Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een methodologische zoektocht naar de impact van taalplanning en taalpolitiek in Vlaanderen in de lange negentiende eeuw (1795-1914).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingSinds de annexatie door Frankrijk (1795) is er in de Zuidelijke Nederlanden voortdurend aan taalplanning gedaan (De Groof, 2000). Hoewel de taalpolitiek reeds vaker vanuit het perspectief van andere disciplines behandeld werd, werden de voor de Zuidelijke Nederlanden typische taalontwikkeling en het taalcontact zelden vanuit taalplanningsoogpunt onderzocht.
Nochtans is de theorie van taalplanning en taalpolitiek niet aan haar proefstuk toe. Reeds eind jaren vijftig introduceerde Einar Haugen de term taalplanning, die snel overgenomen werd in andere publicaties. Ook vandaag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft het onderwerp nog niet aan interesse ingeboet. Nieuwe tijdschriften worden opgericht: Kaplan en Baldaufs Current Issues in Language Planning in 2000 en Spolsky's Language Policy in 2001. Bovendien is in het laatste jaar ook het Consortium for Language Policy and Planning opgezet, dat tot doel heeft de samenwerking rond dit thema te verbeteren en via een nieuwsgroep geïnteresseerden op de hoogte houdt (http://ccat.sas.upenn.edu/plc/clpp). Verschillende theoretische inzichten zijn voorhanden, wat echter niet betekent dat een allesomvattende theorie al bestaat. Coulmas (1985: 265) stelt: ‘[...] zu ergründen, ob und wie die Möglichkeiten der Entscheidung für Wertprämissen und Ziele sprachplanerischer Maßnahmen durch die je spezifische soziolinguistische Situation beschränkt sind, ist das zentrale Desiderat einer Grundlagentheorie der Sprachplanung.’ Omdat het zeer de vraag is of een allesomvattende theorie van taalplanning haalbaar is, is er in de literatuur een grote vraag naar case-studies. Een beter overzicht van de taalplanningsstrategieën en hun mogelijkheden in verschillende settings zou een stap vooruit betekenen.
Met mijn promotieonderzoek naar Taalplanning en taalpolitiek in Vlaanderen in de lange negentiende eeuw (1795-1914) wil ik aan de ene kant de bestaande inzichten in taalplanning toetsen aan de Belgische situatie. Aan de andere kant hoop ik met mijn analyse van taalplanning en taalpolitiek in Vlaanderen een bijdrage te leveren aan de relatief jonge onderzoekstak, die taalplanning toch wel is.
In dit artikel houd ik mij bezig met methodologische kwesties in dat verband. Ze worden voornamelijk geïllustreerd met taalplanningsinitiatieven die uitgegaan zijn van de ‘Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde’ in de periode van 1886 tot 1914Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Taalplanning2.1. Positie en focusTaalplanning is elke bewuste poging om in de evolutie van een taal in te grijpen. Wie de positie van een bepaalde taal(variëteit) in een gegeven maatschappelijke context probeert bij te stellen, doet dus aan taalplanning. Om de complexiteit van dit soort acties goed te kunnen doorgronden, is een inzicht in de factoren die deze positie bepalen, noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor de instantie die de taalplanningsmaatregelen wil doorvoeren, maar ook voor de onderzoeker die ze beter wil begrijpen. Elementen als het aantal sprekers van een taal, de socio-economische kenmerken van deze gebruikers, de structuur en uitgebouwdheid van de taal, zijn van fundamenteel belang, net als de competentie waarover de sprekers van de taal beschikken, het prestige van de taal en de ermee gepaard gaande beliefs en attitudes. Evenzeer belangrijk is de legale status van de taal, al hoeft die niet overeen te komen met de reële functies ervan. Al deze attributen van de positie van een taal zijn bovendien afhankelijk van elkaar: verandering in één element brengt een evolutie in de andere teweeg (vgl. Ammon, 1989).
Die initiatieven, die direct bedoeld zijn om één van deze elementen en dus de positie van de taal te veranderen, kunnen tot taalplanning gerekend worden. Traditioneel worden verschillende planningstypes onderscheiden (vgl. Baldauf & Kaplan, 1997; Cooper, 1989; Willemyns, 1999) Statusplanning beoogt het toekennen van bepaalde functies aan een taal, zoals bijvoorbeeld taal van het gerecht of onderwijstaal. Ook het wettelijk ondersteunen van dit soort functionele veranderingen in de vorm van taalwetgeving behoort ertoe. In de meeste gevallen van statusplanning zijn er verschillende talen in het spel, wat betekent dat statusplanning ook de positie van de ene taal tegenover de andere beoogt. Statusplanning heeft dus gevolgen voor de status en functie van een taal. De Gelijkheidswet, die in 1898 in het Belgische Parlement werd goedgekeurd, is een voorbeeld van statusplanning. Door deze taalwet werd aan het Nederlands, naast het Frans, de status van officiële taal toegekend.
