Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leesonderricht in de Vlaamse lagere school
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingReeds in 1950 stelde de Gentse hoogleraar Robert Plancke vast dat slechts weinig publicaties voorhanden waren over de geschiedenis van de methodiek en de didactiek van de verschillende leervakkenGa naar voetnoot1. Voor het onderricht van het Nederlands in het middelbaar onderwijs kon hij enkel de knappe doctoraatsthesis van Rik De Vos vermelden uit 1935, werk dat enkele jaren later door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde werd bekroond en uitgegevenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook over het moedertaalonderricht in het Vlaamse lager onderwijs zijn er weinig studies gepubliceerd. Maurits De Vroede, Jacques Lory en Frank Simon noemen in hun zeer uitvoerige bibliografie uit 1988 slechts zes publicaties over lezen en vijf over schrijvenGa naar voetnoot3. Deze beperkte belangstelling van de geschiedschrijvers voor het onderricht van de moedertaal valt moeilijk te verklaren. Van oudsher immers werden de drie R's (‘reading, writing and arithmetic’) als doelstellingen genoemd voor elk aanvankelijk onderwijs. Kunnen lezen en schrijven waren belangrijke vaardigheden. In de twintigste eeuw werd die lijn doorgetrokken. Zowel het Belgisch leerplan voor het lager onderwijs van 1936 als dat van 1957 zeggen immers expliciet: ‘Zo wij het kind werkelijk willen voorbereiden tot het leven, moet het moedertaalonderwijs de ereplaats bekleden’Ga naar voetnoot4. En vele generaties onderwijzeressen en onderwijzers kregen tijdens hun opleiding tot vervelens toe te horen dat ze in de eerste plaats moedertaalleerkrachten waren. Maar de historiografen van opvoeding en onderwijs hebben spijtig genoeg meer belangstelling voor andere aspecten van ons vormingswezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spelmethodeTraditioneel werd vertrokken van het memoriseren van het alfabet. De jongste kinderen leerden eerst de letters afzonderlijk spellen, reden waarom men deze oude leerwijze de spelmethode noemde. Het alfabet was in de laagste klassen altijd visueel aanwezig: het was kalligrafisch bovenaan het bord geschreven, of op papier of karton aan de muur bevestigd. In rooms-katholieke scholen maakte men bij het aanleren van het alfabet eerst een kruisje en sprak men dus van de ‘kruisken-a-b-c-methode’. Eens dat de leerling het alfabet onder de knie had kon worden begonnen met het lezen van eenvoudige lettercombinaties en kleine woorden. Meisjes moesten bovendien het alfabet bij wijze van oefening op een naailap in kruissteek borduren; in heel wat lokale folkloremusea treft men nog dergelijke naailappen met kruisje en alfabet aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor dit aanvankelijk lezen volgens de spelmethode werden in de 19e eeuw zeer eenvoudige leesboekjes gebruikt. Ze telden slechts een beperkt aantal bladzijden en waren vrij primitief uitgegeven. De bibliografische gegevens waren dikwijls onvolledig: de auteur en/of het jaartal ontbraken, enz. Het is duidelijk dat deze boekjes voor het aanvankelijk lezen zo goedkoop mogelijk op de markt werden gebracht en niet werden beschouwd als publicaties die de gegoede burger in zijn bibliotheek plaatste. