedoelen, stock zeggen als ze voorraad bedoelen, job zeggen als ze baan bedoelen. Waarom zeggen ze ticket in plaats van kaartje, bonnetje, plaatsbewijs of biljet? Waarom verkiezen ook zij de bastaardvloek shit boven merde [mijn spellingcorrector (checker!) heeft geen bezwaar tegen shit, maar merde kent hij niet!]? Waarom parking i.p.v. parkeerplaats of parkeergarage? Waarom verkiezen zij gangster boven boef of bandiet? Waarom hooligan boven voetbalvandaal? Waarom zeggen ze liever reporter dan verslaggever, liever roofing dan asfaltpapier of dakleer?
‘Wat wilt u’, is dan de reactie: ‘wij zijn geen puristen. En bovendien zegt iedereen toch living en stock en ticket en parking en roofing’.
En hebben ze geen gelijk? Puristen zijn er inderdaad m.betr.t. het Engels heel weinig. En laten we eerlijk zijn: de ervaring heeft ons geleerd dat puristische inspanningen slechts zelden tot blijvende resultaten leiden. Het verdwijnen van de germanismen uit de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw is niet het gevolg geweest van de activiteiten van b.v. het Genootschap Onze Taal (dat daarvoor speciaal was opgericht), maar van het feit dat Hitler de tweede wereldoorlog heeft verloren. Het afnemen van het aantal Franse woorden in onze dialecten is niet het gevolg geweest van de inspanningen van Heidbuchel, Paardekooper, Florquin of Galle - waarmee ik hun verdiensten voor onze taal geenszins wil bagatelliseren - maar van de afname van de Frans-Belgische dominantie in Vlaanderen. En kijk nu even naar de ongewone maatregelen die de Franse overheid genomen heeft om de Angelsaksische invloed op het Frans tegen te gaan. Niet dat die helemaal niets hebben opgeleverd: service station is immers algemeen station service geworden in Frankrijk. En de Fransen zeggen niet computer, maar ordinateur, niet software, maar logiciel, niet file maar fichier, niet printer maar imprimante.
Maar er is nu toch een McDonald's op de 4e verdieping van de Galeries Lafayette in het hartje van Parijs, en er is er ook een in Figeac, in de onmiddellijke buurt van Bové en in hoeveel andere grote en kleinere steden. M.a.w. zelfs als de verengelsing van de taal enigszins een halt kan worden toegeroepen, dan nog is aan de veramerikanisering van de samenleving geen einde gekomen. [Door runterladen te gebruiken is Duitsland en door imprimante te gebruiken is Frankrijk niet immuner dan wij die het maar bij downloaden en printer houden.]
Het is overigens tekenend dat het Genootschap Onze Taal zich dezer dagen helemaal niet manifesteert als bestrijder van de Engelse invloed. Wel heeft de | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
Nederlandse wetenschapsjournalist Arno Schrauwers, die ook nog bestuurslid is van de Stichting Natuurlijk Nederlands, de werkgroep Anglowaan opgericht. Die groep werkt aan een Woordenlijst Onnodig Engels, waarin alternatieven worden aangeboden voor Engelse indringers (zeg dus niet e-mail, attachement, cast, helpdesk, voicemail of display maar webpost, aanhangsel, rolbezetting, vraagbaak, praatpost of afleesvenster). Af en toe besteedt een krant aan dit en soortgelijke initiatieven enige aandacht. Men schrijft wel eens een wedstrijd uit om nog meer - liefst leuke - eigen woorden te bedenken en men bespot tussendoor wel eens een ondernemer of een manager die graag Engelse termen gebruikt. Maar erg veel animo om zijn club te steunen zegt Schrauwers toch niet te merken. Hij komt zelfs met het bij dergelijke mensen vaker aangetroffen vermoeden dat Nederlanders geen erg hoge pet hebben van hun eigen taal. ‘Het gaat mij aan het hart, zegt hij, dat het Nederlands in veel situaties niet meer adequaat wordt geacht. Zo gaat men in onderdelen van seconden op het Engels over zodra er een buitenlander in zicht is. Wat dat betreft lijken we wel een taalkolonie van de VS, waarin de onderdanen als vanouds opkijken tegen de cultuur van de kolonisator.’ (Vrije Geluiden (VPRO) 9 nov. 2000, blz. 67).