Zulke acties kunnen alleen slagen indien de bruikbaarheid van de taal in die mate aangepast wordt, dat de taal deze functies ook aankan. Dit is precies wat corpusplanning beoogt. Corpusplanningsinitiatieven kunnen variëren van het bepalen of aanpassen van wat de norm voor een bepaalde taal is, over het vastleggen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(codificeren) van die norm voor spelling, grammatica en lexicon, tot de uitbouw van het lexicon om in bepaalde domeinen bruikbaar te zijn. Ook de ‘zuivering’ van de taal kan tot dit planningsdomein gerekend worden. Het opstellen van het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’, een actie waaraan ook de Academie deelnam, is een voorbeeld van corpusplanning (Willemyns, 1991). Om de genormeerde, gezuiverde taal voor bepaalde functies te kunnen gebruiken, moeten taalgebruikers over de nodige taalcompetentie beschikken. Dit is de taak van verwervingsplanning (‘acquisition planning’). De spreekoefeningen, die de verschillende ‘Conferenties der Balie’ organiseerden om de vertrouwdheid van ‘Vlaamse’ advocaten met het Nederlands te verhogen, kunnen in deze categorie ondergebracht worden (vgl. Van Goethem, 1985 & 1998). Ook initiatieven om de kwaliteit van het taalgebruik van leerkrachten te verbeteren, zijn verwervingsplanningsacties. De vorige drie planningscategorieën zullen echter weinig gevolgen hebben, indien de attitudes en beliefs van de doelgroep van de planning niet van die aard zijn, om de planningsmaatregelen ook in het dagelijkse leven te gaan toepassen. Om dit te vermijden, is er nood aan prestigeplanning (Haarmann, 1988 & 1990). Dit soort planning, hierop wijst Deumert (2000), is vooral nodig wanneer men een taal, die oorspronkelijk in een diglossische situatie de Low-functies uitoefende, ook in High-functies wil gaan gebruiken. Opdat bijvoorbeeld een vooropgestelde statusverandering sociaal acceptabel zou zijn, moet het prestige van de taal verhoogd worden, wat in de meeste gevallen positieve attitudes met zich meebrengt. Deze gunstige instelling tegenover de taal heeft een grotere gebruiksbereidheid van de taal(variëteit) bij de doelgroep tot gevolg: de mensen voor wie de planningsmaatregelen bestemd zijn, zijn door het grotere prestige dat de taal(variëteit) geniet, ook bereid deze in het dagelijkse leven te gaan gebruiken. De acties van de pioniers van de Vlaamse Beweging, die eruit bestonden oude, Middeleeuwse teksten opnieuw uit te geven, kunnen tot prestigeplanning gerekend worden. Door te tonen dat het Nederlands in vroeger tijden wél een prestigieuze en belangrijke taal was, hoopten ze de negatieve attitudes en beliefs te lijf te gaan.
De meeste planningsinitiatieven bestrijken meer dan één van deze planningsdomeinen. Dit is een gevolg van het feit dat de grenzen tussen de soorten planning vaak vrij vaag zijn. Bovendien kan één enkele actie verschillende objectieven hebben. Ook de onder 2.2. besproken factoren bemoeilijken een duidelijke afbakening tussen de verschillende planningstypes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Planning: gepland en bewust?Taalplanning is elke bewuste poging tot ingrijpen in de evolutie van een taal. Bekijken we de voorbeelden uit 2.1. dat kunnen we ons de vraag stellen, hoe gepland en hoe bewust de initiatieven in de negentiende eeuw waren. Een aantal opmerking zijn hier op hun plaats. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1. Historisch materiaalDe notie ‘taalplanning’ was in de negentiende eeuw niet bekend. De meeste actoren wisten nauwelijks waar ze mee bezig waren. Mijn verklaring van de gebeurtenissen in de ‘lange negentiende eeuw’ is bijgevolg een hedendaagse interpretatie van wat er toen gebeurd is, die bovendien wordt doorgevoerd met kennis van hoe het allemaal is uitgedraaid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2. Gepland?De term ‘taalplanning’ heeft, sinds hij in de jaren vijftig voor het eerst opdook, een betekenisverandering ondergaan. Vroeger ging men ervan uit dat er bij taalplanning een plan was, dat gevolgd moet worden en dat in zijn ideale vorm verschillende stappen inhoudt. In een eerste fase worden er gegevens over de context verzameld, die dan in een tweede fase tot een concreet plan uitgewerkt worden. In een derde fase wordt het plan geïmplementeerd, iets wat voor het slagen van het hele plan vanzelfsprekend van groot belang is. In een vierde fase worden de vorige stappen geëvalueerd (vgl. Rubin, 1971). Maar juist op het geplande van taalplanning is er in de laatste jaren veel commentaar gegeven. Taalplanning gebeurt in de meeste gevallen niet volgens een rationeel, wel bepaald schema. In de recente literatuur is er dan ook een relatief grote consensus om bij language planning alle soorten bewust ingrijpen te plaatsen, met het inzicht in het achterhoofd natuurlijk dat dit in meerdere of mindere mate op traditioneel geplande wijze kan gebeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.3. Bewust?Dit brengt ons tot een volgend probleem, namelijk hoe bewust een bepaalde actie ondernomen wordt. Een ingreep kan tot doel hebben om de status van een taal te verhogen of een actie kan tot gevolg hebben dat de status van een taal verhoogd wordt. Beide handelingen kunnen niet met elkaar gelijkgesteld worden. Hoewel de verhoopte uitkomst van het eerste, het tweede is, is er een grens. Bij het eerste was er een intentionele tussenkomst die een verandering in de status tot doel had. In dat geval kunnen we van planning spreken. In het tweede voorbeeld kan deze uitkomst ook niet-intentioneel zijn en is het eigenlijk geen planning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door deze verwarring tussen doelstelling en gevolg, is het vaak moeilijk, de verschillende taalplanningssoorten af te bakenen. Zo kan statusplanning ook onrechtstreekse gevolgen voor het prestige van de taal hebben in die zin dat een taal met officiële status vaak meer aanzien geniet dan een taal zonder officiële erkenning. Indien het oorspronkelijke doel echter niet het prestige