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom zo weinig van die leesboekjes de negentiende eeuw hebben overleefd. Als voorbeelden van dergelijke publicaties vermelden we het anoniem in Peer uitgegeven A-B-C-boek voor catholyke scholenGa naar voetnoot5 uit 1843, het Doelmatig abeboek van de Kortrijkse Mussely-BoudewynGa naar voetnoot6 uit 1845, en het A-B-Boek van B. Van Den Steene te Sint-Niklaas uitgegeven in 1850Ga naar voetnoot7. We geven hier de data van de uitgaven die we werkelijk in handen hebben gehad, maar het is bekend dat heel wat van deze boekjes ettelijke malen werden herdrukt. Zo vermeldde het Rapport triennal sur la situation de l'instruction primaire uit 1846 al het werkje van Van Den SteeneGa naar voetnoot8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klankmethode in NederlandDe spelmethode kreeg bij onze noorderburen al vroeg concurrentie. In Nederland ontstonden bij het begin van de negentiende eeuw namelijk verschillende varianten van de spelmethode voor het aanvankelijk lezen; men zocht naar betere methoden om kinderen te leren lezen en maakte daarbij gebruik van buitenlandse verwezenlijkingen. Vermelden we slechts de pogingen van J.H. Nieuwold (1737-1812), H. Wester (1752-1821), Nicolaas Anslijn (1777-1838) vooral bekend als de auteur van de bestseller De brave Hendrik, J.-J. Schneither (1748-1806), H.W.C.A. Visser (1773-1826), R.G. Rijkens (1795-1855) en Pieter Johannes Prinsen (1777-1854). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat in Nederland vanaf het einde van de achttiende eeuw heel wat pedagogische vernieuwingen aan bod kwamen, wordt meestal toegeschreven aan een aantal gunstige factoren. Vergeten we niet dat veel invloed uitging van het in 1762 in Amsterdam verschenen boek Emile ou de l'éducation van Jean-Jacques RousseauGa naar voetnoot9. Ongetwijfeld heeft dit werk Betje Wolff-Becker mee geïnspireerd tot het schrijven van haar Proeve over de opvoeding uit 1779Ga naar voetnoot10. Zeer belangrijk was ook het ontstaan in 1784 van de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’, vereniging die spoedig begon met het verspreiden van pedagogische publicatiesGa naar voetnoot11. Ook Duitse pedagogische werken van figuren als J.B. Basedow, C.G. Salzmann en F.E. von Rochow werden boven de Moerdijk gelezen en vertaald. En Prinsen vertaalde het volledige werk van de Zwitser J.H. PestalozziGa naar voetnoot12. Er werd dus in Nederland over opvoeding en onderwijs nagedacht en degelijke onderwijsverwezenlijkingen bleven dan ook niet lang uit. Denken we maar aan de Nederlandse schoolwetten van 1801, 1803 en 1806, terwijl de eerste Belgische wet op het lager onderwijs pas van 1842 dateert. Er ontstonden bij onze noorderburen ook toen al degelijke kweekscholen voor de opleiding van onderwijzers. In het kader van dit artikel is Prinsen zeker de belangrijkste Nederlandse figuur: hij heeft het moedertaalonderwijs in Vlaanderen namelijk ernstig beïnvloed. Pieter Johannes Prinsen was geboren in 1777. Aanvankelijk werkzaam als ‘ondermeester’ in de stadsschool van Schiedam werd hij aldaar ‘schoolhouder’ in 1798. In mei 1801 stelde de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ hem aan als onderwijzer van een school in Haarlem, een instelling die hij vrij snel tot bloei bracht. Bij koninklijk besluit van 31 mei 1816 werd hij bevorderd tot directeur van de Rijkskweekschool te Haarlem die in 1817 haar deuren opende. Vanaf 1820 werd Prinsen bovendien als bijbaan tot schoolopziener | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangesteld in Noord-HollandGa naar voetnoot13. De Rijkskweekschool van Haarlem kreeg al vlug veel lof. Buitenlandse bezoekers kwamen het werk van Prinsen bewonderen; onder meer de Franse filosoof en politicus Victor Cousin (1792-1867) schreef met waardering over de Haarlemse kweekschoolGa naar voetnoot14. Voor het Vlaamse moedertaalonderwijs is vooral de handleiding van belang die Prinsen in 1818 publiceerde onder de titel Leerwijze om kinderen te leeren lezenGa naar voetnoot15. Het boek is opgedragen ‘ten blijke van