Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
De heisa rond Belladonna - 2. De receptie
| |
I. Tournée GénéraleOp 7 november publiceerde Bernard Dewulf (onder zijn beginletters BD) in De Morgen het artikel Hoe sterk is de eenzame lezer?, met als ondertitel Hugo Claus en de mediakanonnade. Nadat we ongeveer twee en een halve maand (sinds 28 augustus) met zo'n ‘kanonnade’ bezig waren, moest zo'n schot voor de boeg er eens van komen. Verwonderlijk is wel dat precies Bernard Dewulf in De Morgen dat schot als eerste loste. Maar dan was het hek van de dam. Bernard Dewulf knoopt aan bij de hommage aan Hugo Claus in Gent op 4 november en aan de première van de Tournée Générale de volgende avond in Kortrijk, een evenement dat nog eens in acht andere Vlaamse steden op het programma stond. Bernard Dewulf vindt dat al bij al een bedenkelijk spektakel: ‘Op zichzelf behartenswaardige initiatieven, die onze belangstel- | |
[pagina 178]
| |
ling verdienen’, zegt hij. ‘Maar zou het kunnen dat we langzaam een verzadigingspunt naderen? Dat we door “overexposure” van de media sommige boeken niet meer normaal kunnen lezen omdat ze al uitgebreid voorgelezen zijn?’ Misschien raakt hij hier wel een van de hoofdoorzaken aan van het m.i. vrij lauwe respons in de kritiek en, op ietwat verdere afstand, van de misschien wel geringe leesfrequentie, al moge de verkoop van die 8.500 exemplaren in Vlaanderen allicht binnen de verwachtingen verlopen zijn. Zou het kunnen dat al die zeer breedvoerige interviews in de krant en in de schouwburg hier en in het cultureel centrum daar ook een averechts effect hebben gehad op de lectuur van de roman, want misschien was de welwillende lezer zo rond half november al overzadigd met informatie uit de eerste hand? Bernard Dewulf zet de salvo's in de mediakanonnade nog eens op een rij: op 3 november officiële voorstelling van Belladonna in de Bourlaschouwburg; diezelfde avond gesprek met Jan van Rompaey in Schermen (en bij het einde van die uitzending lag dat ongelezen boek in zijn schoot, ‘vers van de pers maar toen al stukgeknuffeld, doodbesproken’, zegt hij); op vrijdag 4 november Claus in het radioprogramma Het vrije Westen; de hommage in Gent en het startschot van de Tournée Générale; de vijftien signeerbeurten in een tiental steden; op zaterdag 5 november Claus in het journaal van VTM; de dag daarna te zien in De zevende dag; naast de interviews in Humo en in vier Vlaamse kranten een voorpublicatie in Humo; het speciale promotiekatern voor de Tournée in De Morgen, met de roman als cadeau bij een abonnement op die krant.
Dat zal het zo ongeveer in Vlaanderen geweest zijn. En in Nederland moest het op 7 november nog beginnen. Dewulf vernam bij de Bezige Bij, dat er interviews op stapel stonden bij De Volkskrant en Algemeen Dagblad, op VPRO Radio en bij Ischa Meijer op de televisie, evenals in de regionale pers, ‘(goed voor twee miljoen exemplaren)’. Bovendien wou Behoud de Begeerte haar Tournée Générale volgend jaar ook in Nederland organiseren. In december zou Claus ook in de praatstoel zitten in de Stadsschouwburg van Amsterdam, samen met Remco Campert. In elk geval zal Claus kunnen terugblikken op het annus mirabilis 1994, toen hij 65 werd. En dan sijpelt de wrevel door in dat artikel: ja, ‘de Claus-tentoonstellingen, Claus-herdenkingen, Claus-poëzieavonden, Claus-toernees, Claus-prijsuitreikingen, Claus-opvoeringen, Claus-artikelen. Het grenst een beeje (sic) aan waanzin’. Dat neigt volgens de journalist naar ‘pseudo-infor- | |
[pagina 179]
| |
matie’. En hij besluit met een vooralsnog voorzichtige vraag: ‘Is er niet meer gepromoot dan bericht en gekommentarieerd? Misschien moesten we ons dat met z'n allen maar eens afvragen’.
Diezelfde dag, 7 november, publiceert Mark Vlaeminck, met wie het allemaal begonnen is, in het Nieuwsblad een artikel over de happening Versmacht in de nacht onder de titel Het is al Claus wat de klok slaat. Daar staat een bijna paginabrede foto bij met Roger Raveel, Simon Vinkenoog en Hugo Claus met een glas Maes-Pils in de hand en met als onderschrift een citaat van Simon Vinkenoog. Die citeerde uit zijn huldegedicht bij de zestigste verjaardag van Claus: ‘je leven een vuurwerk of niets’. Een vuurwerk is het wonderjaar 1994 zeker geweest. Mark Vlaeminck gaat nog eens de rij van de mediakanonnade af en zegt: ‘Een heel weekend Claus. Al Claus wat de klok slaat’. Op dat ‘overvloedig literair banket’ als ouverture van de Tournée in Kortrijk moet Gust Gils gezegd hebben: ‘Hugo Claus is stilaan murw geëerd’. (Misschien was de lezer toen ook al murw bestookt?) Claus las na de pauze in de Versmacht drie lange fragmenten voor ‘voor die vijftien mensen in de zaal die het boek nog niet zouden kennen’, zei hij zelf. Mark Vlaeminck meent te weten, dat Belladonna tijdens dat eerste weekend ‘dé onverbiddelijke best-seller’ in de Vlaamse boekhandels was. Bij de signeersessie in Antwerpen ontstonden doodgewoon files. Tijdens Versmacht in de nacht te Gent werd door het Poëziecentrum de eerste diefstal van dat boek gesignaleerd. ‘Het mooiste bewijs’, zei Claus, ‘dat dit een fel begeerd boek is’. Nog een dag later, op 8 november, titelde De Standaard, die in de mediakanonnade niet ten achter kon blijven (zij het met een beschaafd schotje voor de boeg) op haar financiële pagina: ‘De schrijver en de marketingmuze’, met als ondertitel Belladonna drijft op mediastorm. (In Het Nieuwsblad van diezelfde dag verscheen hetzelfde artikel, daar ook ondertekend met J.S.). (Tussendoor: De Standaard moet toch iets hebben met Hugo Claus: ongeveer zeven jaar later, op zaterdag 23/zondag 24 juni 2002, schrijft Marcel van Nieuwenborgh in de katern Trottoir een luimig artikel naar aanleiding van de herdenking van de ‘verrijzenis’ van de nieuwe Standaard in 1976 (Feniks met vleugels van papier, 25 jaar geleden herrees De Standaard uit zijn as); het centrale stuk in zijn verhaal vertelt een reis naar Parijs met fotograaf Paul Van den Abeele voor een interview met Hugo Claus en Sylvia Kristel; de foto van die beide eminenties staat én op de voorpagina van de krant én op de eerste bladzijde van Trottoir. Dat is toch wel een wonderbaar toeval: de | |
[pagina 180]
| |
herrijzenis van de krant, nog met AVV-VVK in haar kop, en het bezoek aan Hugo Claus in Parijs. En midden 2001, nu het weer zo stil is rond de Meester, wordt hij met zijn ex-geliefde - hij reserveerde in het restaurant als ‘monsieur Kristel’ - op de voorpagina neergepoot.) Je zou gaan denken dat dit een praktische oefening is bij een door de Meester gedoceerde cursus in marketing systematiek. Nu staat er onder die foto in De Standaard van 8 november 1994: ‘Hugo Claus (r.) brengt Roger Raveel en Simon Vinkenoog de basisprinciepen van de marketing bij’. Ironie, af en toe wat schamper, begint de verslaggeving over de mediasoap te verzuren. Zo schrijft De Standaard: ‘Belladonna hijst zich naar de bestsellerlijst als het dankbare onderwerp van een toevallige marketing-machine. Die is al sinds de 65ste verjaardag van Hugo Claus op gang getrokken. De Meester wordt er alvast niet armer van’. De jacht op geld, dat in die hele kanonnade toch niet zo belangrijk zou zijn (kom nou!), wordt meer en meer openlijk ter sprake gebracht. De Standaard weet hoeveel exemplaren in Gent, Hasselt en Leuven over de toonbank gingen, resp. 40, 10 en 50, en de Antwerpse Fnac versaste er 300, toen Claus daar op een van de vier signeersessies van die dag even langskwam. Hier kunnen we ook al lezen, dat niet alle boekenverkopers in Vlaanderen onverdeeld gelukkig waren met die verplichte nachtelijke uitstap naar Schelle. Voor die ‘mediastunt’ moesten zij de vervoerkosten zelf betalen. Aldus knarst er toch wat zand in de mediamolen.