van de taal was, kunnen we hier niet van prestigeplanning spreken. Passen we dit toe op de Gelijkheidswet, dan zien we meteen de moeilijkheid van deze afbakening in. De Gelijkheidswet probeerde de status van het Nederlands in België te verhogen, door er een officiële taal van te maken. Het is vanzelfsprekend dat deze wet ook een verhoging in het prestige van de taal tot gevolg had. Opdat het tot prestigeplanning gerekend zou kunnen worden, moet het doel van de actie ook een verhoging van het prestige geweest zijn. Gezien het feit dat met historische materiaal gewerkt wordt, is het vaak moeilijk te achterhalen wat intentioneel was en wat niet. Duidelijk is echter, dat de afbakening van taalplanning net met deze kwestie samenvalt: alleen bewuste, intentionele veranderingen behoren tot het domein van taalplanning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De matrix en de analyseniveaus3.1. InleidingDe bovenstaande inzichten in de theorie en praktijk van taalplanning hebben als achtergrond gediend om de informatie uit het Vlaanderen van de negentiende eeuw te ordenen. Kennis van de Belgische situatie diende om mogelijke indelingen op scherp te kunnen stellen. In dit hoofdstukje probeer ik uit te leggen vanuit welke perspectieven het geheel van initiatieven bekeken kan worden. Deze perspectieven of niveaus heb ik gekozen als steunpunten voor een matrix, waarin mijn informatie verzameld wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Perspectieven en niveaus3.2.1. Een eerste perspectief vertrekt vanuit de uitvoerder of initiatiefnemer van de taalplanningsactie. Een overzicht van de verschillende taalplanningsinitiatieven, vertrekkende vanuit wie de initiatiefnemer ervan was, belooft interessant te zijn, aangezien niet alleen de overheid, maar ook allerhande organisaties en zelfs privé-personen aan taalplanning gedaan hebben. Voor de materiaalverzameling ben ik per initiatiefnemer gaan kijken wat er gebeurd is. De informatie over de andere perspectieven en niveaus (zie 3.2.2. en verder) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan bijgevolg per actor gerangschikt. De matrix die in dit artikel als voorbeeld gebruikt wordt, verzamelt de taalplanningsinitiatieven uitgaande van de ‘Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde’. Alleen die initiatieven, die tot een zekere actie van de Academie geleid hebben, worden opgenomen. Indien ze geen gevolg hebben gehad, staan ze niet in de tabellen, maar ze worden wel in rekening gebracht om een idee te krijgen van de werking en de politiek van de Academie (zie ook hoofdstuk 5).
Verschillende soorten initiatoren hebben andere mogelijkheden om hun politiek door te voeren. Zo heeft de overheid een heel administratief apparaat ter beschikking, wat niet het geval hoeft te zijn voor andere organisaties, die vaak naar andere manieren op zoek moeten gaan. De aard van de initiatiefnemende organisatie heeft bovendien vaak gevolgen voor het prestige dat van een bepaalde maatregel uitgaat, wat dan weer consequenties kan hebben voor de gebruiksbereidheid ervan. Indien een Academie een spellingverandering uitvaardigt, zullen meer mensen bereid zijn de gewijzigde spelling ook werkelijk te gebruiken, dan wanneer de verandering uitgaat van een kleine vereniging. De Academie kan meer gewicht in de schaal leggen. Vanuit het inzicht dat er een soort hiërarchie bestaat in de verschillende types van initiatiefnemers die we in het taalplanningsproces in Vlaanderen hebben gezien, heb ik vijf verschillende soorten organisatorische entiteiten onderscheiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. Een tweede mogelijk beschouwingsniveau is de focus van de taalplanning. Wordt statusplanning, corpusplanning, verwervingsplanning of prestigeplanning nagestreefd? Zoals op de matrix te zien is (zie bijlage), wordt een onderscheid gemaakt tussen een primaire en een secundaire planningsfocus. In veel gevallen van taalplanning focust de initiatiefnemer zich immers op meer dan één categorie. Onder de hoofdingen ‘welk niveau’ en ‘preciezer’ wordt meer uitleg gegeven over het niveau dat deze telkens andere planningsacties tot doel hebben. Voor de verschillende soorten planning zijn de niveaus telkens anders. Bij statusplanning is de vraag ‘welk niveau’ eigenlijk de vraag naar de functie van de taal die binnen een bepaald domein gepland wordt. Indien men de status van het Nederlands binnen het onderwijs plant, kan het gaan over het Nederlands als voertaal, als onderwijsvak of als administratietaal. Voor corpusplanning wordt hier naar het structurele niveau gevraagd, bijvoorbeeld het lexicon, de spelling, de uitspraak,... Verwervingsplanning kan zich o.a. richten op de kwaliteit van de schoolboeken of op de taal van de leerkrachten. Bij prestigeplanning zou dit deeltje in de matrix ingevuld kunnen worden door bijvoorbeeld een verhoging van het aantal hoogstaande literaire publicaties. De vraag naar een ‘precisering’ hiervan (zie matrix kolom 6), heb ik alleen voor corpusplanning gebruikt: binnen het niveau lexicon kunnen bijvoorbeeld nog verschillende niveaus onderscheiden worden, zoals barbarismen, vak- en kunstwoorden, enz.
3.2.3. Een derde perspectief bekijkt het domein waarvoor deze planning bestemd is: onderwijs, wetenschappen, gerecht, administratie, enz. Voor statusplanning is dit domein steeds ingevuld, omdat statusplanning van zijn aard uit voor een bepaald domein bestemd is. Maar andere soorten planning zijn vaak ook op een bepaald domein gericht. Een corpusplanningsinitiatief kan bestemd zijn voor het gerecht. Of een prestigeplanningsinitiatief kan gericht zijn op taalgebruik in de administratie. Nog een mogelijkheid is een verwervingsplanningsinitiatief dat als doel de taalkennis, in het onderwijs, van de leerkrachten heeft. Maar in de laatste drie planningssoorten kan het ook zijn dat een initiatief niet binnen de grens van een domein valt. Zo kan een corpusplanningsinitiatief de spelling van een taal in het algemeen regelen. In dat geval wordt het domein niet ingevuld.