bijzondere achting’ aan Bernard Schreuder (1787-1862), die eind 1817 was benoemd tot directeur van de zopas opgerichte Rijkskweekschool te LierGa naar voetnoot16. Schreuder huwde in Lier met Theresia Bergmann (dochter van advocaat en later Liers burgemeester Georg L.F. Bergmann en dus tante van Tony Bergmann) en hij was er bevriend met Jan Frans Willems. De Leerwijze om kinderen te leeren lezen was in de echte zin van het woord een handleiding voor de onderwijzer. Vergeten we niet dat er toen heel wat onderwijzers waren zonder normaalschoolopleiding; een degelijke handleiding was voor hen dus meer dan noodzakelijk. De Leerwijze... bestaat uit achttien brieven. Prinsen meende dat de kinderen eerst moesten leren lezen, en pas daarna moesten leren schrijven. Het spellen -dus de oudere spelmethode- werd door hem verworpen. Hij verkoos de klankmethode waarbij de leerling ‘de klanken, die door de letters worden voorgesteld, zoodanig achter elkander uit{spreekt}, als de opeenvolging der letters zelve te kennen geeft’Ga naar voetnoot17. De klankmethode werd door hem dus als natuurlijk ervaren, dit in tegenstelling met de spelmethode. Daar waar de spelmethode enkel het alfabet gebruikte, voorzag Prinsen heel wat didactisch materiaal voor zijn klankmethode. De klassikaal te gebrui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken ‘leesmachine’ was een indrukwekkend drieluik: in de letterkast links werden de klinkers en de klanken geplaatst, in het rechter luik de medeklinkers, en in het midden was een soort zetraam waarop woorden konden worden gevormd. Met behulp van stokjes konden de letters en de woorden worden aangeduid. De leerlingen beschikten over een individuele letterplank. Hierop konden ze woorden leggen met behulp van de letterhoutjes; op deze balkjes waren langs de vier zijden letters geschreven, bovenaan een Romeins kapitaal en onderaan dezelfde geschreven letter. Als leesboek maakte Prinsen gebruik van Eerste oefeningen in het lezen. Bepaaldelijk ingerigt, om kinderen de letters en derzelver zamenvoeging tot lettergrepen en woorden te leeren, een werkje dat in 1819 reeds een zesde druk kende. Het boekje bevatte negen zogenaamde ‘tafels’ die eveneens op groot karton gedrukt als klassikaal leermiddel werden gebruikt. De eerste en de tweede tafel bestonden uit een reeks prentjes op de linkerzijde van de bladzijde; uit de tekeningen van de eerste tafel werden de klinkers en de klanken afgeleid; uit de prentjes van de tweede tafel volgden dan de medeklinkers. Het allereerste tekeningetje van de eerste tafel stelde een spittende man voor. De leerkracht wees met een stok naar de prent en moest dan vragen ‘Waarmee spit de landman den zwaren kleigrond om?’; het antwoord van de leerlingen volgde ‘Met de spa’. Uit dat antwoord werden dan de klanken aa en a afgeleid. Op gelijkaardige wijze leerde men de klanken ee en e uit ‘Met de slee’, ie en i uit ‘Drie’, enz. Uit de tweede tafel werden op gelijkaardige wijze de klanken b gehaald uit ‘Met de tob-be’, d uit ‘Een do-de’, f uit ‘Een laf-fe’, g uit ‘Eg-ge’, enz. De derde tafel was een herhaling. In de vierde en vijfde tafel leerden de kinderen het einde van woorden bestaande uit een klank en een medeklinker lezen. Prinsen noemde dit slotklanken, waarbij hij een onderscheid maakte tussen lange slotklanken (zoals aab, eed, ief, enz.) en korte slotklanken (ab, ed, if, enz.). Dergelijke zinledige lettercombinaties evolueerden vlug tot echte woordjes zoals baad, geef, beef, enz. in de vierde tafel, en bed, wad, kaf, bad, enz. in de vijfde tafel. In de volgende tafels kwamen steeds moeilijker lettercombinaties voor om in de negende tafel te besluiten met woorden die vooraan en achteraan twee of drie medeklinkers hadden. De resultaten waren verbluffend: de leerlingen leerden vlugger lezen dan met de oudere spelmethode. Geen wonder dan ook dat de methode-Prinsenmet-de-letterkast omstreeks 1830 in vele Nederlandse gemeenten was ingevoerd. Algemeen wordt aangenomen dat de leesmethode van Prinsen het analfabetisme in Nederland in belangrijke mate heeft teruggedrongenGa naar voetnoot18. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invloed van de Nederlandse klankmethode op het Vlaamse onderwijsNederland heeft tussen 1815 en 1830 heel wat invloed uitgeoefend op het onderwijs in Vlaanderen. Denken we maar aan de oprichting in 1817 van de rijksuniversiteiten Gent, Luik en Leuven. Ook het basisonderwijs ontsnapte niet aan de invloed vanuit het noorden. Tijdens die Nederlandse periode waren er verscheidene invloedrijke Nederlandse onderwijzers in Vlaanderen werkzaamGa naar voetnoot19. De oprichting van de Rijkskweekschool te Lier, in 1817, zorgde eveneens voor een golf van vernieuwingGa naar voetnoot20. Bovendien ontstonden naar het voorbeeld van de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ ook bij ons educatieve verenigingen zoals het ‘Antwerpsch Tael- en Dichtlievend Genoótschap tot Nut der Jeugd’Ga naar voetnoot21. Het is dus geen wonder dat de leesmethode van P.J. Prinsen in Vlaanderen de nodige aandacht heeft gekregen. Vermoedelijk is de oudste Vlaamse bewerking van de leesmethode Prinsen het in 1820 te Antwerpen gepubliceerde boekje Eerste oeffeningen in de klankmethode van P.J. Prinsen, aen de brabandsche spelwyze toegepast tot gebruyk der SchoólenGa naar voetnoot22, door François Delin, een privé schoolhouder, en Jan Frans Van de Gaer, de eerste Antwerpse stadsonderwijzerGa naar voetnoot23. Dat Delin en Van de Gaer de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auteurs waren van dit boekje voor aanvankelijk lezen was te wijten aan het afsterven van de uit Nederland afkomstige Antwerpse schoolhouder Jan Abraham Terbruggen in 1819Ga naar voetnoot24. Jan Frans Willems verklapte in zijn lijkrede op Terbruggen dat de afgestorvene bezig was met het aanpassen van de leesmethode van Prinsen aan de ‘Vlaemsche Nederduytsche tael’ en dat deze ‘gewigtigen arbeyd’ toen door anderen zou worden voortgezetGa naar voetnoot25. Delin en Van de Gaer hebben dus het werk van Terbruggen verder uitgevoerd, maar ook zij stierven in de daarop volgende jaren. De leesmethode van Prinsen zoals hertaald in de ‘Brabandsche spelwyze’ door Delin en Van de Gaer kende vrij vlug succes. De ‘Tydelyke Jury voor het middelbaer en laeger onderwijs’ verplichtte alle scholen van de provincie Antwerpen deze klankmethode te gebruiken, via haar ‘Algemeéne Schoólregels’ van 5 oktober 1819Ga naar voetnoot26. Zowel Van de Gaer als Delin stierven kort daarop, respectievelijk in 1820 en 1821, toch bleven het boekje Eerste oeffeningen in de klankmethode en bijpassende leestafels met succes in gebruik tot in de jaren veertig van de negentiende eeuw. Hetzelfde kan gezegd worden van het Leésboeksken om volzinnen te leeren leézen van Van de Gaer, werkje dat verscheen in 1820 maar nog in 1841 werd heruitgegevenGa naar voetnoot27. Van de Gaer was dus tot ver na zijn dood in 1820 een gewaardeerd auteur. Wie de Eerste oeffeningen van Delin en Van de Gaer naast de eerste tafels van Prinsen legt, wordt getroffen door de overeenkomstenGa naar voetnoot28. De bladschik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king is identiek: links de kleine prentjes, rechts de tekst. In de eerste tafel komen de klinkers aan de beurt, en in de tweede tafel de medeklinkers. Vanaf de derde tafel komen combinaties voor in een opklimmende graad van moeilijkheid, zodat de negende of laatste tafel korte zinnetjes bevat. Didactisch was er tussen beide methoden dus geen onderscheid, alleen de taal en de spelling verschilde. Maar de klankmethode van Delin-Van de Gaer betekende wel een grondige verbetering op de vroegere spelmethode.