Nu vernemen we ook dat De Bezige Bij 50.000 paperback- en 5.000 gebonden exemplaren op de markt gooide en hoopte nog voor het einde van 1994 aan een herdruk te kunnen beginnen, want, zo luidt het in Amsterdam, ‘Het gaat goed ja, we horen langs alle kanten heel entoesiaste geluiden’. En maar weer een overzicht van de tournée in Nederland via de krant en de radio en vier signeersessies. De Bezige Bij zegt nochtans dat zij al bij al bescheiden is tewerkgegaan en voor Claus niet is afgeweken van haar gebruikelijke strategie, ‘een mengeling van reklame en mediaberichtgeving’. De kranten hebben eigenlijk de hype gecreëerd. Zo drijft de mediastorm evenveel op ‘toeval’ als op een geoliede marketingmachine, aldus De Standaard in een toch wel dubbelzinnige (zelfironische?) conclusie. Ook Luc Coorevits van Behoud de Begeerte noemt het een ‘toeval’ dat het feestgedruis rond Claus' 65e verjaardag plots zo werd opgedreven door de verschijning van dat boek. De toernee stond al maanden vast, zegt hij, ‘we hebben gewoon de touwtjes samengevlochten, even gewacht tot het boek er was’. Dat was dan toch een oordeelkundig geprogrammeerde advent. Coorevits | |
[pagina 181]
| |
moet toegeven dat de Tournée ‘goed uitgekiend’ is. En dat was ook zo. De Standaard besluit: ‘Een gebrek aan reklame, het zal Claus niet overkomen (...). Ruw geschat moet Belladonna Claus dit jaar zo'n vier miljoen frank opleveren: 1994 is een goed jaar voor De Meester’.
We schuiven op in november en terwijl de recensies, waar de meeste van tegelijk koud en warm gaan blazen, aan het verschijnen zijn, krijgt ook de Tournée een knauw van Brugsch Handelsblad op 18 november. Onder de titel Puur amusement staat een foto van de auteur met als onderschrift ‘Hugo Claus, aanstellerig en cynisch’. Hij moet daar in Brugge, zijn geboortestad, niet zo'n goeie beurt gemaakt hebben. ‘Wanneer de vragen te persoonlijk worden, zo lezen we, gaat hij bijna aanstellerig de cynische toer op. Bedenkelijk waren zijn uitlatingen over andere schrijvers, met uitzondering van Lucebert, Shakespeare, Dante e.a. En over God wist hij radikaal te herhalen, dat die niet bestaat, ook niet in Vrijdag’. Wat hij na de pauze voorlas uit ‘zijn jongste kaskraker’, waren ‘doorschijnende persiflages’. De verslaggever hoopt eerlijk ‘dat die fragmenten gekozen werden om het publiek te amuseren, niet om een inzicht te geven in de struktuur en betekenis van het werk’. In die wanklank uit Brugge zindert iets van een onbehagen dat zich in de recensies zal doorzetten, tussen de regels maar ook openlijk verwoord.
In het Nederlandse dagblad De Limburger van 15 november verscheen een verslag over de Tournée-avond in de Velinx te Tongeren van de hand van Irene Verhiel. Die is ook niet mals voor de auteur van Belladonna. Zij acht het ‘tegenstrijdig’ dat hij het nodig vond aan zijn satire op de Vlaamse culturele wereld een toer langs schouwburgen vast te knopen. Onder de foto van de auteur staat ‘Hugo Claus: grootsheid past bij mijn persoon’, maar dat blijkt niet uit dit sarcastische verslag waar hij alleen als ‘gretige kleine kruidenier’ uit naar voren komt. Irene Verhiel vertelt hoe Mark Uytterhoeven even wou ‘checken in de zaal’, hoeveel dames en heren het boek al hadden gekocht en gelezen (tien), en hoeveel er het boek gingen kopen (ook tien). ‘Zo, meneer Claus, u ziet het, moet Uytterhoeven gezegd hebben, deze tournee heeft dus eigenlijk helemaal geen zin’ - het enige moment in de twee uur durende show waar Claus geen adremantwoord op klaar had. De gebruikelijke voordracht van die vervelende recensies, onder meer door niemand minder dan Jan Decleir, deed Claus hautain af als ‘geknaag aan | |
[pagina 182]
| |
mijn enkels’. Belladonna, zoals gewoonlijk een boek met meerdere lagen, moeten we wel meerdere malen lezen, hijzelf las het al 35 keer, de lezer mag dat best drie of vier keer doen. Dat heeft Irene Verhiel in De Velinx kennelijk allemaal al gniffelend zitten opschrijven. De anekdote met koning Boudewijn bij de première van De leeuw van Vlaanderen smeert ze breeduit. Ze citeert uit de mond van de Meester: ‘het is wel zo dat ik mij niet herinner dat koning Boudewijn ooit een zin heeft gezegd die mij interesseerde’. Nu weet ik niet of dat verslag de verkoop van Belladonna in Nederlands Limburg fel bevorderd heeft, maar ik betwijfel dat toch sterk. In de Top 10 van Humo stond Belladonna op nummer 1 op 1 december 1994 in Vlaanderen, maar in Nederland? Dat durf ik toch betwijfelen. Belladonna tuimelde overigens buiten verwachting al gauw van de Vlaamse Top 10-lijsten. Algemeen Dagblad van 12 november bracht ook een interview, afgenomen door L. Oomens, die Claus in zijn Antwerps huis voor dat gesprek uit zijn bed had gebeld. De auteur kwam nochtans heel aardig voor de pinnen met alweer de clichés over de roman die we al zo vaak mochten lezen. Bij voorbeeld over de ‘zinnebeelden’ van gemengde personages die Claus ‘een beetje tricky’ aan de realiteit ontleende. In die ‘kettingvertelling’ kon hij zijn rancunes kwijt, af en toe in groteske scènes uit soapseries. Een wat heikel punt voor de Nederlandse gesprekspartner is Claus' appreciatie van Willem Elsschot, die zeker niet tot zijn favoriete schrijvers behoort. In Nederland geldt Elsschot als de grootste schrijver, aldus Claus, maar eenvoud en soberheid van stijl kunnen toch geen norm zijn, dat is natuurlijk idioot. ‘Eenvoud is dikwijls pure armoede. In België houden we meer van Rubens, in Holland van Saenredam. De barok van Rubens die trekt mij ook in de literatuur meer aan dan de eenvoud’. De titel van het interview is dan ook: ‘Liever barok dan eenvoud’.