3.2.4. In een volgende kolom, onder de titel ‘Hoe bereiken?’ wordt waar nodig nauwkeuriger gesteld hoe men tracht het beoogde planningsdoel en -niveau te bereiken. Dit aparte onderdeel is het vaakst nodig voor corpusplanning, omdat daar de actie nog specifieker uitgelegd kan worden. ‘Hoe wordt aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
corpusplanning gedaan op het niveau van het lexicon?’ zou dan beantwoord kunnen worden met ‘taalzuivering’ of ‘uitbouw’. Indien we, zoals in het geval van de vertaling van de Pharmacopea Belgica, te maken hebben met een initiatief dat een verbetering van de status en het prestige van het Nederlands tot doel gehad heeft, kunnen we ons de vraag stellen, hoe men dit inhoudelijk heeft proberen te bereiken. Het antwoord in dit geval zou een verhoging van de cultiveringsgraad kunnen zijn. Wat de laatste rij van de matrix betreft, komt de kwestie naar voren, op welke manier de Academie geprobeerd heeft om via verwervingsplanning de kwaliteit van de voertaal in het onderwijs te verbeteren. Op die manier kan de maatregel binnen de bredere categorie van ‘verbetering inspectie’ geplaatst worden.
3.2.5. Nog een andere mogelijkheid om het geheel te bekijken is vanuit het perspectief hoe een bepaalde maatregel uitgevoerd wordt of aan de man gebracht is. Hier wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de Academie haar planningsdoel concreet ten uitvoer gebracht heeft. Heeft ze zelf geageerd, bijvoorbeeld door een prijsvraag uit te schrijven of een speciale commissie op te richten? Heeft ze een verzoek gericht aan de overheid om een bepaalde actie te ondernemen? Heeft ze een overheidsactie gecorrigeerd door de overheid erop te wijzen dat er wetten bestaan en dat die nageleefd moeten worden?
Deze perspectieven maken het mogelijk om vanuit een steeds verschillend gezichtspunt te bekijken wat er gebeurd is en ook hoe dit gebeurd is. Hoewel ze geen plaats hebben in de matrix, spreekt het vanzelf dat ook de context waarin de maatregel beraamd en uitgevoerd wordt, alsook de bedoelingen van de planners, fundamentele informatie zijn. Ik kom daarop later nog terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Een protomodel van de matrixIn bijlage 1 heb ik een protomodel van de matrix voorgesteld. De voorstelling is louter illustratief. Ik heb er niet alle categorieën in geplaatst die ik in mijn oorspronkelijke tabel heb gezet. Bovendien zijn er meer initiatieven uitgaande van de Academie geweest. Ook de wijze van dataverwerking kan ik in het kader van dit artikel niet uitleggen. De oorspronkelijke matrix is een Excelwerkblad, waarin ik per perspectief de informatie kan filteren. Dit maakt de data gemakkelijker hanteerbaar in de zin van wat er in hoofdstuk 4 en 5 ondernomen wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Interactie tussen verschillende perspectieven en niveaus4.1. De veelheid van informatie die ik verzameld heb m.b.t. taalplanningsinitiatieven in Vlaanderen in de periode 1795-1914 kan, zoals ik net geïllustreerd heb, vanuit verscheidene perspectieven bekeken worden. Je kunt dan verschillende, aparte verhalen neerschrijven over wat er binnen elke invalshoek gebeurd is, maar interessanter wordt het nog, wanneer de interactie tussen de verschillende optieken bekeken wordt. We zijn in dit artikel nu op het punt aangekomen, dat een reflectie aan de orde is, over wat deze interactie kan inhouden, en tot welke vragen ze kan leiden. Ik probeer de verschillende combinatiemogelijkheden aan de hand van wat er binnen de Academie gebeurd is, te illustreren. Het is vooral mijn bedoeling om mijn methodologie en de mogelijkheden ervan toe te lichten.
4.2. Een eerste optie is het bekijken van de verschillende soorten planning die door één bepaalde initiatiefnemer doorgevoerd zijn, in dit geval de Academie. Dit betekent dat alle informatie geordend wordt naargelang de primaire aard van de planning. Binnen elk soort planning kunnen we dan bovendien meer aandacht besteden aan de precieze niveaus die de planning wou bereiken, hoe men dit wou bereiken, en hoe de Academie haar taalplanningsstandpunten in echte maatregelen trachtte te verzilveren. Na verzameling van de acties van de Academie in de matrix, bleek duidelijk dat het aandeel van statusplanning en corpusplanning ongeveer even groot is geweest, terwijl er ook aan verwervingsplanning gedaan is, maar op kleinere schaal. Wat prestigeplanning betreft, heb ik geen voorbeelden kunnen vinden, die als primaire focus het prestige van de taal hadden. Wel zijn er maatregelen getroffen die dit als secundair doel hadden. En vanzelfsprekend hebben veel maatregelen die oorspronkelijk niet het prestige van de taal als doel hadden, uiteindelijk toch veranderingen in het prestige teweeggebracht. Toch kan deze laatste categorie bezwaarlijk tot prestigeplanning gerekend worden (zie ook 2.2.).
Wat vertelt de gestockeerde informatie ons over de statusplanning die de Academie tijdens de periode 1886-1914 ten uitvoer gebracht heeft? De status van het Nederlands in het onderwijs werd het vaakst geviseerd, en dit gold zowel voor het lager, het middelbaar, als het hoger onderwijs. Via een verbetering van de inspectie, restricties op het uitreiken van diploma's en het eisen van Nederlandstalige leerkrachten, heeft men gepoogd de status van het Nederlands als voertaal en als onderwijsvak te verhogen. De Academie heeft geprobeerd deze planningsissues op verschillende manieren aan de man te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen: door de regering te verzoeken om maatregelen te treffen, door correctief op te treden in het geval wetten dit al regelden maar werden overtreden, door prijsvragen uit te schrijven, of door uitvoerend en begeleidend op te treden in de vorm van de oprichting van een speciale commissie.
