Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 471]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een eeuw ambtelijk taalgebruik: taal, spelling en woordenschat in de verslagen van het Willebroekse Schepencollege (1818-1900).
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||||||||||||||||||
keuze van de stedelijke administraties als diegenen die er de functie van scribent uitoefenden, behoorden grotendeels tot precies die sociale groepen. | ||||||||||||||||||||||||||
1.2.Het promotieonderzoek waar ik nu mee bezig ben zal een algemeen overzicht geven van de belangrijkste aspecten van taalgebruik en taalvariatie in de Vlaamse stadskanselarijen tijdens de 19de eeuw op grond van de gebruikelijke (historisch-) sociolinguïstische variabelen en van een gestructureerd onderzoek van de verschillende linguïstische niveaus. Het komt er op aan meer licht te laten schijnen op de gecompliceerde taalverhoudingen in het 19de-eeuwse Vlaanderen en de gediversifieerde en vaak contradictoire standaardiseringsprocessen die de uitbouw van het 20ste-eeuwse zuidelijke Nederlands hebben voorbereid. Twee dingen staan voor de goede afloop van een dergelijk onderzoek voorop: uiterste accuratesse bij het samenstellen en analyseren van het corpus en het creëren van een meetinstrument om de linguïstische analyse mogelijk te maken. Wat het laatste betreft dient er een catalogus van criteria te worden aangelegd, die voor de 19de eeuw relevant zijn. Het meeste onderzoek over 19de-eeuwse taal was tot voor kort immers metalinguïstisch en heeft zich vrijwel uitsluitend op intenties gericht. Ook in de studies die in de 19de eeuw zelf werden gepubliceerd gaat het vooral om theoretische of prescriptieve benaderingen en een geïdealiseerd taalbeeld, maar wordt er nagenoeg niets gezegd over de effectief geschreven taal (Willemyns, 1997). Om een en ander mogelijk te maken heb ik een tentatief meetinstrument opgesteld waarvan de bruikbaarheid voor het onderzoek van de spelling en het lexicon in een vooronderzoek werd uitgetest en daarna bijgesteld. Vanzelfsprekend wordt er zoveel mogelijk met vergelijkbare teksten en tekstsoorten gewerkt. De bedoeling van de hele linguïstische analyse is vastere grond onder de voeten te krijgen wanneer we ons een voorstelling proberen te maken van de verschillende manieren waarop ambtenaren destijds met de Nederlandse taal plachten om te gaan. Net als in vorige projecten van het VUB-research team worden uitsluitend teksten en zelfs tekstsoorten gebruikt, die voorheen nog nooit linguïstisch geanalyseerd of voor een beschrijving van de taaltoestand gebezigd werden. | ||||||||||||||||||||||||||
1.3.In het onderhavige artikel zal ik de resultaten bespreken van een case study die aan het nu sinds januari 2002 begonnen onderzoek voorafging, namelijk | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||||||||||||||||
een studie van taalkeuze en taalgebruik in het 19de-eeuwse Willebroek, zoals die tot uiting komen in een corpus van notulen van het Willebroekse schepencollegeGa naar voetnoot1 (Vanhecke, 1998). Uitgangspunt is de vraag of er een directe relatie bestaat tussen taalkeuze en taalgebruik en de toentertijd uitermate gevarieerde historisch-politieke context. De Franse periode (tot 1814), het Verenigd Koninkrijk (tot 1830) en de Belgische periode vóór en na de goedkeuring van de eerste belangrijke taalwetten, zijn evenveel regimes die met een duidelijke en meestal tegenstrijdige taalpolitiek geprobeerd hebben taalplanningsdoelstellingen te bereiken. Hoe de Willebroekse kanselarij daarop inspeelde en door werd beïnvloed zal hier worden aangetoond. | ||||||||||||||||||||||||||