Uit wat ik enkele minuten geleden heb gezegd over de invloed van de onderbouw op de taal, kunt u zonder moeite afleiden dat ik Schrauwers aan de voorzichtige kant vind zitten als hij het over ‘een taalkolonie’ heeft. En ook kunt u constateren dat hij van de Engelse woorden onmiddellijk terecht komt bij het probleem van de taalkeuze. Als we de vanzelfsprekendheid bekijken waarmee iedere Amerikaan die op Schiphol of Zaventem uit het vliegtuig stapt en de pers te woord staat, zonder blikken of blozen Engels spreekt net alsof hij ergens in Ohio of Tennessee uitleg staat te geven, zou het ons moeten verbazen dat die Amerikanen zich nergens op de wereld blijken af te vragen of dat wel kan. Maar het verbaast ons niet. Evenmin als het de Amerikanen verbaast dat ze overal hun eigen taal kunnen en mogen spreken.
Er is overigens niets nieuws onder de zon. In de klassieke oudheid gingen Grieken en Romeinen op precies dezelfde wijze te werk. Wie geen Grieks of Latijn sprak was een barbaar. En bij dat woord dachten zij niet zoals wij aan wild en/of onbeschaafd, maar aan het getjsilp van de vogels. Wat zo'n tsjilper te vertellen had interesseerde hen helemaal niet. En als ze dachten dat dat misschien toch het geval zou kunnen zijn, vroegen ze een vogelwichelaar naar de betekenis ervan, net zoals ze dat deden met de orakels. | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
Ik kom meteen nog even terug op de vraag of uit dit soort van machtsvertoon misschien nog iets uit valt af te leiden dat van belang zou kunnen zijn voor de verdere ontwikkelingen
Eerst besteed ik nog enige aandacht aan de net even geformuleerde tegenwerping dat wat iedereen zegt bezwaarlijk als vreemd kan worden gekenmerkt, laat staan dat dat gestigmatiseerd moet blijven. Dat sluit namelijk precies aan bij de vanzelfsprekendheid van het Engels op Schiphol of Zaventem en waar al niet. Zo gaat het nu eenmaal en zo doet men dat. Het wijst er allemaal op dat wij en vele anderen in de wereld op zijn minst toch enigszins de neiging vertonen - ik probeer het zo genuanceerd mogelijk te zeggen - om de verengelsing voor lief te nemen.
Is dat erg?
Wat is erg? Wat gebeurt er precies met onze taal en wat betekenen de aan de gang zijnde veranderingen voor onze samenleving?
Wat gebeurt er met onze taal?
Er worden de laatste jaren - dat is althans algemeen de indruk of het ruim verspreide gevoel - veel, volgens een aantal mensen te veel Engelse woorden in opgenomen. Dat leidt tot de vrees dat, als dat overnemen zo doorgaat, dat in ieder geval tot de verbastering en misschien wel tot het einde van de zelfstandigheid van onze taal zal leiden.
Objectieve gegevens zullen allicht deze ongerustheid niet kunnen bezweren. Maar het kan toch geen kwaad te proberen die boven water te krijgen.
Woorden tellen is een eenvoudig karweitje. Het is de vraag echter wat de cijfers zeggen over ‘veel’ of ‘te veel’. En dan is er nog het probleem om te bepalen waar de bovengrens ligt waarvan het overschrijden het einde van een taal betekent.
Om met dit laatste te beginnen: taalkundigen zijn ervan overtuigd dat geen enkel aantal vreemde woorden bepalend geacht kan worden voor het dood verklaren van een taal. M.a.w. de woordenschat vinden taalkundigen van relatief weinig belang bij de bepaling van de eigenheid van een taal. De grammatica, bestaande uit het geheel van de woordvormen (de morfologie) en het geheel van de zinsconstructies (de syntaxis) en de uitspraak bepalen de eigenheid van een taal veel sterker dan de woordenschat dat doet. Er zijn talen bekend waarvan de woordenschat voor 90% uit aan de buren ontleende ter- | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
men bestaat en die toch door iedereen die er (helemaal of in enige mate) vertrouwd mee is, als aparte entiteit erkend worden.
De cijfers van het aantal Engelse woorden in het Nederlands kunnen de betekenis van hun levensbedreigende invloed dan ook alleen maar geringer maken.