Ook de status van het Nederlands in het bestuur is heel af en toe aan de orde geweest. Vooral de functie van het Nederlands als correspondentietaal werd verdedigd door correctief op te treden wanneer de Academie door een overheid niet in het Nederlands aangeschreven werd.
Bovendien werden een aantal initiatieven genomen, die de status van het Nederlands in de wetenschappen moest verbeteren. De Academie probeerde de overheid aan te sporen om meer wetenschappelijke publicaties in het Nederlands te ondersteunen. Ook droeg ze zelf haar steentje bij door in haar Verslagen en Mededelingen plaats te maken voor wetenschappelijke publicaties in het Nederlands.
Corpusplanning nam eveneens een prominente plaats in. Vooral het niveau van het lexicon stond vaak in de kijker. Bastaardwoorden, regionale woordenschat en vak- en kunstwoorden stonden in het middelpunt. De bastaardwoorden werden aan taalzuivering onderworpen en dit gebeurde meestal d.m.v. prijsvragen. Wat de regionale woordenschat betreft, was er in de eerste plaats een normeringsprobleem: welke regionale woorden moesten wel, en welke niet tot de norm gerekend worden. De Academie probeerde op dit vlak haar invloed bij de redactie van het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’ uit te breiden. De actie ‘ten voordele’ van de kunst- en vakwoorden bevond zich voornamelijk op het vlak van de uitbouw van de taal. Dit gebeurde vooral door het uitschrijven van prijsvragen. Bovendien werd voor het domein onderwijs een speciale commissie opgericht, die de mogelijkheden van de eenheid in de terminologie van de Nederlandse spraakkunst moest onderzoeken. Op het gebied van de spelling raadde de Academie de overheid aan om vast te houden aan de spelling van 1864. Er was, zeker nadat ook de Kollewijnspelling in omloop kwam, veel behoefte aan een duidelijke uitspraak over de norm, vooral in onderwijs en administratie. Wat de uitspraak betreft, was er vanuit het onderwijs eveneens veel vraag naar een norm. De Academie gaf richtlijnen aan leerkrachten, deed een aantal voorstellen aan de Minister van Onderwijs om de zuivere uitspraak in het onderwijs te vrijwaren, schreef prijsvragen uit, maar gaf geen uitsluitsel over wát de zuivere uitspraak was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwervingsplanning verdient als derde categorie ook enige uitleg. Hoewel de meeste statusplanningsinitiatieven in het onderwijs ook een verhoging van de competentie tot gevolg hadden, heb ik het hier over initiatieven waarbij we dit als primair doel kunnen beschouwen. De meeste van deze initiatieven hadden een verbetering van de kwaliteit van de onderwijstaal als doel, en zochten hun heil in een verbetering van de inspectie. Om dit te bereiken, deed men in één geval een verzoek aan de regering, in een ander geval trad men correctief op, omdat de wet van 1883 niet nageleefd werd. Een ander initiatief beoogde een verbetering van het niveau van de schoolboeken d.m.v. een prijsvraag.
Zoals vermeld heb ik geen enkel initiatief als pure prestigeplanning geïnterpreteerd. Wel zijn er een heleboel initiatieven geweest, die dit in secundaire zin beoogd hebben. Door te ijveren, bijvoorbeeld, dat het Nederlands voor wetenschappelijke publicaties gebruikt werd, steeg het cultuurniveau en ook het prestige van de taal.
Door de informatie op deze manier samen te leggen, krijgt men een mooi overzicht van welke taalplanningscategorieën bij de Academie het overwicht hadden en op welke manier men probeerde bepaalde talige niveaus te bereikenGa naar voetnoot3. Interessanter wordt het natuurlijk, wanneer we over dit soort informatie beschikken van verschillende soorten initiatiefnemers. Op die manier kunnen vergelijkingen gemaakt. Die zouden dan tot een overzicht kunnen leiden van hoe verschillende soorten actoren een voorkeur hebben voor een bepaald soort planning, of hoe ze binnen een planningssoort een bepaald soort uitvoeringswijze prefereren. Zo zou een evaluatie van succes of falen van verschillen actoren binnen handbereik liggen.
4.3. Een tweede analysemogelijkheid vertelt welke verschillende soorten planning er binnen de verschillende domeinen geweest zijn, en analyseert de syner- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gie ertussen. Omdat er in de Academie vooral binnen het domein van het onderwijs geageerd werd, kunnen we dit niveau verder onderzoeken. De informatie over wat er gebeurd is, heb ik grotendeels al onder 4.2. uiteengezet. De vraag die zich hier aanbiedt, is die naar de synergie tussen de verschillende soorten planning.
Hoewel het moeilijk is om dit soort analyses te maken binnen het veld van één initiatiefnemer, kan binnen de Academie zeker van een bepaalde synergie tussen status- en verwervingsplanning gesproken worden. Zoals reeds vermeld werd er veel geijverd voor de status van het Nederlands als voertaal. Om dit te kunnen realiseren, waren er echter Nederlandskundige leerkrachten nodig: er moest dus aan de competentie van de leerkrachten gewerkt worden, wat dan weer onder de noemer verwervingsplanning viel. Om de controle hierop te verzekeren werd er voor het lager onderwijs geijverd voor zowel de status van het Nederlands binnen de inspectie, als de competentie van inspecteurs om correct Nederlands te praten. Toch ging dit laatste bijvoorbeeld niet hand in hand met het duidelijk stellen van wat de norm was. Er was dus sprake van een gebrek aan corpusplanning: indien men wil verzekeren dat in het onderwijs competente leerkrachten het ‘juiste’ Nederlands aan de leerlingen overbrengen, is duidelijkheid nodig over wat de norm is, en juist daar trad de Academie eerder aarzelend op.