2. Onderzoeksopzet en methodologieTen einde de taalkundige evolutie in voornoemde ambtelijke documenten te kunnen nagaan, werden drie essentiële onderzoeksaspecten geanalyseerd. Het eerste deel van het onderzoek was gericht op de taalkeuze. Hiervoor werd de overgang van het gebruik van het Frans naar het Nederlands in de verslagen nagegaan en werd onderzocht in hoeverre het gebruik van beide talen afhankelijk was van factoren zoals de officiële taalmaatregelen, persoonlijke voorkeur en/of behandelde onderwerpen. Het tweede onderzoeksaspect was de spelling. Hiervoor werd de problematiek rond het vastleggen van een uniforme Nederlandse spelling in de negentiende eeuw bekeken en werd nagegaan of de gebruikte spelling in de verslagen correspondeerde met de toenmalige bestaande en/of opgelegde spellingsystemen. Hierbij werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van woordenboeken uit de bestudeerde periode (o.a. Des Roches, 1816 & 1832). Het derde onderzoekselement was het lexicon. Voor dit aspect werd de problematiek met betrekking tot het Nederlandse lexicon in de negentiende eeuw nagegaan. Vervolgens werd aan de hand van specifieke literatuur (o.a. Meert, 1897 en Peeters, 1930) onderzocht in welke mate er een evolutie waarneembaar is in de gebruikte woordenschat van het betrokken onderzoekscorpus. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||||||
De keuze om de beraadslagingen van het schepencollegeGa naar voetnoot2 voor de analyse te gebruiken, werd bewust gemaakt. Dergelijk bronnenmateriaal betreft immers een vrij formeel teksttype, waarbij de administratieve functie en inhoud ervan nagenoeg geen ruimte laat voor persoonlijke inbreng van de auteurs. De analyse van het ambtelijk taalgebruik wordt dus niet bemoeilijkt door zeer uiteenlopende schrijfstijlen. Daarnaast behandelen de verslagen van het Schepencollege verschillende administratieve en bestuurlijke onderwerpen, mededelingen aan de bevolking, jaarverslagen, enz. Ze geven bijgevolg niet alleen een idee van het (formele) schriftelijke taalgebruik in Willebroek in de negentiende eeuw, maar bieden tegelijkertijd ook een algemeen beeld van de gemeente zelf in die periode.
Uit praktische overwegingen diende met steekproeven te worden gewerkt. Per vijf jaar werden een tiental pagina's tekst zeer grondig onderzocht, de overige teksten dienden ter ondersteuning van de bevindingen uit de in detail onderzochte verslagen. Bovendien werd extra aandacht besteed aan de verslagen uit de specifieke periodes waarin een machtswissel plaats had of nieuwe taalwetten werden ingevoerd.
Om het effectieve taalgebruik in de ambtelijke stukken in de relevante historisch-linguïstische context te kunnen plaatsen (de norm, standaardisering, taalplanning en taalpolitiek in Vlaanderen in de negentiende eeuw) werd elk onderzoeksgedeelte op basis van een grondige literatuurstudie aan een overzichtelijk referentiekader gekoppeld. In onderhavig artikel staan de onderzoeksresultaten met betrekking tot de evolutie van het ambtelijk taalgebruik in Willebroek centraal, de taalkundige context wordt enkel in grote lijnen geschetst. | ||||||||||||||||||||||||||
3. Taalpolitieke context en taalwetgevingVlaanderen werd in de negentiende eeuw geconfronteerd met zeer ingrijpende taalmaatregelen, zowel ten nadele als ten voordele van de positie van het Nederlands. Vertrekkende van de gedachte ‘één volk, één taal’ werd tijdens | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||||||
het Franse Bewind (1795-1814) een radicale verfransingspolitiek gevoerd. Doordat het Frans op dat moment al grotendeels geïntegreerd was in het bestuur en in de administratie (Willemyns, 1992) en reeds beschouwd werd als de meest prestigieuze taal van Europa, kenden de taalmaatregelen die de Franse bezetters namen nauwelijks tegenstand (De Vries, Willemyns & Burger, 1993). De algemene verfransing werd trouwens gesteund door de reeds grotendeels verfranste adel, burgerij en hogere clerus, daar zij zich door het verschil in taalgebruik wilden en konden onderscheiden van de lagere sociale klassen. Maar ondanks de wettelijke verbanning van het Nederlands uit het openbare leven slaagden de Fransen er niet in om de Vlaamse gewesten volledig te verfransen. Desondanks had Koning Willem I vanaf het ontstaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814) te maken met een ernstig taalverschil in zijn rijk. In de Noordelijke Nederlanden was het Nederlands de voertaal, terwijl in het Zuiden de hogere sociale klassen Frans als voertaal hadden en de lagere klassen meestal slechts een Vlaams dialect spraken. Om de eenheid van het land te bevorderen, streefde hij, net zoals de Fransen, naar taaleenheid binnen zijn koninkrijk. De taalpolitiek die hij hiervoor hanteerde, was vooral gericht op het herstellen en bevorderen van het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen. De