Het Gentse stadsbestuur richtte in 1828 de eerste stedelijke scholen opGa naar voetnoot29. Voor het aanvankelijk lezen liet Gent zich duidelijk door Prinsen en Delin-Van de Gaer inspireren, evenwel zonder dat zulks werd vermeld. Anoniem en zonder datum verscheen het boekje Eerste oefeningen in het lezen IGa naar voetnoot30, terwijl ook de negen tafels op groot karton voor klassikaal gebruik voorhanden waren. De eerste tafel luidde als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in de volgende tafels zijn sommige woorden en zinnen overgenomen ofwel van Prinsen, ofwel van Delin-Van de Gaer. Hadden de Gentse leerlingen de negen tafels onder de knie dan werd het leesonderricht verder gezet in het eveneens anonieme driedelige Leesboek voor de laegste klasseGa naar voetnoot31.
Het is opvallend dat de klankmethode voor het aanvankelijk lezen van Prinsen eerst navolging vond in de kringen die èn te Antwerpen èn te Gent het stedelijk kosteloos onderwijs uit de grond hebben gestampt. Hadden beide steden meer contact met Noordnederland dan het Vlaamse platteland? Waren de stadsbesturen van Antwerpen en Gent de ‘progressieven’? Zou een zekere mate van Orangisme hierbij een rol hebben gespeeld? En hoe waren, voor wat Antwerpen bijvoorbeeld betreft, de juiste verhoudingen tussen de Nederlander Bernard Schreuder, normaalschooldirecteur te Lier, Jan Frans Willems, de Antwerpse burgemeester Florent Van Ertborn die gouverneur van Utrecht werd in 1828, en Van de Gaer? Wat was de precieze rol van een vereniging zoals het ‘Antwerpsch Tael- en Dichtlievend Genoótschap Tot Nut der Jeugd’? Feit is dat in het katholiek onderwijs en bij de privé schoolhouders in Vlaanderen de spelmethode of ‘kruisken A.B.C.-methode’ nog lang bleef voortleven. We hebben slechts één uitgever aangetroffen die -blijkbaar op eigen initiatief- in die periode een versie van de leesmethode van Prinsen heeft uitgegeven: het betrof de uitgeverij Titeux in MaaseikGa naar voetnoot32. Over de invloed van deze laatste publicaties is ons verder niets bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de Belgische onafhankelijkheidDe eerste jaren van de Belgische onafhankelijk waren niet zo gunstig voor het Vlaamse onderwijs. De drie rijksuniversiteiten werden slechts heropend nadat een aantal faculteiten waren afgeschaft. De universitaire cursussen Nederlandse taal en letteren verdwenen. De Rijkskweekschool te Lier werd gesloten. De Gemeentewet van 1836 vertrouwde de verantwoordelijkheid voor het lager onderwijs toe aan de gemeenten. De eerste wet op het lager onderwijs van 23 september 1842 verplichtte elke gemeente een lagere school op te richten, en bovendien moest gratis onderwijs worden verstrekt aan de behoeftige kinderen van de gemeente. Twee rijksnormaalscholen werden opgericht: een te Lier en een te Nijvel. En weer kwam de didactische vernieuwing van het moedertaalonderricht in de lagere school tot stand onder Nederlandse invloed. De Nederlander Jan Baptist Pietersz (1798-1871) was onderwijzer geweest aan de Kweekschool te Haarlem bij Prinsen, maar was in 1819 bestuurder benoemd van de modelschool te Brussel. Hij bleef in de Belgische hoofdstad wonen bij de onafhankelijkheid en zorgde in 1838 voor een nieuwe en verbeterde versie van de leesmethode Prinsen. Zijn Leerwyze om aen kinderen het lezen zonder spellen te leerenGa naar voetnoot33 was een uitvoerige