Toen we in 1999 bij het verschijnen van de 13e druk van de grote Van Dale de balans konden opmaken van acht jaar Engelse import moest dat wel onze conclusie zijn. We vonden in de nieuwe druk zeker meer Engelse woorden dan in de twaalfde. Dat had iedereen natuurlijk wel verwacht - sommigen hadden het zelfs gevreesd! Maar voor ieder Engels woord dat we sinds 1992 hebben opgenomen, hebben we ook tien Nederlandse woorden aan ons bestand toegevoegd. Of tien, dat is ietsje overdreven, want bij de overige 8778 nieuwe woorden horen ook een handjevol niet-Angelsaksische vreemdelingen.
Daar was geen opzet mee gemoeid. Ons baserend op onze traditionele selectiecriteria zijn we helemaal toevallig bij de genoemde verhouding van tien tegen één uitgekomen. Dat betekent dat de Engels woorden zeker niet zo talrijk zijn dat ze een bedreiging kunnen vormen voor het Nederlandse karakter van onze woordenschat, laat staan dat ze de vitaliteit van het woordvormende vermogen van het Nederlands zouden kunnen aantasten. Wie geen bankier, computerfreak of popmuziekdeskundige is zal de meeste Angelsaksische nieuwkomers overigens nauwelijks kennen, laat staan gebruiken. Het overgrote deel van de in de 13e editie van de Grote Van Dale opgenomen woorden behoort immers eerder tot bepaalde vakjargons dan tot de algemene actieve woordenschat van de Nederlandse taalgemeenschap.
Met het opnemen daarvan heeft de redactie niets anders willen doen dan wat in eerdere edities al gebruikelijk was met vreemde en/of technische termen: met in het achterhoofd de wetenschap dat de taalgebruikers dergelijke termen min of meer frequent kunnen aantreffen in kranten en tijdschriften en ze dan ook in het woordenboek zullen opzoeken, wordt er de betekenis en eventueel ook een Nederlands synoniem van opgegeven.
Dat laatste is bijvoorbeeld gebeurd bij fundraising (met als Nederlands equivalent fondsenwerving), en babyboomer (waar we geboortegolver als vertaling voor kennen), en vooral bij computertermen als default, bookmark, browser, spreadsheet, desktop en drive. Het bestaan van de Nederlandse tegenhangers daarvan (resp. standaardwaarde voor default, bladwijzer voor bookmark, bla- | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
deraar voor browser, rekenblad voor spreadsheet, bureaublad voor desktop en diskettestation voor drive illustreert overduidelijk dat de inburgering van technische ontwikkelingen zeker ook kan leiden tot de vernederlandsing van de terminologie.
Hetzelfde kan worden geïllustreerd m. betr. t. andere dan Angelsaksische binnenkomers, b.v. op het gebied van de voeding en de keuken. Daar vinden we, in ongeveer 400 nieuwe woorden, de getuigen van de groeiende internationalisering van onze eetcultuur, waarin aceto balsamico, blini, carpaccio, feta, gazpacho, pesto, sushi en tapenade bijna tot de dagelijkse kost zijn gaan behoren. Dat belet overigens ook weer niet dat de verfijning ook op dit terrein tot Nederlandstalige vernieuwingen leidt. We maakten eerder al een onderscheid tussen een banaan en een bakbanaan, nu zijn daar nog de kookbanaan, de babybanaan, de fruitbanaan en de dessertbanaan bijgekomen. En zo onderscheiden we nu ook bakboter, bardeerspek, bladspinazie, eikenbladsla, ijsthee, en kruidenlikeur van de al langer bekende ‘gewone’ producten.
Soortgelijke opmerkingen zijn te maken bij o.a. de snelle opkomst en inburgering van het internet in onze taal. Dit wereldwijd verspreide fenomeen is met ontleende woorden en woordcombinaties als chatbox, cyberspace, e-mail en webcam- en natuurlijk het woord internet zelf -, maar evenzeer met nieuwe Nederlandse termen als datasnelweg, digitale snelweg, domeinnaam, elektronische post, inbelpunt, informatiesnelweg, en zoekmachine al niet meer uit onze taal en dus ook niet uit het woordenboek weg te denken.