verschillende taalmaatregelen die hij nam om zijn koninkrijk te vernederlandsen, stuitten echter vanaf het begin op weerstand van de bevolking. Zo stribbelden de verfranste adel tegen om het Nederlands als officiële taal te erkennen en verzette de lagere, dialectsprekende clerus zich tegen alles wat uit het protestantse Noorden kwam. Hierin beïnvloedde zij ook de Vlaamse bevolking, die al argwanend stond tegenover de Hollanders (De Vries, Willemyns & Burger, 1993). Willems politiek verliep in drie fasen: eerst werd er taalvrijheid geïntroduceerd (1814-1819), daarna werd het Nederlands de officiële en verplichte administratieve taal in Vlaanderen (1819-1829) en uiteindelijk werd de taalvrijheid hersteld (1829-1830) (De Jonghe, 1967). Ondanks het feit dat Willem I niet in zijn opzet slaagde om de Zuidelijke Nederlanden te vernederlandsen, werd tijdens zijn heerschappij toch de voedingsbodem gevormd voor het ontstaan van de Vlaamse Beweging en haar strijd voor de erkenning van het Nederlands (Willemyns, 1992). In de autonome staat België, ontstaan in 1830, werd het Frans immers opnieuw beschouwd als de belangrijkste landstaal. Tegen de dominante positie van het Frans en de uitsluiting van het Nederlands uit openbare en officiële functies kwam echter geleidelijk aan verzet van Vlaamse zijde. De activisten van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||||||
de Vlaamse beweging begonnen een lange en moeizame strijd tegen de verdrukking van het Nederlands en voor aangepaste taalwetten. Hun streven naar het officieel aanvaarden van de taal werd echter laat bekroond: pas in 1873 werd een eerste wet inzake het taalgebruik ingevoerd en in 1898, na een strijd van bijna 70 jaar, was België niet langer een uitsluitend Franstalige staat, maar een land met twee officiële talen. Het bovenstaande geeft slechts in grote lijnen de onstabiele positie van het Nederlands in het negentiende-eeuwse Vlaanderen weer. In de onderstaande tabel wordt een overzicht van de negentiende-eeuwse taalwetten gegeven (Tabel 1).Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat het Frans, zowel door de wettelijke taalregeling, als door sociaal-maatschappelijke factoren, zeer lang de aangewezen taal is geweest voor het opstellen van ambtelijke documenten. Het Nederlands verkreeg pas na een lange strijd een officiële positie in bestuur en administratie.
Hierbij dient in acht genomen te worden dat de besproken taalwetten in de eerste plaats van toepassing waren op het centraal bestuur en de algemene administratie. Er waren geen specifieke wetten of regelingen met betrekking tot het gemeentelijke niveau. Ook in de geanalyseerde documenten zelf werden geen opmerkingen gevonden die duidden op een specifieke (lokale) taalpolitiek of een eventuele linguïstische voorkeur van het gemeentelijk bestuur. Door het ontbreken van deze specifiekere informatie in taalhistoriografisch onderzoek van de negentiende eeuw (alsook in de primaire bronnen zelf) kon het onderzoek naar de taalkeuze alleen maar aan de algemene taalwetgeving gekoppeld worden. Er werd met andere woorden uitgegaan van de veronderstelling dat de regeling van het taalgebruik op centraal bestuursniveau in zekere mate correspondeerde met de regeling op gemeentelijk vlak. | ||||||||||||||||||||||||||
4. Taalkeuze en toepassing van de taalwetgeving in WillebroekVoor het onderzoek naar de toepassing van de voornoemde taalwetten in de beraadslagingen van het Willebroekse Schepencollege, was het uitgangspunt het vermoeden dat de overgang van het gebruik van het Frans naar het Nederlands in zeer grote mate bepaald zou zijn door de toenmalige taalwetten. Dit vermoeden bleek echter niet te kloppen. Integendeel, de omschakeling van het Frans naar het Nederlands in het betrokken corpus bleek slechts in geringe mate parallel te verlopen met de officiële overgang volgens de algemene taalwetgeving. | ||||||||||||||||||||||||||
4.1.Enkel tijdens het bewind van Koning Willem I (1814-1830) werd het taalgebruik in de Willebroekse akten en verslagen aan de wettelijke taalmaatregelen aangepast. Zo moest het Frans, in de verslagen van het schepencollege, geleidelijk aan volledig wijken voor het Nederlands. Tot 1820 werden de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||||||