De meest brutale klap kwam van de Nederlander Jos de Man in zijn sarcastisch verslag van de Tournée-sessie in de Bourla. Het verslag verscheen in HP/De Tijd van 18 november. De Man citeert met welbehagen de Vlaamse autoriteit Bernard Dewulf in diens artikel in De Morgen van 7 november. De Man zelf rekent af met het hele mediacircus. De titel van zijn artikel luidt overigens: ‘Circus Claus’. Jos de Man schiet met gal en gif naar de gespreksleider Paul Jambers, die het boek niet gelezen heeft en die Claus meent te kunnen complimenteren met de uitspraak: ‘Je bent een Jambers in het kwadraat! We zitten in een circus, zegt Jambers, en ik speel mee omdat jij het | |
[pagina 183]
| |
bent’. Jos de Man schrijft sarcastisch: ‘Zo'n circus, het is niet Jambers' niveau’. Ook met het gedrag van Hugo Claus zelf veegt hij de vloer aan. Claus zegt dat hij simpele gedichten gaat voorlezen, ‘speciaal voor het volk geschreven, dat de krant De Morgen leest, dus simpele verzen over simpele dingen’. Zo verkneukelt de Nederlander zich maar aan dat spektakel met Claus op de rode sofa. Hij laat Claus zijn gekende one-liners afdreunen, bij voorbeeld over zijn verhouding met recensenten: ‘Ik hou alleen maar rekening met kritiek van gelijken, en die zijn er bijna niet’, of recensenten die zich ongunstig over zijn oeuvre uitlaten, ‘pissen tegen het Parthenon’. Of over Elsschot, die ‘de werkelijkheid van het leven herleidde tot een man die kaas verkoopt, dat is armoe’. Ach ja, reageert De Man, Claus verkoopt geen kaas, hij lijmt.
Wie zich zo aan Elsschot en Nescio vergrijpt, krijgt er van Jos de Man van langs: ‘Een boek van Elsschot was een evenement. De auteur bleef bescheiden op de achtergrond. Bij Claus maakt het evenement thans het boek’. Over Belladonna komen we in deze reportage van drie bladzijden weinig te weten. De Man heeft het kennelijk op de auteur gemunt. De ‘road-show’ rond Belladonna zit hem hoog. Claus mag heel serieus meedelen: ‘Wat van mezelf is, leg ik vast in boeken onder vele beschermende lagen’ - wat toch een centrale procedure is in zijn schrijverschap; Jos de Man heeft in de Bourla alleen ‘de boert’ gehoord. Hij hoorde Claus zeggen dat hijzelf bij het schrijven bijwijlen in ‘onmenselijk gebulder’ is losgebarsten, maar De Man ziet in dat ongepaste om zich heen trappen en stampen alleen een goedkope wraakoefening. Claus geeft toe: ‘Er is rancune mee gemoeid, iets wat je opgekropt hebt. Het is geen wraak, het is lucht geven aan ergernis’, en dat doet hij bij middel van die vele ‘dubbele bodems’. Hij bevolkt Vlaanderen met achterlijke figuren, zoals er zoveel kwasten rondlopen in Dode Zielen van Gogol. Geen nood, Jos de Man kent geen pardon. Claus moet zo nodig een maskerade opvoeren. ‘Niet voor één gat te vangen wil hij zijn, mysterieus en ongrijpbaar’ en dat kan Jos de Man eigenlijk niet pruimen. Hij ziet in de mythe Hugo Claus alleen ‘de mythe van de maskerade’. Zijn maskers zijn (gespeelde) geheimzinnigheid en ‘quasi-diepzinnigheid’. Daarachter woekert alleen maar ‘een doodgewone drang naar erkenning’, die ‘een drift’ geworden is. Zijn de Vlamingen dan zo onbenullig dat ze met open mond naar dat fenomeen zullen blijven luisteren en het toejuichen ‘om de virtuositeit waarmee hij hen allen in de maling neemt’? De Man heeft lak aan die Clausiaanse knabbeling van interviews en babbels en tatershows. | |
[pagina 184]
| |
Ik meende bij dat verslag in HP/De Tijd even te moeten stilstaan om drie redenen: ten eerste, omdat het media-circus dat al bijna drie maand liep, een sfeer van vermoeiende ‘overexposure’ rond de roman zelf en meer nog rond de auteur heeft geschapen; ten tweede, omdat de toon van dit verslag veel gemeen heeft met de algemene tonaliteit van de Nederlandse recensies (die doorgaans wat afwijzender zijn uitgevallen dan de Vlaamse); en ten derde, omdat het verslag van een Tournée-sessie al heel wat constanten in de kritieken voorafspiegelt. Die constanten wil ik nu uit de recensies nog bijeensprokkelen. | |
II. Recensies1. Recensies in Vlaanderen en NederlandUit de recensies in Vlaanderen en Nederland, die ik vast niet allemaal heb kunnen terugvinden, pluk ik pro en contra. Na de euforische verwachtingen van de adventtijd vóór de Boekenbeurs profileert dat contra zich gaandeweg opvallend scherp. Ook valt op, dat zowel inhoudelijke als structurele karakteristieken die de recensenten uit de publicitaire incubatietijd hebben opgeraapt en die ze zelf ook al een paar keer in de krant hebben te kijk gezet, nu als clichés in de Belladonna-receptie terugkeren. We komen zinnen tegen die we een maand of een halve maand vroeger letterlijk in de lawaaierige interviews of in de reportages over de Tournée al hebben gelezen. Aan de hand van een aantal steekproeven tracht ik een min of meer algemeen beeld te schetsen.