handleiding voor de leerkracht, gebracht in de spelling van Jan Baptist DavidGa naar voetnoot34 en Philippe OlingerGa naar voetnoot35. De leermiddelen waren gelijkaardig aan deze die Prinsen in Haarlem gebruikte: een klassikale letterkast (verkrijgbaar bij een meubelmaker in Mechelen voor 26 frank), de individuele letterplankjes (1,25 frank), de negen leestafels op karton, en een leesboekje voor de leerlingenGa naar voetnoot36. De eerste tafel van Pietersz begon aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pietersz heeft niet geraakt aan de grondbeginselen van Prinsen maar hij heeft wel de methode uitvoeriger toegelicht zodat de leerkracht -nog altijd waren er onderwijzers zonder normaalschoolopleiding- meer didactisch houvast had aan de Leerwyze om aen kinderen.. dan aan de publicaties van Prinsen of van Delin-Van de Gaer. Jan Baptist Pietersz kende met zijn leesmethode veel succes. Tussen 1839 en 1855 verschenen minstens twintig uitgaven van het Eerste leesboek. Geen wonder dus dat ook een franstalige versie van de pers rolde. Zijn Méthode pour apprendre à lire aux enfants en de bijpassende Exercices de lecture, dédiés à la Jeunesse Belge verschenen in 1845Ga naar voetnoot37. De Nederlandse Brusselaar Pietersz was ongetwijfeld de belangrijkste verspreider van de klankmethode van Prinsen in Vlaanderen na 1830. Zijn rol voor de geschiedenis van het Vlaamse onderwijs tijdens de negentiende eeuw is tothiertoe ten onrechte verwaarloosd.
Het ruime succes van de klankmethode Prinsen, en vooral zoals ze door Pietersz werd verspreid, werkte aanstekelijk. Andere Vlaamse onderwijzersauteurs publiceerden hun versie van de methode Prinsen. Van P. Van Nerum, hoofdonderwijzer van de gemeenteschool in Dendermonde, verscheen in 1841 een Kort beschryf der klankmethodeGa naar voetnoot38, handleiding waarin de lof werd gezongen van Prinsen en de oude spelmethode werd veroor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deeld. De leerlingen gebruikten daarbij zijn Allereerste leesboekjeGa naar voetnoot39. In datzelfde jaar 1841 publiceerde Hubert Peeters, hoofdonderwijzer te Borgloon, zijn Eerste oefeningen in het lezen, door P.J. PrinsenGa naar voetnoot40. De Gentse onderwijzer en latere Lierse normaalschoolleraar Jan Baptist Courtmans gaf in 1843 een Handleiding voor het onderwys in het lezen uitGa naar voetnoot41. Te Lier verscheen anoniem Eerste oefeningen in het lezen, volgens de leerwyze van den Heer PrinsenGa naar voetnoot42. En ook E.M. Bastiaens, onderwijzer te Merksem, bracht in 1845 zijn Eerste leesboek naar PrinsenGa naar voetnoot43 uit, en enkele jaren later een Eerste leesboek voor lagere scholenGa naar voetnoot44. De klankmethode voor het aanvankelijk lezen volgens Prinsen heeft dus in Vlaanderen gedurende enkele decennia veel succes gekend. Verscheidene auteurs hebben hun eigen versie van Prinsen gebracht, soms klakkeloos kopiërend, soms met het aanbrengen van didactische wijzigingen. Toch was de oudere spelmethode omstreeks het midden van de 19e eeuw niet volledig verbannen, zoals duidelijk blijkt uit de publicatie van verscheidene ‘kruisken-a-b-c-boekjes’Ga naar voetnoot45. Maar we hebben toch de indruk dat de spelmethode vooral nog in katholieke scholen werd gebruikt. Een speciale vermelding verdient Jan Theodoor GreinGa naar voetnoot46. Hij was geboren te Maastricht in 1801 en behaalde het onderwijzersdiploma in 1825 aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lierse Kweekschool. Hij was aanvankelijk ondermeester aan de rijkslagere school te Antwerpen, die na de onafhankelijkheid als ‘école primaire modèle’ aan de Meistraat was gevestigd. Vanaf 1840 was hij als hoofdonderwijzer werkzaam