Deze vernederlandsing gaat vaak snel, soms zelfs zo snel, dat het Engelse woord waarmee een techniek of een onderdeel daarvan in het Nederlands komt, alweer vervangen is door een Nederlands alternatief voordat dat Engelse woord heeft kunnen inburgeren. Zo is - om nog even bij de computerterminologie te blijven - het Engelse woord taskbar niet in het woordenboek opgenomen, simpelweg omdat dit woord al was ‘ingehaald’ door de taakbalk, voordat het maar de kans had in onze taal in te burgeren. [Ik zag in De Standaard van 3 oktober jl. een recensie van het Woordenboek Informatica en Telecommunicatie van Hein van Steenis waarin gezegd wordt dat dit werk zowel een verklarend als een vertalend woordenboek is. Het zou ongeveer 15.000 termen bevatten met niet alleen een beknopte omschrijving van de betekenis als hun Nederlandse vertaling. Dat wijst er wel op dat zelfs in computerland niet alles Engels is wat de klok slaat.] | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Ten slotte wijs ik er nog even op dat de Nederlandse morfologie weinig of geen concurrentie ondervindt van de Engelse. De neiging bestaat om langere samenstellingen niet meer aaneen te schrijven. Op z'n Engels zegt men dan, maar het is nog de vraag of de mode van de afkortingen en de letterwoorden daar ook niet in bepaalde mate (mede) verantwoordelijk voor is. In dergelijke formules pleegt men hoofdletters te gebruiken en dat gebruik zou op zijn beurt bij het voluit schrijven van de termen in kwestie ook van invloed kunnen zijn op de losse schrijfwijze. Het is overigens niet zeker dat we hier voor een morfologische verandering staan. Het zou net zo goed om een terugkeren kunnen gaan naar een wat minder strakke orthografische aanpak, die ook het weglaten van de punten en eventuele andere tekens accepteert. De hoge-snelheidslijn, met z'n streepje en z'n tussen-s toch een keurige Nederlandse term, wordt dus HSL. Dat zou vroeger waarschijnlijk anders geweest zijn: het Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel is het V.V.O. Dit is dan ook al een redelijk oude afkorting. Als die nu gemaakt zou worden, is de kans groot dat het VVOP zou zijn, net zoals de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie de NAVO is geworden.
Uit de aanpassing van de aan het Engels ontleende werkwoorden blijkt overduidelijk welke taalsysteem dominant is: we hebben b.v. to save, to plug, to mail en to delete overgenomen, maar, behalve op het stuk van de spelling, behandelen we ze als gewone Nederlandse werkwoorden: ‘ik heb deze tekst jammer genoeg niet gesaved; en toch hebben zij hem gedeleet [volgens de regels gedeletet!]; gelukkig had ik hem al gemaild; je kunt het programma kosteloos downloaden’.
Dat de spelling van dergelijke Engelse leenwoorden overigens, volgens de Taalunie, niet aangepast mag worden is dan ook niets anders dan dwaas te noemen. Dat strookt immers niet met de lange inburgeringstraditie m.betr.t. de Engelse ontleningen. We hebben Engelse woorden in de loop van de geschiedenis altijd spontaan vernederlandst. Behalve voor een enkele etymoloog zijn werkwoorden als blunderen, boksen, bottelen, kapseizen voor ieder van ons gewone Nederlandse woorden. Dat geldt overigens ook voor zelfstandige naamwoorden als gesp, jurk kangoeroe en kennel en voor bijvoeglijke naamwoorden als tof en fit.
Het feit dat je het zelfstandig naamwoord sneer en het daarbij horende werkwoord sneeren, tegen het voorschrift van de Taalunie in, vaak met ie geschreven aantreft wijst er ongetwijfeld op dat de natuur in deze kwesties op den duur zeker sterker zal blijken te zijn dan de leer. Het is overigens tekenend | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
voor de kwaliteit van de Taaluniespelling dat de Woordenlijst (althans in mijn exemplaar) alleen de vorm sneren heeft... Of is dat een geval van Vlaamse penetratie?!
De natuur van onze taal is Germaans en dat is die van het Engels ook. Het is dan ook niet uitgesloten dat die fundamentele verwantschap een verdere integratie eventueel in de hand zou kunnen werken, misschien zelfs zou kunnen bevorderen - als de omstandigheden in de onderbouw daar aanleiding toe zouden geven. De Germaanse talen zijn duizend jaar geleden uit een gemeenschappelijke basis ontstaan en door de verwijdering tussen de sprekers afzonderlijk tot ontwikkeling gekomen. Wie zegt dat ze over duizend jaar niet weer één kunnen zijn geworden?