De eerste van allemaal die met een recensie van Belladonna uit kon pakken, was Marc Reynebeau in Knack van 2 november. Ook hij had de drukproef ontvangen met het oog op de interviews in de Bourla. Hij had een gesprekje over de roman gehad met ‘een meisje dat best gezien mocht worden’ in Ziggurat (want Behoud de Begeerte, die de hele mediavloer aan het draaien had gebracht, verkoos een studiogesprek met Jan van Rompaey boven een interview in het zoveel minder bekeken literaire programma op zo'n laat uur). Dat aardige meisje was Chantal Pattijn die Ziggurat presenteerde... vanop de Antwerpse Boekenbeurs, waar dat beruchte boek dus niet mocht liggen, maar waar Marc Reynebeau het wel mocht voorstellen, voor een televisieuitzending van die avond dan nog. Daar stond Reynebeau dus met het pakje drukproeven in zijn handen voor de camera. Hij vertelde het hele verhaal, of toch bijna, zo lezen we bij Dirk Lesage in Brute gedachten (I) (Dietsche Warande & | |
[pagina 185]
| |
Belfort, 1995, nummer 1), want de pointe wou hij toen niet verklappen. Onder de titel Naar huis zei de kat van zijn recensie schrijft hij: ‘op 3 november verschijnt “Belladonna”’. Hij is daar dus al met zijn recensie de dag tevoren. In zijn ronkende intro somt hij nog eens het défilé van evenementen op: ‘Het zal dit jaar niet aan aandacht voor Hugo Claus ontbroken hebben. Geen fatsoenlijk teatergezelschap dat niét een stuk van hem op de affiche bracht - het Zuidpool Theater in Antwerpen brengt zelfs nauwelijks iets ánders -, voor sommigen had hij alweer de Nobelprijs literatuur al zo goed als op zak, het hele dorpje Watou huldigde hem een hele zomer lang, in Gent, waar al een aardige bibliografische tentoonstelling over hem te zien is, komen twintig dichters hem op vrijdag 4 november in het Koninklijk Muziekconservatorium een hommage brengen, kortom, het gevaar van de overkill is nabij. En dat alles omdat de Meester (een op het gênante af misbruikt epiteton) dit jaar de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt’. In het voorjaar zijn ook nog zijn verzamelde Gedichten verschenen. En morgen donderdag, zegt hij, op 3 november dropt zijn huisuitgever Belladonna in de winkel. Na de storm van interviews die Claus paginabreed aan het woord lieten, nu eindelijk de nieuwe roman. Met de suite van recensies die Reynebeau met trompetgeschal mag openen. Hij mist in deze nieuwe roman wel het epische elan van Het verdriet van België, maar geen kwaad woord over de ‘kettingroman’ met fragmenten als ‘dominostenen’, een echt ‘patchwork’ in vele opzichten, een symbool van onze wereld vol versplintering, ‘vol zijwegen en uitweidingen’. Hij heeft dat vernuftig maaksel zonder voorbehoud kunnen appreciëren. In zo'n cultuur van plattelanders moet dan een ‘onding’ geproduceerd worden als Claus' eigen film De leeuw van Vlaanderen. Claus moet over die afgang ooit gezegd hebben dat het vooral aan een geldgebrek gelegen had. Hij had geen geld om een naaktscène te filmen... Reynebeau citeert uit een interview met Knack: ‘Als je zes ruiters hebt gevraagd en er komt iemand met een kruiwagen moet je terstond naar huis gaan. Maar nee, je denkt, weet je wat, ik doe wel iets met die kruiwagen wat net zo goed is. Dat mag wel een paar keer, dat heet improvizeren, maar niet elke dag, (...) dan komt daar zogezegd de koningin van Frankrijk, ach, we hadden toch afgesproken om een kleed te laten maken? Maar dat kleed was te duur en daar staat dan een Josine van Dalsum in haar nachthemd. Nou goed, god, laten we dat dan maar in een bed laten doorgaan. Maar er is geen bed. Geen nood, zijn er daar niet een paar sigarekistjes waar we een oud tapijt kunnen overleggen? Goed, dat wordt dan Josine van Dalsum als koningin van Frankrijk’. En toch is Belladonna geen revanche, zo verzekert Marc Reynebeau ons ook al. | |
[pagina 186]
| |
Het had nog veel erger gekund. Ook is Belladonna geen sleutelroman, maar doorkijkjes naar de werkelijkheid in Vlaanderen uit de jongste jaren zijn er genoeg. Reynebeau noemt een aantal reële personen op die als personages in het boek optreden, zonder dat ze nu echt herkenbaar geportretteerd worden. Zo kan hij als eerste in een recensie vermelden dat Louis Paul Boon als Spanoghe vermomd in de roman meespeelt. Hij vertelt het incident met de Staatsprijs van 1946, toegekend aan Raymond Herreman, waar we al bij Jos Borré over konden lezen. Claus zelf had de identificatie Spanoghe-Boon al onthuld - zij het met wat tegenzin en schroom - in een interviewsessie in de Bourla. Reynebeau vermoedt dat de minister van cultuur, die liever minister van landbouw zou geweest (of gebleven?) zijn, en die Meulemans heet, kan verwijzen naar de CVP-minister André Bourgeois, die ooit in een Knack-interview grotesk in de clinch ging met de Duitse politicus Jörgen Mölleman. Dat zou al kunnen, maar dat is, samen met Boon, het enige personage waar hij de deknaam verbindt met een reële naam, en voor de rest somt hij nog op: prins Filip, televisiebaas Jan Ceuleers, cineast Robbe de Hert, filmcriticus Jos Burvenich, producer Jan van Raemdonck, allerlei acteurs die hij niet met name noemt, en ook nog ‘professor Marcel Janssens’. Hij zegt niet onder welke schuilnaam die in Belladonna rondloopt, maar ikzelf heb wel een sterk vermoeden. (Ik spreek daar nog over wanneer ik het heb over de recensie door Joris Gerits van drie maand later, waar eveneens mijn echte naam maar niet mijn deknaam in de roman wordt genoemd). Meer dan anderhalf jaar later vertelde Reynebeau in de rubriek Receptiegeruchten van De Vlaamse Gids (1996, 5), dat het nog ‘een week of twee’ zou duren eer er weer een recensie in een Vlaamse krant verscheen, maar dat klopt niet, want op 6 november was de Gazet van Antwerpen er al. ‘De volgende was, denk ik, NRC Handelsblad’, zei Reynbeau, maar daar zaten inmiddels al zoveel Vlaamse tussen. Luc Lannoy in de Gazet van Antwerpen van 6 november stoort zich aan de ‘bevreemdende en enerverende sfeer’ van de roman. Het zal weer ‘de nodige opinions chics’ gaan regenen in ons literaire wereldje, zegt hij, ‘aangaande Claus' niet te beconcurreren grootheid en opperbestheid’, maar die obligate bewieroking wist de vervelende, kleffe, stereotiepe passages in dat boek niet uit. Belladonna ademt zeker niet de gedrevenheid en felheid van Claus' beste prozawerk uit, de roman lijdt onder een ‘gebrek aan raffinement van intrige’. | |
[pagina 187]
| |
Ongeveer dezelfde tekst verscheen een maand later in Lees ID (nulnummer, december 1994). Aan de recensie gaat maar weer een vetgedrukte intro vooraf, waar het mediatieke ‘copieus-Claus-diner zonder weerga’ nog maar eens wordt opgeroepen. Dat spektakel viel lekker samen met de ‘scènes uit het leven in de provincie’, aldus Lannoy, dus weer eens de coïncidenties tussen de soaps binnen en buiten het boek. Te midden van al die clausiana met zijn vele toeters en bellen valt het de recensent moeilijk om zich nog alleen op het boek te concentreren. Hij weet moeilijk raad met Belladonna, waar ‘een bevreemdende en enerverende sfeer’ vanuitgaat. Hij sluit dan maar af met een uitspraak van Johan Anthierens: ‘Met de hem kenmerkende scherpte noemde Johan Anthierens Belladonna slechts het boek “dat Claus een rustige oude dag moet bezorgen”. Tja...’. Welnu, de toon van die recensie, die opvallend kort uitvalt, zou ik omschrijven als een obligaat betoon (of vertoon) van terughoudende goedjonstigheid of goedjonstige terughoudendheid - een ambivalente, misschien ambigue inschatting van het talent van onze onbetwistbare Meester der Vlaamse letteren. Ik vind die houding terug in de meeste recensies in Vlaanderen; ze doet zich meer afwijzend voor in Nederland. In Vlaanderen heb je meer zo iets van de kool en de geit.