documenten uitsluitend in het Frans opgesteld, uitgezonderd de allereerste passage van het beschikbare materiaal. De taalkeuze van dit stukje kan verklaard worden door de inhoud ervan: het betreft de benoeming van de burgemeester van Willebroek, in naam van de Nederlandstalige Koning Willem I. De Franse notulen betreffen de aanstelling en benoeming van gemeentesecretaris, gemeenteraadsleden en schepenen -die niet door de koning, maar door de burgemeester werden benoemd- en de wekelijkse vergaderingen van het schepencollege. De verslagen tussen 1820 en 1822 zijn nog in het Frans opgetekend, maar zeer regelmatig voorzien van Nederlandstalige ‘Waerschouwinge’ of ‘Bekentmakinge’, bedoeld voor de plaatselijke bevolking die vermoedelijk nauwelijks of geen Frans kende. Vanaf 1822 verloor het Frans duidelijk zijn overheersende positie, daar de taal alleen nog voor passages met betrekking tot aanstellingen en benoemingen werd gebruikt, terwijl de eigenlijke verslagen in het Nederlands geschreven werden. Vanaf 1823 was het Frans volledig uit de verslagen verdwenen, wat aangeeft dat de wet van 1819 keurig werd nageleefd. Maar na afkondiging van de absolute taalvrijheid in 1830 bleef men in Willebroek de ambtelijke documenten in het Nederlands opstellen. Zelfs toen onmiddellijk na de onafhankelijkheid van België het Frans opnieuw de aangewezen administratieve taal werd, herwon het zijn oorspronkelijk overheersende positie niet in de Willebroekse stukken. In de verslagen vanaf 1831 werd ofwel in het Nederlands of in het Frans en soms in beide talen geschreven. De taalkeuze werd meestal bepaald door het behandelde onderwerp: Nederlandstalige stukken betroffen gewoonlijk mededelingen voor de Willebroekse bevolking terwijl het Frans voorbehouden bleek voor beslissingen die enkel de leden van het schepencollege aanbelangden. Dit zou in principe een indicatie kunnen zijn van de correlatie tussen sociale bevolkingslaag en de taalkeuze, maar dit wordt weerlegd door het feit dat in de latere verslagen als maar minder Frans gebruikt werd, ongeacht het onderwerp of de doelgroep. De notulen tussen 1835 en 1865 tonen inderdaad een steeds verder gaand vernederlandsingsproces en na 1865 werden in het corpus nog slechts drie Franstalige passages aangetroffen. Toen het Nederlands in 1898 eindelijk een officiële taal werd naast het Frans, waren in Willebroek de beraadslagingen al ruim 30 jaar nagenoeg eentalig in het Nederlands opgesteld. Wat betreft de akten van de burgerlijke stand was er niet eens een overgangsproces, maar wel een zeer abrupte en definitieve omschakeling. De akten werden vanaf 1796 tot 1815 uitsluitend in het Frans opgesteld, daarna werd alleen nog Nederlands gebruikt. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||||||
4.2.Het is duidelijk dat de suprematie van het Frans niet lang bestaan heeft in de Willebroekse gemeentelijke administratie. Het Nederlands daarentegen heeft, althans wat betreft de akten van de burgerlijke stand en de verslagen van het Schepencollege, in een relatief snel tempo de functie van het Frans volledig overgenomen. Een mogelijke verklaring voor de relatief snelle vernederlandsing binnen de Willebroekse gemeentelijke administratie is het feit dat Willebroek op dat moment nog een betrekkelijk klein landbouwdorp was. Deneckere (1975) geeft aan dat veel van dergelijke dorpen nauwelijks door de verfransing beïnvloed werden. Daarnaast kwamen veel Willebroekenaren al vrij snel in contact met het Noord-Nederlands omwille van hun regelmatige handelsbetrekkingen met Hollandse schippersGa naar voetnoot4. Een andere mogelijkheid is dat de persoonlijke taalvoorkeur van de betrokken auteurs meer doorslaggevend was dan de taalwetgeving op dat moment. Maar welke taal gebruikt werd in de verslagen blijkt echter niet van bepaalde scribenten af te hangen, dan wel van de inhoud van het behandelde onderwerp. Dit en het feit dat het Nederlands nooit echt uit de Willebroekse stukken is verdwenen -ook niet op het moment dat het Frans de bestuurlijke en administratieve voertaal was- lijkt eerder op een algemene (Nederlandstalig gezinde?) houding van het gemeentebestuur te wijzen dan op persoonlijke keuzes van de afzonderlijke scribenten.