Hoewel de vorige alinea ongeveer illustreert wat de mogelijkheden van dit soort analyses is, geldt hier ook weer, dat pas echt tot interessante resultaten gekomen zal worden, indien we de informatie van verschillende instanties samenleggen. Zo greep de Academie vaak in, wanneer een bepaalde maatregel door de overheid genomen werd. Toen in 1898 de Gelijkheidswet het Nederlands en het Frans als officiële talen van België aanduidde, zette de Academie de overheid ertoe aan, om de vertalingen van Franse teksten op correcte wijze te laten gebeuren. Dit is een illustratie van planningssynergie tussen verschillende organisatorische entiteiten.
4.4. Nog interessanter wordt het, indien het element tijd mee verrekend wordt. Aan de ene kant kan dit betekenen dat een synchrone doorsnede gemaakt wordt, waarin de samenwerking en synergie tussen de verschillende klassen, categorieën, actoren en initiatieven bekeken wordt. Aan de andere kant kunnen we, bijvoorbeeld, bekijken hoe bepaalde tendensen door de jaren heen geëvolueerd zijn. Vanuit chronologisch oogpunt is het interessant om te bekij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken of de aard waarop aan taalplanning gedaan is, veranderd is, of om te kijken of de synergie tussen bepaalde soorten planning zich door de jaren heen binnen bepaalde domeinen gewijzigd heeft. Hoewel de mogelijkheden van dit soort analyse binnen één bepaalde initiatiefnemer al resultaten kan opleveren, is dit bij een combinatie van initiatoren natuurlijk nog interessanter.
4.5. Deze analysemogelijkheden zeggen al heel veel, maar vanzelfsprekend staat niet alle informatie, die nodig zou zijn om zich een beeld te vormen van de taalplanningsstrategieën en categorieën en hun effect op de evolutie van het Nederlands, in de matrix. De maatregelen gebeuren immers niet in een vacuüm. Zoals ik reeds vroeger gezegd heb, hebben we nog relatief weinig stil gestaan bij de initiatiefnemer en de vraag waarom hij onderneemt wat hij onderneemt, vanuit welke achtergrond hij vertrekt, door welke organisatorische structuur hij ondersteund werd. Ook de historische context waarin een beslissing genomen wordt, is belangrijk. Bovendien zijn we enkel uitgegaan van de werkelijke initiatieven die genomen werden. Om het geheel echt te kunnen doorgronden, moeten ook de errond hangende discussies evenals de voorstellen die het niet haalden, bekeken worden. Tussen de politiek en de planning staat immers de consensus of het debat. Alleen op die wijze kunnen we ook naar een antwoord toewerken op de vraag, wat de politiek van een bepaalde instelling of initiatiefnemer was, en waarom uit verschillende mogelijke werkwijzen er een bepaalde gekozen werd. In het volgende hoofdstukje ga ik op deze factoren dieper in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Evaluatie5.1. De informatie die op zinvolle wijze geïnventariseerd is, waarvan de verschillende klassen op boven vernoemde wijze gecombineerd zijn, moet vervolgens geëvalueerd worden. De inzichten die uit de analyses gekomen zijn, moeten verwerkt worden en we moeten proberen een antwoord te vinden op de belangrijkste onderzoeksvragen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We moeten dus uitzoeken wat de verschillende taalpolitieke richtingen van de verscheidene deelnemers waren, wat de daaruit resulterende planningsacties waren, en waarom men de wegen koos die men koos. Speciale aandacht moet worden geschonken aan de conflicten die hierbij ontstonden, maar ook voor de uit deze conflicten resulterende dynamiek. Vanuit deze achtergrond kunnen we dan beginnen met een evaluatie van welke planningsstrategieën en welke werkwijzen veranderingen gebracht hebben in de verschillende aspecten die de positie van een taal bepalen. Wat is er gebeurd op het gebied van het gebruik, het prestige, de mate van beheersing, de gebruiksbereidheid en de bruikbaarheid van het Nederlands binnen de verschillende domeinen of in het algemeen? Die vraag zal meteen ook een antwoord geven op de zaken die uiteindelijk niet bereikt werden, of op verworvenheden waar taalplanning voor niets tussen zat. Immers, zoals we reeds gezien hebben, één van de attributen van de positie van een taal in een maatschappij is de socio-culturele status van de sprekers ervan. Het is mogelijk dat de positie van een taal verandert, omdat de sociale en economische status van de sprekers ervan door de jaren heen is veranderd. In dat geval kunnen we niet van taalplanning spreken. Het is noodzakelijk beide mogelijkheden duidelijk af te bakenen.
5.2. Een eerste fase van een dergelijke evaluatie is een analyse van de verschillende strategieën. Wat was de politiek van een bepaalde initiatiefnemer, wat was de planning? Waarom werd een bepaalde strategie gekozen. Welke vergelijkingen kunnen we op dat gebied maken met wat er bij andere initiatiefnemers gebeurd is? Hoe is erop gereageerd en tot welke actie heeft dit bij andere initiatiefnemers geleid?
De politiek van de Academie kan vooral uit de discussies afgeleid worden, die binnen haar muren gevoerd werden. Er zetelden in de Academie mensen van allerhande strekkingen, wat betekende dat er vaak naar een compromis moest worden gezocht. In de discussies die gevoerd werden alvorens tot een initiatief over te gaan, kunnen we twee soorten onderscheiden: aan de ene kant werd gediscussieerd over wat inhoudelijk haalbaar was, aan de andere kant over de manier waarop iets verzocht of uitgevoerd zou worden.