Na de ‘lektuurshow’ van weken en weken kan Jeroen Overstijns in De Standaard (9 november) wel respect opbrengen voor de structuur van het boek, dat zeker niet ‘groots’ is, maar de inhoud geeft volgens hem blijk van een ‘teleurstellende thematische eenduidigheid’. Het karikaturale karakter van de kritiek op het Vlaamse provincialisme maakt het boek ‘al te eenduidig’, schrijft hij. ‘De algemeen menselijke dimensie ontbreekt, en daardoor blijft de roman in het oppervlakkige steken’. Thematisch eenzijdig dus, maar ‘nooit teleurstellend’, zo spreekt de recensent zichzelf tegen. Hij neemt de goedjonstigheid toch nog gedwee in acht door te besluiten: ‘Belladonna is een schop tegen de schenen van de gevestigde orde, met de nodige klasse gegeven door een gecivilizeerd anarchist’. Zo zijn de meubelen toch weer gered....
Patrick Cornillie was in het Brugsch Handelsblad (18 november) toch een beetje liever. Aan zijn korte bespreking gaat volgend motto vooraf: ‘Claus op de affiche bij alle teatergezelschappen. Claus' gedichten 1948-1993 verzameld, Claus in Watou, Claus op Tournée Générale.... Wie na 1994 de naam Claus niet kent, moet dringend zijn huisarts raadplegen. Of een extrakt slikken van belladonna (dolkruid), een gifplant die - bij beperkte inname! - de | |
[pagina 188]
| |
pupillen doet uitzetten’. De recensie draagt als titel ‘Waarheid en wanstaltigheid’, en de recensent heeft zich niet gestoord aan de uitbeelding van Vlaanderens wanstaltigheid, al bleef hij hoe dan ook met een bittere nasmaak zitten. ‘Een schitterend boek, zo besluit hij, niet zijn allerbeste, maar toch nog zestien keer beter dan al hetgeen Brusselmans en Boudens tot nu toe bij elkaar gekakeld hebben’. Niet te verwonderen dat Scripsi in 't Pallieterke (11 januari 1995) brandhout maakt van Belladonna. De recensent pakt uit met het vernietigende oordeel van Guido Lauwaert in het weekblad Panorama-De Post. Tegen de stroom oproeiend had die durven schrijven: ‘Claus is uitgeblust. Er zit geen vlees meer aan zijn botten’. Daar raast Scripsi lustig op door. Hij vermeldt meewarig vanuit de hoogte hoe De Standaard, volkomen terecht op de economische bladzijden, uit de doeken heeft gedaan hoe uitgever en schrijver tesamen een ‘machine’ op gang brachten om het boek te verkopen. In Vlaanderen hebben de media dat louter commerciële spelletje naïefweg meegespeeld. Een mooi staaltje van de werkwijze van de mediamaffia is dat: op de redactie wordt vooraf beslist dat de bespreking ‘positief’ moet zijn, en dan wordt een interviewer of recensent gezocht ‘die voldoende in aanbidding staat voor de meester’. Aldus voegt Scripsi aan het Bezige Bij-circus ook nog een recensentencircus toe. Hij concludeert dat we met de mediasoap op een dieptepunt beland zijn. Hij geeft toe dat Belladonna ‘ten minste nog zeer goed geschreven is’, maar ‘de inhoud van het boek is van een bijna onvoorstelbare banaliteit’. Hij vond het verhaal ‘gewoon vervelend’, ‘kaleidoscopisch versplinterd in wel honderd kleine hoofdstukjes’. ‘Laten we besluiten, zegt hij. Claus moet leven. Hij leeft van zijn pen. (...) maar Claus is, zoals Guido Lauwaert scherpzinnig heeft opgemerkt, “uitgeblust”, uitgepraat. Hij heeft niets meer te zeggen, maar produceert... “literatuur”, die vervolgens door de mediamafia (sic) aan de man wordt gebracht. Volgend jaar is deze “Belladonna” vergeten, dood. En zal Claus weer iets nieuws produceren, zonder innerlijke noodzaak, losjes uit de mouw geschud, en het honorarium opstrijken dat hem in staat stelt te leven als God in Frankrijk’.
En alsof De Morgen nog niet genoeg afleveringen had gefabriceerd voor het mediafeuilleton, publiceerde de krant op 19 november een paginagroot artikel Van vrouwen die blind worden en heksen die vliegen. Belladonna is niet alleen een boek van Hugo Claus, ondertekend door zekere GEP. Het uitvoerige opstel kon een hoofdstuk uit een zeer serieus handboek over plant- | |
[pagina 189]
| |
kunde zijn. De auteur leert ons dat de titel van de nieuwe roman van Hugo Claus verwijst naar de plant belladonna of wolfskers (Atropa belladonna), ook nog dolkruid, doodkruid of lijkbes geheten, een van de giftigste planten die men bij ons nog kan aantreffen. Ze hoort bij de ‘nachtschadeachtigen’ die sterke hallucinogene eigenschappen hebben. Een ongelooflijk encyclopedische uiteenzetting die niets zegt over de roman. Om Claus zelf te citeren: een tekst voor ‘simpele mensen die De Morgen lezen’?
Recensies in Nederlandse kranten waren al bij al talrijker dan in Vlaanderen. Nederland was niet overstelpt geworden door die verwachtingsrage vanaf 28 augustus. Ook was de algemene toon terughoudender, zelfs door de band kritischer en afwijzender. De graad goedjonstige duldzaamheid ligt daar aanzienlijk lager. Het gezelschapsspelletje van de kool en de geit komt daar dan ook veel minder vaak voor. De Nederlandse pers gedraagt zich door de band wel ‘zuiniger’ ten opzichte van literatuur uit Vlaanderen, al wordt die dan ook uitgegeven in de Grachtengordel. De recensenten brengen respect op voor de filmische structuur van de roman met meer dan honderd spotjes, wisseling van gezichtspunten en standpunten, mengeling van hij-en ik-verhaal, een veelvoud van vertelwijzen en genres, ook van talen en taaltjes in dat gekke Vlaanderen. Claus' ‘verbaal genie’ schittert op elke pagina. Het verteltempo met die shots van soms maar een halve bladzijde, die doen denken aan een soap opera, sleept de lezer wel mee. Niet ten onrechte verwijst Claus in het begin van de roman naar de scenische opbouw en de satirische opzet van Dario Fo's Mistero Buffo. De scatologie in zo'n hilarisch boek nemen we er dan maar bij, dit is ‘grote volksepiek’ uit Vlaanderen. De ‘hoge amusementswaarde’ van Belladonna staat buiten kijf, aldus Gerrit Jan Zwier in de Leeuwarder Courant (25 november). Het boek overweldigt je ‘als een wervelende circusvoorstelling’, in een overdonderend ‘sneltreintempo’ opgevoerd. (Doeschka Meijsing in Elsevier van 17 december bedacht niet toevallig als titel voor haar recensie Marionetten in vlammen op, en Judith Rikken spreekt in HN/Magazine (17 december) ook weer van ‘Het circus Belladonna’.) De roman zelf is een ‘mediacircus’, dat is het. (De mediatieke soap is er gewoon het natuurgetrouwe verlengstuk van geweest. In het boek en buiten het boek hebben zich dezelfde carnavaleske maskerades voorgedaan.) Nederlandse recensenten hebben meer moeite gehad dan Vlaamse met het herkennen van concrete personen en instellingen in de karnavaleske sleutelroman (cf. L. Oomens in Algemeen Dagblad, 11 november). Ze hebben zich | |
[pagina 190]
| |
verkneukeld aan dat poppenkastimago van Vlaanderen. L. Oomens vroeg zich zelfs af: ‘Haalt België het jaar 2000?’ T. van Deel (in Trouw van 11 november) vond deze ‘superieure soap-serie’ een meesterlijke, grootse roman, waar Claus zijn filmisch talent breed en gevarieerd heeft kunnen verbeelden. Dat is het meest klinkende compliment dat Claus in Nederland voor Belladonna oogstte. Ingrid Hoogervorst (De Telegraaf van 18 november) vindt ook dat het culturele leven van hun Zuiderburen ‘wel flink verloederd’ moet zijn. Claus maakte er ‘een karikaturaal tableau van zotten’ van. In Vlaanderen kan die vermakelijke hekeling ‘nogal wat ergernis’ opgewekt hebben (was dat wel zó?), maar in Nederland kan die alleen leiden tot ‘een schaterend lachen’. En ook ‘tot bewondering’, dat ook wel.