In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de mate waarin het Willebroekse ambtelijk taalgebruik samenhing met de negentiende-eeuwse taalwetgeving (Tabel 2)Ga naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||||||
5. Spellingsystemen in de negentiende eeuw en toepassing ervan in Willebroek5.1In Nederland en Vlaanderen is er in de negentiende eeuw een streven naar het standaardiseren en vastleggen van de Nederlandse taal merkbaar, vooral wat betreft de schrijfwijze ervan. De verschillende pogingen die ondernomen werden tot het regelen van een uniforme spelling gaven echter vaak aanleiding tot hevige discussies. Zowel in Noord- als in Zuid-Nederland bestonden immers zeer uiteenlopende standpunten over de ‘juiste’ schrijfwijze van het Nederlands. Gedurende de eerste 15 jaar van de negentiende eeuw kon het geletterde deel van de Nederlandstalige Vlaamse bevolking geen beroep doen op een algemeen aanvaard spellingsysteem, waardoor de spelling vaak individueel erg verschillend was. Het enige min of meer genormeerde en bruikbare spelling- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||||||
stelsel was dat van Jan Des Roches, uit 1761. Toen België in 1814 een deel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was geworden, werd de spelling-Siegenbeek, die al sinds 1804 in Nederland de officiële spelnorm was, in het zuiden geïntroduceerd. Het was er echter niet officieel van kracht. Toen het Nederlands in Vlaanderen door het taalbeleid van Koning Willem I officiële functies verkreeg, werd men zich daar geleidelijk aan bewust van het nut en de noodzaak van een uniforme schrijftaal. De zeer uiteenlopende standpunten over het nodige spellingsysteem leidden, vooral na de machtswissel, tot het ontstaan van twee kampen: de integrationisten en de particularisten. Terwijl de eerste groep overtuigd was van de noodzaak om de Noord-Nederlandse norm (waaronder de spelling-Siegenbeek) over te nemen, pleitten de particularisten voor de ‘Vlaamse’ ontwikkeling van het Nederlands en voor een Vlaams spellingstelsel (Willemyns, 1995). In de spellingkwestie haalden de integrationisten uiteindelijk de bovenhand. Een speciaal aangestelde commissie, onder leiding van J.F. Willems en vooral bestaande uit integrationisten, ontwikkelde een nieuwe spelling, maar stuitte op hevig protest van de particularisten omwille van de grote overeenkomst met de Siegenbeekse spelling. Toch werd deze ‘commissiespelling’ in 1844 door de regering ingevoerd en werd ze zo de eerste officiële spelnorm in België. Ten einde alsnog de taaleenheid met het Noorden te bereiken, waar de spelling-Siegenbeek nog steeds de norm was, werd in 1851 aan de taalgeleerden M. De Vries en L.A. Te Winkel de opdracht gegeven om een volledige eenheidsspelling voor Noord en Zuid te ontwerpen. De spelling-De Vries/Te Winkel was in Vlaanderen vanaf 1864 officieel van kracht voor onderwijs, administratie en openbare akten (Suffeleers, 1979). Hoewel ze ook in Nederland vrijwel onmiddellijk werd overgenomen, werd ze er pas in 1947 officieel bekrachtigd. | ||||||||||||||||||||||||||
5.2Voor het onderzoek naar de spelling in de verslagen van het Willebroekse Schepencollege werd nagegaan in hoeverre de bestaande spellingsystemen toegepast werden en op welke manier het gebruik ervan evolueerde. De hypothese dat de spellingstelsels die in de negentiende eeuw konden of moesten gebruikt worden (nl. de spelling-Des Roches, de spelling- Siegenbeek, de commissiespelling en de spelling-De Vries/Te Winkel) ook in de verslagen van het Willebroekse Schepencollege zouden worden aangetroffen, werd grotendeels door het onderzoek bevestigd. De evolutie van de spelling in de onderzochte verslagen vormt echter geen exacte weerspiegeling van het offi- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||||||||||||||||||