Er is kortom niets dat het eeuwige voortbestaan van het Nederlands garandeert. Maar de huidige ontwikkelingen van de taal hoeven we niet als het begin van het einde te beschouwen. De positie van het Nederlands is, zo concludeert De Swaan, robuust en in een recensie van zijn boek (in de NRC van 25 januari 2002) sluit Brandt Corstius zich daar bij aan. ‘Maar, zegt deze laatste, ik zou toch twee dingen durven voorspellen: 1. Over 40 jaar bestaat het Nederlands nog. 2. Over 400 jaar bestaat het Nederlands niet meer.’ Ik voel me helemaal geen held als ik me daarbij aansluit, met de aantekening overigens dat ik met de voorspellingen van Kurzweil in mijn achterhoofd, er rekening mee houd dat het aanzienlijk sneller zo laat kan zijn.
Daarbij is het veramerikaansen van de samenleving dan ook een factor van groot gewicht. Deze evolutie zal, los van de taalveranderring, als gevolg van de mondialisering van economie, techniek en wetenschap doorgaan en sterker worden.
Ook hier zou ik dan nog eens de vraag willen stellen of dat erg is. Mijn hoogstindividuele antwoord is: ‘Neen, dat zou ik niet erg vinden’. Ik zal niet proberen u ervan te overtuigen dat ik daar gelijk in heb. Ik weet hoe onvoorstelbaar bijna iedereen dat vindt. Ik vind het echter bij wijze van spreken alle dagen jammer dat ik lid ben van een kleine taalgemeenschap. Het lidmaatschap van een grote taalgemeenschap lijkt mij alleen maar voordelen te hebben. Ik geloof echt niet dat de Zeeuwse mosselen, de Gentse waterzooi of het Brabantse bier hun kwaliteit zouden verliezen als we b.v. Engels zouden spreken. De verfransing van Frankrijk in de 19e eeuw heeft bewezen dat de eigenaardigheden van iedere terroir daardoor niet verdwenen zijn. | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
Als dergelijke diversiteiten nu of later bedreigd zouden worden zal dat het gevolg zijn van de uniformisering van de productiemiddelen. Maar dat hoeft ons niet bang te maken. We koken allemaal op andermans fornuizen, we rijden allemaal in andermans auto's, we hebben allemaal vreemde wasmachines, vaatwassers, mobiele telefoons, televisies, rekenmachientjes en computers.
We slapen allemaal in een bed, eeuwen geleden geconcipieerd in het nabije Oosten, onze lakens zijn gemaakt van katoen uit Indië, onze pyjama is ook een Indische uitvinding; de zeep waarmee we ons wassen is bedacht door onze eigen Gallische voorvaderen, maar het scheerritueel is afkomstig uit Egypte, net als onze schoenen trouwens. Maar als het mocassins zijn hebben we ze aan Amerikaanse indianen te danken. Ons zijden overhemd komt oorspronkelijk uit China, onze stropdas uit Kroatië (cravatte). Ons sinaasappelsapje komt uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied, onze koffie komt oorspronkelijk uit Abessinië en nu uit Afrika of Zuid-Amerika (vrij naar R. Linton, The Study of Man [1936] blz 326). En zo zou ik de hele dag met u door kunnen nemen. De conclusie kan niet anders zijn dan dat we vrijwel niets van onszelf hebben. Wat ons toch niet verhindert om er heilig van overtuigd te zijn dat we uniek zijn en te vrezen voor ons leven als we zouden verengelsen. Om dat leven te redden zouden we dan ook weer Amerikaanse geneesmiddelen gebruiken.
U merkt nu op dat ik niets anders geef dan materiële voorbeelden. Ik denk dat u die gemakkelijk zelf kunt aanvullen met b.v. de universele rechten van de mens, de wereldwijde eensgezindheid over wetenschappelijke bevindingen en de wijdverspreide logica waarvan we vinden dat die ons redeneren moet leiden. Voorts kunt u terugdenken aan een van de bloeiendste periodes in de Europese cultuur, de tijd van humanisme en renaissance, de tijd dat alle geleerden Latijn spraken en schreven en dus niet hoefden te wachten op het verschijnen van de nodige vertalingen om kennis te kunnen nemen van elkaars opvattingen.