Toen in 1887 de wet op het Hoger Onderwijs herzien werd, bestond de vrees dat voor de studenten van de Letteren en Wijsbegeerte de keuze tussen Nederlandse of Franse letterkunde zou wegvallen ten gunste van het vak Franse letterkunde. Iedereen binnen de Academie was het er inhoudelijk over eens dat de keuze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest blijven bestaan. Maar er was geen eensgezindheid over hoe men dit aan de regering zou overbrengen. Aan de ene kant stonden de voorstanders van de Academie als een studerend en niet als een strijdend corps. Zij vonden dat de Academie niet correctief kon optreden tegenover de overheid die haar ingesteld had. Aan de andere kant stonden zij die vonden dat letterkunde en taalgrieven heel nauw met elkaar verwant waren en dat de Academie dus wel moest ageren. De kant die voor het versturen van een verzoekschrift was, won het pleit, de andere kant kreeg gelijk in die zin dat bij elke zulke gelegenheid steeds over de wenselijkheid van een initiatief gestemd zou worden. De rol van de Academie werd dus door iedereen anders geïnterpreteerd en dit is een constante in de politiek van de Academie tussen 1886 en 1914.
Bovendien waren er inhoudelijke discussies omdat niet iedereen dezelfde doelstellingen had. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van het Nederlands in het onderwijs. Omdat er binnen de Academie een felle discussie aan de gang was over wat de norm voor de uitspraak moest zijn, was het moeilijk hierover eensgezindheid te verkrijgen. Dit leidde tot het feit dat de Academie geen ondubbelzinnige uitspraak deed over wat de zuivere uitspraak was, alleen over hoe ze in te voeren werd één en ander gezegd. Ook dit element is een constante ‘kracht’ achter de politiek van de Academie.
De strategie en politiek van de Academie ten gronde te beschrijven, zou ons in het kader van dit artikel te ver brengen. Toch zijn er een aantal krachtlijnen te ontdekken. De voorzichtigheid van de Academie in de formulering van haar wensen, zowel op inhoudelijk als op strategisch vlak, valt meteen op. Verschillende keren was er discussie over de manier waarop er geageerd zou worden, of wat er gevraagd of aanbevolen zou worden. Hoewel dit bij het nemen van statusplanningsbeslissingen misschien nog te verklaren was door het feit dat de Academie het haar rol niet achtte hierin werkelijk krachtdadig te interveniëren (hoewel ook hier anderen andere meningen toegedaan waren), is het merkwaardig dat zij in corpusplanningsissues, zelfs wanneer uitdrukkelijk op de kennis van de Academie een beroep werd gedaan om onduidelijkheden op te lossen, geen uitspraak deed.
Natuurlijk was de Academie een weerspiegeling van de verschillende strekkingen die in de maatschappij aanwezig waren. Bij het ontstaan van de Academie was er de tegenstelling tussen katholieken en liberalen geweest. Het overwicht van de katholieke fractie zou een constante zijn in de hele periode | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1886-1914, wat niet betekende dat er geen liberalen in de Academie opgenomen werden. Het broze evenwicht dat er ontstond had zo zijn gevolgen voor de krachtdadigheid van de Academie, bijvoorbeeld wanneer het aankwam op de actie voor de vernederlandsing van het katholiek middelbaar onderwijs. Ook de tegenstelling tussen integrationisten en particularisten kon niet buiten de Academie gehouden worden. Dit had dan weer gevolgen voor het gebrek aan normerend optreden van de Academie, zoals reeds aangestipt.
Indien mogelijk was het de politiek van de Academie om zich boven deze discussies te stellen, iets waar ze meestal goed in slaagde door de voorzichtige strategie die ze volgde. Toen in 1902 een taalzuiverend werk (Overzicht van de meest voorkomende misslagen bij het gebruiken van de Nederlandsche taal, ingezonden door A.-C. M) beoordeeld moest worden, liet de Academie deze taak over aan Willem de Vreese en Prayon Van Zuylen, die over deze materie tegengestelde meningen hadden, die tot uiting kwam in de talloze discussies tussen beide academieleden.
Zelfs wanneer de Academie, zoals in het geval van het middelbaar onderwijs, een radicaal standpunt innam, namelijk dat de voertaal overal Nederlands moest zijn, zou de gevolgde strategie niet radicaal zijn. Qua planningsmaatregelen nam de Academie inderdaad in veel gevallen vooral de taak op zich, om een studerend, raadgevend lichaam te zijn, vooral door het oprichten van commissies, het uitschrijven van prijsvragen, het verlenen van publicatieruimte. Het is, denk ik, vooral in dit soort acties dat de betekenis van de Academie in de periode 1886-1914 gezien moet worden.
Een verdere en preciezere analyse van de acties van de Academie zal mogelijk zijn, wanneer de resultaten met die van andere initiatiefnemers vergeleken kunnen worden.
5.3. Vervolgens is de vraag van de impact van de planning van belang. In welke mate hebben de activiteiten van de Academie bijgedragen om de positie van het Nederlands te veranderen in de periode 1886-1914? Wat zijn de resultaten ervan geweest? In hoeverre hebben ze de status, het prestige, de gebruiksbereidheid, de mate van beheersing en de structuur van het Nederlands veranderd? Hoe kunnen we dit evalueren?
Aan de ene kant zouden we naar de taalplanningsinitiatieven kunnen kijken, en evalueren welke initiatieven gevolgen zouden kunnen hebben gehad voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verschillende attributen die de positie van een taal bepalen.Ga naar voetnoot4 De analyses die we gemaakt hebben vanuit de verschillende perspectieven, zouden ons hierbij kunnen helpen, zeker daar waar de synergie van verschillende planningsinitiatieven bekeken wordt. Hoewel een volledige analyse hier uit den boze is, kan ik wel illustratief te werk gaan. Ik heb er in het kader van het onderwijs op gewezen dat er heel wat gedaan is voor de status en de beheersing van het Nederlands, maar dat de Academie vaak moeite had om een bepaalde norm duidelijk te stellen, wat bijvoorbeeld de competentie weer op de helling zette. Maar hoe zat het met zaken als het prestige en de gebruiksbereidheid. Wat heeft de Academie ondernomen dat deze elementen zou hebben kunnen beïnvloed?