ciële spellinggebruik in de negentiende eeuw. Uit de analyse van de verslagen uit de periode 1818-1843, toen zowel de spelling van Des Roches als die van Siegenbeek voorhanden was, bleek dat inderdaad van beide systemen gebruik werd gemaakt. Zo werden de Nederlandstalige verslagen uit het corpus tot begin 1823 nagenoeg volledig opgesteld volgens de regels van Des Roches. In de verslagen vanaf begin 1823 is een eerste spellingverandering merkbaar en lijkt het ernaar dat geleidelijk aan werd overgeschakeld op de Siegenbeekse spelling. Vermoedelijk heeft dit te maken met het feit dat het Nederlands vanaf 1823 een officiële taal was in Vlaanderen, en ging men ervan uit dat men dus ook maar de officiële Noord-Nederlandse spelling kon overnemen. In de onderzochte verslagen wordt trouwens vaak een combinatie van beide systemen aangetroffen, waardoor het lijkt alsof de auteur in een overgangsfase van de spelling-Des Roches naar de spelling-Siegenbeek zat. Het is ook mogelijk dat de schrijver wel al grotendeels op de ‘Hollandse’ spelling was overgeschakeld, maar zich soms nog, al dan niet onbewust, door het ‘oude’ systeem liet beïnvloeden. In de verslagen uit 1824 werd opnieuw een spellingverandering waargenomen. Een aantal van deze notulen zijn weer nagenoeg volledig volgens het Brabantse spellingsysteem van Des Roches geschreven, maar de reden hiervoor is niet duidelijk. Aangezien de hand in deze verslagen nog steeds hetzelfde is als in de voorgaande stukken, kan de omschakeling niet verklaard worden door een vervanging van de scribent (en dus schrijfgedrag)Ga naar voetnoot6. Het is tevens uitgesloten dat de spellingverandering een gevolg is van een officiële spellingwijziging, daar de eerste officiële norm pas vanaf 1844 van kracht werd. Een mogelijke verklaring is dat de schrijver voortdurend twijfelde tussen beide spellingsystemen. Aan deze twijfel kwam blijkbaar wel een einde vanaf eind 1824, toen diezelfde scribent nogmaals van spellingsysteem veranderde, maar ditmaal voor een relatief lange periode. Tot eind 1830, dus tot het einde van het Verenigd Koninkrijk, volgen alle onderzochte stukken steevast de regels van de Siegenbeekse spelling, met als enige uitzondering het aanhoudende gebruik van de y van Des Roches in plaats van de Siegenbeekse ij (vb. ‘accyns’ in plaats van ‘accijns’, ‘bydrage’ in plaats van ‘bijdrage’ en ‘ykmeesters’ in plaats van ‘ijkmeesters’). Vanaf eind 1830 / begin 1831 werd de tot dan toe vrij con- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||||||||||||||||||
sequent toegepaste Siegenbeekse spelling op enkele uitzonderingen na volledig door de spelling Des Roches vervangen. Vermoedelijk is de onafhankelijkheid van België een belangrijke factor in deze nieuwe omschakeling geweest. De scribent kan zich bijvoorbeeld ten tijde van het Hollands Bewind verplicht gevoeld hebben om het Noord-Nederlandse systeem te volgen. Het systeem van Des Roches werd gehandhaafd tot 1844, dus tot het moment wanneer de commissie-spelling officieel werd. Het afwisselen of door elkaar gebruiken van de verschillende systemen had als gevolg dat de teksten uit de periode 1818-1843 gekenmerkt worden door een vrij groot aantal onregelmatigheden en afwijkingen van de respectievelijke ‘normen’. Zo bestond er blijkbaar veel verwarring omtrent het gebruik van hoofdletters bij dagen en maanden; ook werden Franse leenwoorden in het Nederlands soms nog door de Franse spelling beïnvloed (vb. ‘troupen’ zoals het Franse ‘troupes’, in plaats van ‘troepen’). In de verslagen uit de periode 1844-1863 werd de toen officiële commissie-spelling vrij consequent toegepast door de verschillende betrokken scribenten. Wel bleek er enige onduidelijkheid te bestaan over de regel betreffende het gebruik van de g of ch vóór t (met een grote voorkeur voor de g, ook in de gevallen waar ch vereist was, zoals bijvoorbeeld ‘gestigt’ in plaats van ‘gesticht’, ‘nagtwagt’ in plaats van ‘nachtwacht’ en ‘verzogt’ in plaats van ‘verzocht’) en zorgde ook de dt-regel voor problemen (slechts in drie van de zeventien situaties werd de juiste vorm gebruikt). Daarnaast werden de namen van maanden nog steeds willekeurig met of zonder hoofdletter geschreven en was de Franse invloed op de spelling nog aanwezig (vb. ‘fonctie’ in plaats van ‘functie’, naar het Franse ‘fonction’; ‘personneel’ naar het Franse ‘personnel’). In het corpus van de periode 1864-1900 gold de spelling-De Vries/Te Winkel a. enige officiële spellingnorm en werd inderdaad bijna onmiddellijk op dit systeem overgeschakeld. De verslagen van 1865 werden echter nog grotendeels geschreven volgens het systeem dat in de verslagen van 1844-1863 werd gebruikt. Aangezien een aantal van de regels van die commissiespelling overgenomen waren in het nieuwe systeem, week de spelling in deze ambtelijke stukken van 1865 niet op alle punten van de officiële norm af. Vanaf de verslagen van 1870, geschreven in een ander handschrift dan die van 1865Ga naar voetnoot7, werd definitief overgegaan op de spelling van De Vries en Te Winkel. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||||||||||||||||||
6. De woordenschat in de Willebroekse verslagenNet zoals de spelling van het Nederlands, was ook de woordenschat ervan het onderwerp van talloze discussies, waarbij dan vooral het al dan niet bestrijden van anderstalige invloed op het Nederlandse woordgebruik centraal stond. De problematiek rond de woordenschat werd vooral na 1830 actueel, toen de band met het Noord-Nederlands officieel verbroken was en het Frans opnieuw een grote bedreiging vormde voor het Nederlands in Vlaanderen. De ijver om de taal van alle vreemde, maar vooral van de Franse invloed te zuiveren, is natuurlijk begrijpelijk, want de overheersende positie van het Frans en de grote verfransingsdruk hadden geleid tot talloze ontleningen en constructies die in strijd waren met het Nederlandse taaleigen.
Voor de analyse van de woordenschat in de verslagen van het Willebroekse schepencollege werd voornamelijk gezocht naar typisch Zuid-Nederlandse woorden: belgicismen, barbarismen, ontleningen uit het Frans en purismen. Hierbij werd een indrukwekkend aantal belgicismen aangetroffen. Het gebruik van dergelijke woorden was niet gebonden aan een bepaalde periode en/of schrijver, maar blijkt wel kenmerkend geweest te zijn voor het negentiende-eeuwse Nederlands in Vlaanderen. Enkele voorbeelden van zo'n belgiscismen zijn het Zuid-Nederlandse diefte in plaats van het A.N. diefstal, eemer in plaats van emmer, handteeken in plaats van handtekening en lynrichting in plaats van rooilijn. De Nederlandse woordenschat in de onderzochte documenten werd duidelijk ook in zeer grote mate beïnvloed door het Frans. Dit bleek vooral uit het veelvuldige voorkomen van gallicismenGa naar voetnoot8 -vooral na 1830- en ontleningen. Alle verslagen zijn als het ware doorspekt met woorden die uit het Frans zijn overgenomen. Het betreft enerzijds Franse leenwoorden die zonder enige | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||||||||||||||||||
vormwijziging in het Nederlands zijn overgenomen (vb. circulaire, collecte, courant, missive, octroi etc.) en anderzijds gaat om woorden die duidelijk aan het Frans ontleend zijn, maar aan de morfologische regels van het Nederlands werden aangepast (vb. zich adresseren, naar het Franse s'adresser, in de betekenis van zich wenden tot; reclameren, naar het Franse reclamer, in de betekenis van opeisen of vereisen etc.). Opvallend is dat de meeste Franse (leen)woorden administratieve en bestuurlijke termen zijn. Dit is vooral te verklaren door het feit dat het Frans zeer lang de meest gebruikte taal voor alle bestuurlijke en administratieve aangelegenheden was. Toen het Nederlands de functies van het Frans begon over te nemen, was men bij gebrek aan geschikte Nederlandse equivalenten min of meer genoodzaakt om de Franse termen over te nemen. Met betrekking tot de purismen werden in de verslagen slechts enkele woorden aangetroffen die volgens Goossens (1975) tot deze categorie behoren (vb. dagorde in plaats van agenda, bureel in plaats van bureau, nyverheid in plaats van industrie). Wat betreft het woordgebruik in de verslagen kan in feite niet echt van een evolutie gesproken worden aangezien de Franse invloed in elk verslag prominent aanwezig is. Ook tussen de opeenvolgende handen werden geen noemenswaardige verschillen in het woordgebruik opgemerkt. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat bij het opstellen van de ambtelijke verslagen in principe geen ruimte was voor creatief taalgebruik. De auteurs waren aan een vrij uniforme schrijfstijl gebonden en bovendien vereiste de inhoud van de verslagen meestal specifieke terminologie met betrekking tot administratieve en bestuurlijke aangelegenheden. De woordenschat in de verslagen werd dus in de eerste plaats bepaald door de inhoud en de ambtelijke omgeving en niet door de persoonlijke voorkeur van de verschillende schrijvers. | ||||||||||||||||||||||||||