Sommigen achten het niet uitgesloten dat de vertaalcomputer ooit nog eens voor een herhaling van het pinksterwonder zal zorgen. Dan zou het bestaan van het Leuvens, het Lets en het Litouws voor de sprekers ervan geen handicap meer betekenen. Dat zou de toegankelijkheid van de verworvenheden van de mensheid voor iedereen ongetwijfeld gelijker maken. Ik verwacht echter - en dat al lang van voor mijn kennismaking met Kurzweil - dat de | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
wereld op het moment dat we erin slagen een dergelijke tovercomputer te fabriceren al zo geëvolueerd is, dat niemand nog een taalhandicap heeft.
Hoeveel gemakkelijker en vlotter zouden de denkbeelden zich niet over de wereld verspreiden als de toren van Babel niet meer bestond. Omdat we dat geleidelijk allemaal zullen gaan vinden, zal de droom van dr. Lazarus Ludwig Zamenhof zeker werkelijkheid worden, zij het niet in de vorm van het Esperanto, maar in die van een internationale taal, die misschien eerst als universele tweede taal, maar later als mondiale moedertaal zal fungeren.
Een mooie illustratie van deze utopie vond ik in de min of meer autobriografische film Caro diario (1994) van de Italiaanse cineast Nanni Moretti. Daar komt een passage in voor waarin de cineast bij een berghut op de Stromboli zit en aangesproken wordt door een groep Amerikanen. Die willen weten of Macy uit The bold and the beautiful - ik neem aan dat dat een soap in afleveringen is - ondertussen haar man al verteld heeft dat ze zwanger is.
In dit moment komen de beide lijnen van mijn verhaal samen. Engels is de universele taal: geen moment vragen de Amerikanen zich af hoe ze de hutzitter zullen aanspreken. En deze Italiaan heeft geen enkele moeite om het gesprek in het Engels te voeren. De Amerikanen gaan er ook vanzelfsprekend van uit dat de Italiaan hun wereld zo goed kent dat hij volledig op de hoogte is van de laatste stand van zaken in hun soap - hun soap en dus die van de hele wereld! -
Ik beweer niet dat Moretti deze passage net zo bedoeld heeft als ik het interpreteer. Maar hij zou het misschien wel met me eens kunnen zijn dat dit een toekomstbeeld zou kunnen zijn van de veramerikaanste wereld. Het is een wereld waarin iedereen iedereens doen en laten net zo normaal en net zo abnormaal vindt als wij dat nu doen met het doen en laten van onze beste bekenden. De wereld die er op ‘nine eleven’ even was toen velen het eerste, en bijna de hele wereld via CNN het tweede vliegtuig live tegen het World Trade Center zag aanvliegen en daardoor, zoals Colin Powell nadien zei, de reset button werd geactiveerd. (Hofland in NRC 2002).
In de opvatting van Powell begonnen Amerika en de wereld daarmee aan een nieuwe tijdrekening. Naar analogie van ground zero zouden we kunnen spreken van het jaar nul. De toekomst zal uitwijzen of dat moment inderdaad een keerpunt in de wereldgeschiedenis is geweest. M.i. hoeven we nu zeker niet aan te nemen dat de toekomst niets anders dan Amerikaans - dezer dagen niet voor weinigen ‘horribele auditu’ - zou kunnen zijn. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Ik noemde enkele minuten geleden al het Arabisch of het Chinees als mogelijke alternatieven. Maar ook als het niet die kant op gaat, zijn de Amerikanen die wij zullen worden, heel andere Amerikanen dan die van vandaag.
De demografen verwachten b.v. dat bijna de helft van de bewoners van de zuidelijke staten van de V.S. Spaans omstreeks 2050 Spaans zal spreken. Dat zal uiteraard niet alleen van belang zijn voor de taalsituatie in de V.S., maar ook voor vele andere aspecten van de cultuur.
Als ik in plaats van af te sluiten op dit moment met mijn lezing zou moeten beginnen zou ik in mijn titel de term veramerikaansen daarom ook niet laten staan. Ik zou de voorkeur geven aan mondialisering, waarmee meteen nog eens extra zou worden aangegeven dat de talige veranderingen die we meemaken, geen geïsoleerd fenomeen zijn. Maar ik zou blijven proberen u ervan te overtuigen dat we daar niet bang voor hoeven te zijn. |
|