Heel belangrijk voor het prestige van een taal is de cultiveringsgraad ervan. Door het gebruik van het Nederlands in wetenschappelijke publicaties te ondersteunen, heeft de Academie veel bijgedragen tot het prestige van het Nederlands. Het voorbereidend werk op corpusplanningsgebied, zeker op het vlak van de kunst- en vakwoorden, is hier van fundamenteel belang geweest. Zonder een uitgebouwde taal is het immers moeilijk het prestige ervan te verhogen. Ook door te stellen dat de benaming van het in Vlaanderen gesproken Nederlands niet langer ‘Vlaamse taal’, maar ‘Nederlandse Taal’ was, werd het prestige van de taal verhoogd. Niet te vergeten bij de Academie zijn haar activiteiten inzake zowel hedendaagse als Middelnederlandse letterkunde. Door op het gebied van het laatste een grote en hoogstaande wetenschappelijke activiteit aan de dag te leggen (vooral onder impuls van Willem de Vreese), werd de geschiedenis van het Nederlands gedocumenteerd. Ook kan men stellen dat de Academie, hoewel ze nooit een werkelijke norm stelde, door haar ijveren voor de implementatie van een zuivere taal, geprobeerd heeft om van het imago van een ‘boerse’ taal af te geraken.
En hoe zat het met de gebruiksbereidheid? Zijn er inspanningen geleverd om de gebruiksbereidheid van het Nederlands in bepaalde situaties te verbeteren? Zijn er pogingen ondernomen om de attitudes t.a.v. het Nederlands positiever te maken? Rechtstreekse initiatieven in die zin heb ik niet kunnen vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijk ging het prestige van het Nederlands door het bestaan alleen al van een Academie de hoogte in. Ook alle hierboven genoemde initiatieven, die het prestige verhoogd hebben, hebben waarschijnlijk een positief gevolg gehad voor de gebruiksbereidheid.
Maar deze analyse van het planningskader is onvoldoende. Fundamenteel is de manier waarop een standpunt overgebracht werd. In hoeverre geraakte een bepaalde intentie bij de taalgebruiker? Het zou kunnen dat de Academie met een statusplanningsactie tot doel had om het Nederlands als voertaal in het onderwijs te verstevigen en dat ze de regering verzocht om op dat vlak iets te ondernemen. Dan hingen de gevolgen van deze taalplanningsactie niet alleen af van het feit of de regering iets deed, maar ook hoe de regering iets deed. Een ander voorbeeld zijn de prijsvragen. Hoewel het uitschrijven ervan een initiatief op zich was, hing het succes van een prijsvraag af van de kwaliteit van de antwoorden, van het feit of er een uitgave kwam, en uiteindelijk ook van het succes van deze laatste.
Indien de Academie een verzoek aan de overheid richtte, en de overheid reageerde er niet op, dan was dat vanzelfsprekend het einde van de route van het initiatief. Vond een bepaald verzoek wél weerklank, dan hing het er nog van af, op welke manier iets geïmplementeerd werd. Indien de overheid bijvoorbeeld wel iets veranderde aan het aantal uren Nederlands in het uurrooster, maar op het terrein weinig controleerde, zou het gevolg van dit alles waarschijnlijk ook relatief miniem zijn. Zelfs indien er zware sancties voorzien zouden worden, was het geenszins zeker dat de regel ook geïmplementeerd werd. Hoewel het dus van groot belang is om de levensweg van een bepaalde actie na te gaan, en om te bekijken hoe de positie van de taal erdoor beïnvloed zou kunnen worden, kunnen we pas door een evaluatie van het werkelijke gebruik te maken, kijken of een maatregel inderdaad ook gewerkt heeft. Er zijn onderzoeken die dit op verschillende manieren en voor verschillende niveaus hebben proberen te verwezenlijken: Deneckere (1954), Van Goethem (1990), Geeraerts en Grondelaers (1997), Vanhecke (1998), Vandenbussche (1999), Deygers & Van Den Heede (2000). Dat het succes van taalplannings- en taalpolitieke maatregelen niet steeds is wat men ervan zou denken, wordt in dit soort studies uit de doeken gedaan. Ik kan echter niet op dezelfde manier in detail werken. Ik kan de verschillende strategieën, de politiek en de planning, de achterliggende ideologie analyseren en de inventarisering maken van wat er precies gedaan wordt. Ik kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de levensweg van een bepaalde taalpolitieke actie volgen en een evaluatie maken van welke attributen beïnvloed zouden kunnen worden door de maatregel. De werkelijke gevolgen van de implementatie zal ik slechts hier en daar kunnen aanwenden en aanstippen, maar niet ten gronde kunnen uitwerken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. BesluitHet is mijn bedoeling geweest om, aan de hand van de case-study van de Academie, een methodologie voor te stellen, om taalplanning en taalpolitiek te analyseren. Hoewel het niet mogelijk geweest is al tot sluitende antwoorden te komen of om de politiek en de planning van de Academie al ten gronde te analyseren, heb ik geprobeerd door voorbeelden de mogelijkheden van verdere analyse te verduidelijken. Ook voor de matrix geldt, dat die louter illustratief is. De uiteindelijke matrix is veel gedetailleerder.
Pas wanneer de opgesomde punten ten gronde onderzocht zijn, pas wanneer de informatie van de verschillende actoren samengelegd en geanalyseerd is, zal een antwoord op de vraag waarom bepaalde taalplanningsacties werken en andere niet, binnen handbereik liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Appendix8.1. Matrix
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.2. Wat vertelt bovenstaande matrix ons?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|