Nederlandse recensenten zijn in hun negatieve kritiek doorgaans explicieter dan de Vlaamse. Grote pupillen, slecht zicht titelt Carel Peeters in Vrij Nederland (12 november). Claus schildert Vlaamse cultuurdragers als carnavalsgangers op een Brueghelschilderij, zegt hij: ‘Zijn satire op de geheime verlangens van de provincie raakt zoek achter de dikke mist van alles wat hij overhoop haalt’. En dat wordt zowat de algemene tonaliteit: afwijzing van een teveel aan satirische carnavalspots, die Nederlanders, allicht te weinig vertrouwd met de Vlaamse realiteit, niet adekwaat hebben kunnen inschatten. Uit die kritieken komt een Hollands-nuchtere instelling naar voren, een ethischfilosofische oriëntatie, die niet te best overweg kan met deze overdaad van lasterlijke grimassen. Zij kennen blijkbaar de gesatiriseerde Vlaamse toestanden onvoldoende en zo heeft die burleske poppenkast hen overvallen als een onverteerbare vracht zware kost. Bruegheliaans, dat wel, maar ‘overdone’. Carel Peeters spreekt van een ‘ondoorzichtig matglas’, van een ‘mist’ waar Claus alles en nog wat in overhoop haalt, van ‘een beslagen spiegel’, die niet meer kan boeien en die je met ‘een erg onbevredigend gevoel’ achterlaat. Claus zoomt niet in op ‘een helder detail’, de opstapeling van spots wordt ‘eentonig’. Hij herinnert zich Belladonna ‘als een satirische hallucinatie’. Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd (18 november) stelt zich wat inschikkelijker op, maar concludeert toch dat de overtalrijke persiflages en parodieën niets meer totstandbrengen dan ‘een loos mechaniek van ledepoppen die zich goden wanen’. Die burleske ‘reidans’ had minder afmattend uit kunnen vallen. Dat bij ‘zoveel bouffonnerie’ in zo'n omvattend ‘demasqué’ van de Vlaamse politiek en cultuur ‘niet alles even geslaagd’ kan zijn, laat zich raden, aldus Yves van Kempen in De Groene Amsterdammer (23 november). Dus weer een minpunt voor een teveel. Zo heeft ook Doeschka Meijsing | |
[pagina 191]
| |
zich geërgerd aan de onduidelijkheid van de ‘boodschap’ van de auteur. Het verhaal komt niet van de grond, zegt zij, er ontstaat geen samenhang in dit marionettenspel, waar geen marionet de kans krijgt zich te profileren. Bij zo'n roman zonder kop of staart gaat de lezer duizelen. Het boek mist ‘overdachte tactiek of stilering’. Dat schreef ook Judith Rikken in HN/Magazine: ‘Belangrijker is dat de lezer bijna verdrinkt in de hoeveelheid personages’. Tjerk de Reus vatte het in februari 1995 in Het Nederlands Dagblad (4 februari 1995) nog eens allemaal samen. Hijzelf heeft inmiddels alles over het mediaspektakel, evenals de recensies in Vlaanderen en Nederland kunnen lezen en rapporteert behoorlijk over tekstexterne en tekstinterne gegevens. Niettemin blijft ook hij met een vraag zitten: welke is de relatie met het echte leven? Is werkelijk alles zo corrupt als Claus het afschildert? De tragiek van Belladonna kan hij geen ‘wérkelijke’ tragiek noemen. Daarom heeft de ‘brallende carnavalsroes’ te weinig gewicht: dit doet hem denken aan ‘droogzwemmen’. Claus drijft de ‘schijnwereld’ ten top. Van een reëel inzicht in de werkelijkheid kan in dat boek geen sprake zijn. ‘De spiegel is kapot’ en ‘Claus staat erbij en kijkt ernaar’. ‘De menigte van existentiële vragen, die stellingnames als deze oproepen, lijkt hem en zijn verhaalfiguren niet te deren’. Dat is toch wel een onvoldoende op een Bovenmoerdijks rapport. | |
2. Recensies in andere talenIn de Franstalige Belgische dagbladpers vond ik maar twee recensies in september 1995, toen de Franse vertaling van Belladonna te Parijs bij Editions de Fallois verschenen was. De vertaler Alain van Crugten genoot een groot prestige sinds Le chagrin des Belges en die waardering van de vertaler heeft zeker in de appreciatie van de roman meegespeeld. De titel van de recensie in La libre Belgique (15 september 1995) luidt niet toevallig: Comédie culturelle... en Flandre. Via Brueghel staat de clowneske non-cultuur uit Vlaanderen hier pietluttig te kijk, zoals ook Jacques de Decker, de criticus van Le Soir (20 september 1995) zich heeft verkneukeld aan onze culturele microcosmos. De satirische afrekening met dat ondermaatse Vlaanderen heeft die Franstalige Belgen zeker danig geamuseerd. Jacques de Decker noemt Belladonna zelfs de koddigste ‘plaisanterie’ die Claus ooit publiceerde. Franstalige recensenten giechelden ook bij dat knotsgekke letterwoord CONECU als benaming voor die stupiede culturele commissie van het Vlaamse ministerie, met haar ware naam: Commissie | |
[pagina 192]
| |
ter Bevordering van de Nederlandstalige Culturele Audiovisuele Expressie. De twee recensies vormen een défilé van al de ontluisterende etiketten die het ‘enfant terrible’ Claus vastspijkert op het Vlaamse politieke en culturele wereldje. Hij gaat als een James Ensor in onze culturele rariteitenwinkel te keer. Zijn boek is ‘une farce, un carnaval, une sarabande’. De criticus van de Libre meent in de relatie van de auteur met Vlaanderen en België ook oidipale trekken te zien - en dat is wel een originele noot in al deze commentaren bij dat groteske spektakel van de leugens in Vlaanderen. Jacques de Decker, die de roman ook maar weer als ‘ubuesque’ afstempelt en hem in de titel Le roman du bas-art noemt, liet bij zijn recensie in Le Soir niet een foto van de auteur afdrukken, maar wel een foto van een opname op de set van de film De leeuw van Vlaanderen, met als onderschrift: ‘Est-ce l'échec de son “Lion des Flandres” qui a mis Claus sur la voie de “Belladonna”?’ Het zou me niet verwonderen dat Jacques de Decker iets meer afweet van de achtergronden van het ontstaan van Belladonna. Is die roman geen wraakneming geweest, dan puilt de rancune er toch uit, en dat naar ik meen om ten minste twee redenen: de verfilming van De leeuw van Vlaanderen was een miskleun, zoals Claus zelf zijn hele filmcarrière een mislukking heeft genoemd; en verder zou het misschien wel kunnen, dat hijzelf nog een scenario, voor een Brueghel-film bij voorbeeld, heeft ingediend (of laten indienen?) dat dan door de beotiërs van het Ministerie van Cultuur werd afgewezen. Ja, ik heb altijd gedacht dat de cinematografische opbouw van Belladonna met die ongeveer honderd sequenties zou kunnen teruggaan op het klaarliggende script voor zo'n film (of soap, of feuilleton). Misschien komt dat later nog wel eens aan het licht? Ook de recensente van Le Monde (20 oktober 1995), Nicole Zand, verwijst naar de ‘“film catastrophe”, Le Lion des Flandres, qui a fait un bide en 1982’. De criticus in Le Nouvel Observateur (19 oktober 1995), Frédéric Vitoux, vergist zich wel, wanneer hij Belladonna een satire op de ‘cinéma néerlandais’ noemt (waarschijnlijk omdat hij heeft kunnen lezen ‘traduit du néerlandais par Alain van Crugten’). Ook hij zegt dat Claus in dat boek de tegenslagen van zijn toneel- en filmcarrières met humor verwerkt. Die groteske kermis over de verfilming van het leven van Brueghel is voor hem niets anders dan ‘un tourbillon breughélien, forcément breughélien’, en daar heeft ook hij veel plezier aan beleefd.