7. ConclusiesAlhoewel de algemene geschiedenis met betrekking tot het Nederlands in Vlaanderen in de negentiende eeuw (de verschillende regimes, taalwetten, spellingsystemen, normproblematiek etc.) wel bekend is, is totnogtoe slechts zeer weinig tastbare informatie beschikbaar over het effectief geschreven taalgebruik. Het onderzoek dat in dit artikel werd besproken vormt een bescheiden bijdrage tot het onderzoek naar het taalgebruik van de ambte- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||||||||||||||||||
narij en bestuur op lokaal niveau. Met betrekking tot de taalkeuze kon worden vastgesteld dat de vernederlandsing van de Willebroekse gemeentelijke administratie, althans wat betreft de akten van de burgerlijke stand en de verslagen van het schepencollege, vrij snel op gang gekomen is. In tegenstelling tot wat werd verwacht, bleek de overgang van het gebruik van het Frans naar het Nederlands in de Willebroekse notulen dus maar gedeeltelijk overeen te komen met de officiële overgang op grond van de taalwetgeving. Het lopende promotieonderzoek zal duidelijk maken of deze conclusie veralgemeend kan worden en in welke mate de taalkeuze en de toepassing van de taalwetgeving in gemeenten zoals Willebroek overeenstemde met die in grote steden.
De evolutie van de spelling in de Willebroekse verslagen bleek daarentegen wel grotendeels parallel te verlopen met de officiële spellingmaatregelen. Het is niet duidelijk of er hierbij enige druk van hogerhand werd uitgeoefend of dat de overschakeling op een andere spelling aan het begin van een nieuw politiek regime een politieke verbondenheid uitdrukte, maar het zijn wel aannemelijke veronderstellingen. Opmerkelijk is alleszins dat de scribenten blijkbaar vrij goed op de hoogte waren van de verschillen tussen de opeenvolgende spellingsystemen, aangezien ze de competentie leken te hebben om zich aan de nieuwe regels aan te passen, ongeacht of deze aanpassing verplicht of vrijwillig gebeurde. Het feit dat niet altijd meteen volledig overgeschakeld werd op de nieuwe spellingnorm is eerder te verklaren door het leerproces van de auteurs die ineens met een nieuwe spelling geconfronteerd werden. Bovendien doet het feit dat een wijziging van handen niet overeenkomt met verandering van het toegepaste spellingsysteem vermoeden dat de klerken en scribenten een soort onderlinge afspraak hadden over welk spellingsysteem gebruikt zou worden. Het huidige onderzoek, dat gebaseerd is op een uitgebreid corpus van verschillende stedelijke besturen, zal deze veronderstellingen al dan niet kunnen bevestigen.
Wat betreft het lexicon werd opgemerkt dat de gebruikte woordenschat in de onderzochte verslagen in zeer ingrijpende mate beïnvloed werd door het Zuid-Nederlands en het Frans. Ondanks de snelle vernederlandsing van de Willebroekse gemeentelijke administratie bleef de Franse invloed op de woordkeuze merkbaar aanwezig.
De resultaten van deze case study weerleggen tot op zekere hoogte het | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||||||||||||||||||
clichébeeld dat het Nederlands in Vlaanderen in de negentiende eeuw niet voldoende ontwikkeld zou zijn om verschillende formele functies te vervullen. Het ontbreken van een officiële spelnorm of van specifieke vakterminologie en de interferentie van het Frans verhinderde het schrijven van ambtelijke Nederlandse teksten blijkbaar niet. | ||||||||||||||||||||||||||
8. Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|