in de stedelijke school 3 in het Sint-Andrieskwartier, de ‘parochie van miserie’, en hij gaf ook les in de zondagsschool ingericht door de rederijkerskamer ‘De Olyftak’. In 1853 publiceerde hij zijn Zinnelyk en zedelyk aenschouwings-onderwys. Leesboek voor lagere scholen in drie delenGa naar voetnoot47. Een jaar later volgde een korte handleiding bij het leesboekGa naar voetnoot48. Beide kenden veel succes, vermoedelijk onder meer omdat Grein de kinderen meenam op exploratie in een steeds ruimer wordend milieu. Achtereenvolgens werden in afzonderlijke hoofdstukken de school, het huis, de huisdieren, tuin of hof, het dorp en de stad, het veld, het bos of woud, behandeld. Dit was medio de negentiende eeuw een echte innovatie en doet denken aan wat een halve eeuw later de Nederlandse onderwijzer Jan Ligthart als leesmethode publiceerde. Grein zorgde nog voor een andere primeur in verband met het taalonderricht: in 1860 organiseerde hij in zijn instelling een schoolbibliotheek. De leerlingen mochten de werken twee weken thuis behouden. Een inventaris uit 1863 vermeldt 27 nederlandstalige boeken en 17 franstalige. Met zekerheid weten we ook dat Grein 's avonds een aantal van zijn leerlingen gratis heeft voorbereid op de toelatingsproef van de Lierse normaalschool, zo o.m. de schrijver-journalist Jan Bruylants (1834-1876). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De invloed van de Lierse Rijksnormaalschool vanaf 1844De Lierse Rijksnormaalschool heropende in april 1844. Priester Philip De Coster (1806-1885) werd als directeur en leraar opvoedkunde aangesteldGa naar voetnoot49. Datzelfde jaar benoemde het Rijk de dichter André Van Hasselt (1806-1874) tot inspecteur van het normaalonderwijsGa naar voetnoot50. Het is bekend dat De Coster en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Hasselt intens hebben samengewerkt, maar hoe en waarom door hen beiden de psychologie van de Duitse hoogleraar Friedrich Beneke (1789-1854) als richtsnoer werd genomen voor de opleiding van onderwijzers aan de Lierse normaalschool blijft een raadsel. De Coster verwierp de klankmethode van Prinsen en Pietersz. Vooral de kleine prentjes verdienden in zijn ogen geen genade: ze konden de kinderen alleen maar afleiden. Daarom publiceerde priester-directeur De Coster zijn eigen leesmethode in 1856: Leesonderrigt naer Dr. Beneke's Zielleer. Lessen van methodologie gegeven in 's Ryks normaelschool van LierGa naar voetnoot51. Datzelfde jaar verscheen van De Coster ook een handleiding voor het rekenen volgens Beneke. Het was dan ook geen wonder dat de afgestudeerde onderwijzers van Lier de ‘Benekisten’ werden genoemd. Beide boeken bezorgden De Coster heel wat roem, en mogelijk is het daarom dat hij in datzelfde jaar 1856 door het episcopaat werd weggepromoveerd tot pastoor-deken te Lier; in die functie heeft hij tijdens de schoolstrijd van 1879-1884 tegen het rijksonderwijs gestreden. De Coster werd als leraar opvoedkunde in 1856 opgevolgd door de ‘Benekist’ Pieter Troch (1822-1906), primus van de eerste Lierse onderwijzerspromotie in 1846. Troch bleef in Lier werkzaam tot 1871 toen hij provinciaal inspecteur werd voor Antwerpen. Tijdens de schoolstrijd nam hij ontslag en werd provinciaal inspecteur van het katholiek onderwijs. Hij publiceerde een Leesboek voor volksscholenGa naar voetnoot52, dat veel succes kende. Bernard Mortier (1829-?), een andere oud-leerling van Lier, volgde de strekking De Coster-Troch maar met meer nuances. Hij publiceerde naast schoolboeken voor Frans ook een Leesboek bevattende de oefeningen, welke men op de leestafels moet doenGa naar voetnoot53. Ook Désiré Claes (1836-1910)Ga naar voetnoot54, de latere voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, had zijn onderwijzersdiploma behaald te Lier. Samen met J. Hubertz (pseudoniem voor P.J.H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brouwers, hoofdinspecteur te Ieper) publiceerde hij een Nieuw leesboek voor volksscholen dat ettelijke edities kendeGa naar voetnoot55. Gilles D. Minnaert (1836-1919), later hoofdinspecteur stedelijk onderwijs in Gent en aldaar actief in het Willemsfonds, behaalde zijn onderwijzersdiploma te Lier in 1858Ga naar voetnoot56. Samen met zijn klasgenoot Jules Vilders verzorgde hij een Aenvankelijk schryf- en leesonderrichtGa naar voetnoot57. Voor het voortgezet onderwijs publiceerde Minnaert een bloemlezing onder de titel Nederlandsch leesboekGa naar voetnoot58, werk dat decennia lang in het middelbaar onderwijs werd gebruikt en ook als prijsboek op het einde van het lager onderwijs werd uitgereikt aan verdienstelijke leerlingen. De Antwerpse onderwijzer en later stedelijke inspecteur Gerard Haegens (1831-1900) had zijn akte behaald te Lier in 1851. Hij bewonderde zijn leraar Jan Van Beers (1821-1888)Ga naar voetnoot59 en dat kwam zelfs tot uiting in de titel van het door hem in 1865 gepubliceerde leerboek: Aanvankelijk onderwijs in de moedertaal kunnende dienen als voorbereiding tot Professor Jan Van Beers' Onderricht in de grondregels der Nederlandsche SpraakleerGa naar voetnoot60. Het jaar daarop volgde een handboek voor de leerlingGa naar voetnoot61. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het einde van de negentiende eeuwOp het einde van de negentiende eeuw evolueerde men stilaan weg van de klankmethode. Lezen en schrijven werden steeds meer samen onderwezen. De letterkasten verdwenen. Klanken en woorden werden afgeleid uit prenten die voor het aanvankelijk lezen permanent aan de muur waren bevestigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zogenaamde normaalwoordenmethode zou tijdens het begin van de twintigste eeuw steeds meer succes kennen. Doordat vele leerlingen langer school liepen dan voorheen (de leerplicht kwam er pas in 1914), verschoof ook de aandacht van de onderwijzersauteurs: terwijl ze zich in het begin van de negentiende eeuw concentreerden op het aanvankelijk lezen, werden naar het einde van de eeuw steeds meer leesboeken, eventueel in verschillende volumes, voor de hele lagere schoolperiode gepubliceerd. Eén van de gevolgen was dat ook bekende namen uit de letterkunde en de Vlaamse Beweging leerboeken gingen samenstellen voor het lager onderwijs. Zo verscheen in 1889 Mijn leesboek. Poëzie en proza voor de lagere school van Pol De Mont (1857-1931) en Frans Van Cuyck (1857-1952)Ga naar voetnoot62. Het volgende jaar kwam Goed lezen en verstaan. Leesboekjes voor lager en middelbaar onderwijs door Jozef Blockhuys (1825-1907) en Karel Weyler (1843-1925) van de persGa naar voetnoot63. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieOver het moedertaalonderwijs in de Vlaamse lagere scholen tijdens de negentiende eeuw werd tot nog toe te weinig historisch onderzoek verricht. In het kader van dit beperkt artikel hebben we ons toegespitst op het zo belangrijke leesonderricht. Onderwijs van het lezen en de strijd tegen het analfabetisme bij alle lagen van de bevolking zijn nog altijd van doorslaggevende betekenis in de ontvoogdingsstrijd van een gemeenschap. Het was in Vlaanderen niet anders tijdens de negentiende eeuw. Spelling, spraakkunst, stellen, en voordragen zijn andere aspecten van het taalonderwijs waaraan we geen aandacht hebben besteed, maar die zeker verder historisch-didactisch onderzoek vergen. Moge dit artikel een aantal vorsers aanzetten tot research op deze terreinen. |
|