Ik voeg aan dit ongetwijfeld vrij onvolledige spectrum nog twee andere stemmen uit het buitenland toe: een vrij neutrale in het Engels en ten slotte | |
[pagina 193]
| |
een Duitse afkraker. Martinus A. Bakker van Calvin College, uit Nederland afkomstig, recenseerde de Nederlandse versie voor World Literature Today (69, 1995, 3, (Summer)) en noemde Belladonna heel gevleid de (voorlopige) climax in Claus' illustere literaire loopbaan. Ook hij werd getroffen door dat hilarische spektakel van gekken in Vlaanderen, alsof wij hier allemaal in een stoet van carnavalzotten lopen zoals op Brueghels schilderijen. De Duitse criticus van de Frankfurter Allgemeine Zeitung (17 augustus 1996), Dirk Schümer, zet in zijn recensie van de Duitse vertaling door Waltraud Hüsmert, Hugo Claus zonder pardon op zijn nummer. Die man heeft waarschijnlijk niets opgestoken van de maandenlange media-hype en heeft geen last van het aureool rond het hoofd van de Meester, wat hem ertoe zou kunnen verleiden om de inboedel in de porseleinwinkel wat te sparen. Nee, ook Der Kummer von Flandern vermeldt hij niet. Hij concentreert zich op Belladonna onder de titel Der Hammer Flanderns. Hugo Claus hält Strafgericht über sein Land. De afbeelding in de tekst is er een van De ekster op de galg van Pieter Brueghel de Oudere met als onderschrift Kommt das jüngste Gericht über Belgiens Babylon?
Hij heeft zich behoorlijk ingeleefd in de structuur van de roman, maar ergert zich een breuk aan de overdreven satirische agressie tegen Vlaanderens cultureel bestel en beleid, zonder meer ‘ein Sumpf’, grotesk kapotgemaakt door ‘verkommene Vetternwirtschaft’, dus door wat wij de corrupte ons-kent-ons-clubjes noemen. Die bittere grol van de auteur heeft Dirk Schümer ervaren als ‘lächerlich’. Op het einde weet je absoltuut niet meer waar je niet mee moet lachen. Die pose van de auteur als strafrechter hoort thuis in de jaren 1950, zegt hij. Claus verzandt in ‘plumpe Moralistik’, rukt ieder het masker van het gezicht, maar op de duur ontmaskert hij ook zichzelf met zijn afgezaagde ‘allgegenwärtigen Altmännerphantasien’. Claus knutselt een ‘strapazierte Romanmaschine’ in mekaar, stelt het clowneske Vlaanderen voor als een gek wereldtheater, maar ‘so ist die Welt nicht’. Hij zit verstrikt in zijn obsessies en met zijn gram voor middelmatigheid zit hij wel op het goede spoor, maar het ontbreekt hem aan zelfironie. Is wat in Belladonna allemaal voor burleske onnozelheid verteld wordt, nu echt een geschikte materie voor ‘ein flämisches Strafgericht’? De criticus van de Frankfurter Allgemeine Zeitung is daar helemaal niet van overtuigd en heeft dat in zijn recensie een keer open en bloot uiteengezet. Nog eens: de toon van zo'n recensie acht ik in de Nederlanden, en zeker in Vlaanderen, ten enenmale onmogelijk. | |
[pagina 194]
| |
3. In tijdschriftenOok uit de tijdschriften bloemlees ik een paar representatieve reacties. Joris Gerits in zijn bespreking voor Streven (2 februari 1995) loopt een beetje vooruit op wat anderhalf jaar later in de Frankfurter Allgemeine Zeitung zal staan. Wie te veel wil zien, ziet niets, schrijft hij in de titel van zijn recensie met een citaat uit het eind van het boek. Daarmee bedoelt hij op de eerste plaats natuurlijk de schadelijke werking van de wolfskers of belladonna op de pupil, maar hij heeft het toch ook over ‘een alles en iedereen fnuikend cynisme’, waar Claus met zijn wellustig ironiserende en pasticherende ‘kijkdoos’ heel dichtbij komt. De provincie Vlaanderen is ‘een puinhoop’, zo moge blijken uit die roman, en veel meer valt er over die onbenullige poppenkast van ons niet te vertellen. In die recensie vind ik ook de echte namen voor een paar personages die Joris Gerits Freudiaanse ‘Mischpersonen’ noemt, maar van wie hij ook niet de gefingeerde namen vermeldt. Toen ik hem meer dan zes jaar later om wat toelichting bij zijn vermoeden betreffende mezelf vroeg, herinnerde hij zich een paar passages over zekere professor Michielsen. Hij zegt dat een paar personages herkenbaar zijn ‘als Robbe De Hert, Julien Schoenaerts, Marcel Janssens e.a.’. Die laatste heet dan in het boek professor Michielsen die de speeches van de minister van cultuur schrijft en de minister daarin zijn afkeer laat uitspreken voor ‘ondermijnende schrijfsels’ die van staatswege niet moeten gesubsidieerd worden. De reële persoon achter de ‘Mischperson’ Michielsen heeft inderdaad gedurende één legislatuur (1992-1995) ettelijke speeches voor een minister van cultuur geschreven en ook heeft hij academische en literairkritische ‘schrijfsels’ op zijn naam die zoals al wat naar kritiek ruikt, in de roman smalend over de hekel gehaald worden, en heeft hij ook niet in nogal wat commissies en jury's gezeten, waar bij voorbeeld een tekst van Claus niet bekroond werd? Vóór de pauze van elke Tournée Générale werden toch heiligschennende citaten uit die ‘schrijfsels’ van dat academisch individu voorgelezen en in het boek Hugo Claus ‘Wat bekommert zich de leeuw om de vlooien in zijn vacht’ (1999) wordt hij toch door niemand minder dan Piet Piryns in het laatste hoofdstukje De luis in de pels met een citaat over het volgens hem veel te lullige en te lange Verdriet van België weggehoond als een ‘professor doctor’ die de Meester schandalig ongepast kapittelde. Die reële persoon zou als ‘Mischperson’ Professor Michielsen in Belladonna kunnen meespelen. Ik heb nog niet aan Claus zelf kunnen vragen of dat inderdaad zo is. Hij zou zeker antwoorden: ‘Belladonna is geen sleutelroman, maar doe maar’. Ach, ik doe | |
[pagina 195]
| |
maar. Mijn vrouw en ik waren op 2 april 1992 uitgenodigd op een feestzitting van ECI voor boeken en platen in het Elzenveld in Antwerpen, waar Hugo Claus gedichten voorlas en ikzelf een lezing mocht geven over hedendaagse Nederlandse literatuur. We hebben dan maar een paar uur met hem en Veerle Dewit, met Noël Dupon en Andrea Croonenberghs, die de hele zitting had gepresenteerd, aan een rijkgevulde tafel gezeten. Hij heeft mij toen allicht extra zitten bekijken en beluisteren, en heb ik toen misschien zelf gezegd dat ik schrijfsel-adviseur van de minister van cultuur was? Nou ja, mogen meespelen in een roman van Hugo Claus in de buurt van Lowie en Jeanneke Boon is nog lekker meegenomen. Maar die reële persoon was er toch niet alleen verantwoordelijk voor dat een of andere roman van Claus zelfs niet de short list van een of andere financieel zeer lonende prijs haalde?
Cyrille Offermans getuigt ronduit in Ons Erfdeel (maart-april 1995): ‘Ik heb genoten van Belladonna’. Hij genoot kennelijk van de ‘fabuleerkunst’ van Claus, van zijn zwier en overdaad, van de rasse scènewisselingen in dat boek dat zo authentiek ‘de reductie van tijd en afstand in het snelle tijdperk van media en mode’ weerspiegelt. In zijn bruegheliaanse taferelen mixt hij komiek en tragiek, ‘zodat het lachen je vergaat’. En dan dat onnabootsbare ‘sponsachtige’ Nederlands. Kortom, geen kwaad woord over die 350 bladzijden.
Heel scherp klonk Koen Vermeiren in zijn Logboek in Kreatief (1995, nummer 2). Hoe venijnig dat commentaar ook moge zijn, ik citeer het hier toch even, omdat het op de achtergrond, kennelijk onder een laag afgunst en leedvermaak, iets laat zien van bepaalde mechanismen in ons literaire circuut. Ikzelf heb besloten met recenseren te stoppen, zegt hij, maar hij gruwt van al dat gedoe rond een ‘boek dat al tot meesterwerk was uitgeroepen nog vóór het was verschenen’. Belladonna is hem al na twintig bladzijden gaan vervelen en is dat blijven doen tot op pagina 266, waarna hij het boek zuchtend dichtklapte. Claus heeft recht op een middelmatig boek, daar niet van, maar Vermeiren ergert zich blauw aan ‘de houding van critici die geen eigen mening meer blijken te hebben of die althans niet in het openbaar durven te uiten. Zoiets noem ik cultuursnobisme en veel hedendaagse recensenten zijn er zwaar door aangetast’. Ik citeer die bittere overpeinzing van Koen Vermeiren maar verder, omdat zij m.i. gevat een teer punt in ons literair communicatiesysteempje aanraakt: ‘Hoe is het anders te verklaren dat ik van de doorsnee lezer, onder wie ook enkele Claus-fanaten, weinig of geen enthousiaste | |
[pagina 196]
| |
tot zelfs ronduit negatieve reacties opvang over Belladonna, terwijl het boek door zogenaamde literatuurkenners toch de hemel in wordt geprezen? Hebben al die niet-gespecialiseerde lezers het dan mis als zij zeggen dat het boek hen niet kan boeien? Of hebben zij gewoon minder last van dat cultuursnobisme, dat een eerlijke en onbevooroordeelde kijk op een tekst lelijk in de weg staat? Wie tussen de regels leest, merkt hier en daar wel dat sommige recensenten eveneens bedenkingen hebben bij “de nieuwe Claus”, maar die zwart op wit neerschrijven is blijkbaar wat veel gevraagd. Het is typerend voor de hypocrisie en de vooringenomenheid die zowel in Nederland als in Vlaanderen heersen in het wereldje van de criticasters. Eerst kijkt men naar de naam van de schrijver, dan naar die van de uitgeverij en pas daarna naar de tekst zelf. Alsof die uiteindelijk bijzaak is geworden en er geen verschil meer zou bestaan tussen de literaire en de nieuwswaarde van een boek. Op die manier degraderen recensenten zichzelf tot een soort elitaire reclamemakers, waarbij ze echter niet alleen de roman in kwestie trachten aan te prijzen alsof het een of ander nieuw wasprodukt is, maar ook hun eigen al dan niet vermeende eruditie. Zoiets van: “Wie verzint de beste slogan om op het omslag van de tweede druk te plaatsen?” Als diezelfde literatuursnobs dan ook nog eens met de regelmaat van de klok opduiken in allerlei jury's en commissies ontstaat er al gauw een vicieuze cirkel waarin holle retoriek en gekunsteld maniërisme tot “verbale genialiteit” of “een satirische hallucinatie” worden verheven’. Dergelijke demystificatie van de mythe Claus moeten we niet verwachten in de recensie van Willy Devos in Septentrion (1996, nr. 1). Hij onderkent zelfs een flamando-universello-archetypische dimensie in de roman, die hij met een litanie van de meest excellente abstracta de hemel in prijst. Daar ergens op de Parnassus heeft dit boek zijn verschuldigde stek. Gecanoniseerd, goed en wel. Maar wie hoorde in maart 1996, 20 maand na het openingssalvo van Mark Vlaeminck, nog iets over Belladonna? Uit de latere recensies in tijdschriften vermeld ik enkel nog een artikel van Daan Carstens in Kunst&Cultuur (28e jaargang, januari 1998) met als titel Stemmen die zien. De toon van dit artikel is onverdeeld gunstig voor ‘dit onvolprezen boek’. Alleen maar lof voor de superspeler Claus. De recensie is het vermelden waard, omdat Daan Carstens - bij mijn weten als enige - verwijst naar een Belladonna uit T.S. Eliots The Waste Land. Daar somt Madame Sosostris, een beroemde helderziende, in deel I. The Burial of the Dead (vers 49-50) inderdaad een reeks kaarten op, onder meer: ‘Here is Belladonna, the Lady of the Rocks, The Lady of Situations’. Die Enige, | |
[pagina 197]
| |
Vrouwelijke Vrouw, een Belladonna kortom, schrijft Claus boek na boek, ‘steeds verbluffender’, naar zich toe, zegt Daan Carstens, die aldus nog een (mogelijk) leggertje toevoegt aan het verwijzingencomplex van de roman. Ziezo, flink gewerkt vanwege het academisch cliënteel van de MeesterGa naar voetnoot1. |
|