Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1984
(1984)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||
Werkzaamheden van de Academie in 1984Vergaderingen van 18 januari 1984I. Plenaire vergaderingAanwezig: mevrouw Deprez, voorzitter, de heren Coupé, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris; de heren Aerts, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Moors, Van Elslander, Weisgerber, Leys, Decorte, mevrouw D'haen, de heren Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, De Paepe, Van Herreweghen en mevrouw Rosseels, leden; de heren Walschap, Vanderheyden, Rombauts en Van Loey, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Jonckheere, Buckinx, Hadermann, De Belser, Goossens, Lampo, Willemyns en Geerts, leden; de heer Schmook, binnenlands erelid. | |||||||||||||||||||
Agenda
| |||||||||||||||||||
Mededelingen van de vaste secretaris1. Bestuur van de Academie voor het jaar 1984. - De verkiezing van de heer C. Coupé tot voorzitter en van de heer J. Moors tot ondervoorzitter werd goedgekeurd bij ministerieel besluit van 29 december 1983.
2. Gelukwensen. - Op 27 december 1958 werd collega Lissens tot lid van onze Academie benoemd. Het secretariaat liet hem namens het bestuur en namens de Academie op 27/12/1983, d.i. op de 25ste verjaardag van deze gebeurtenis, gelukwensen toekomen.
De heer Lissens dankte het bestuur en de Academie bij brief van 3 januari jl. | |||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||
3. Overlijden. - Op 11 januari 1984 overleed in de Sint-Augustinuskliniek te Veurne de heer Lucien Lams. De plechtige uitvaartdienst had plaats op dinsdag 17 januari 1984 in de parochiekerk te Veurne. Aangezien de voorzitter en de vaste secretaris verhinderd waren, werd de begrafenis van de heer Lams bijgewoond door de heer N. Haeck. Het secretariaat liet aan de familie Lams een telegram met het rouwbeklag van de Academie toekomen. | |||||||||||||||||||
Overdracht van het ambt van voorzitter van de academieToespraak gehouden door mevrouw Deprez, aftredend voorzitter.
Beste collega's,
Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. Vorig jaar heb ik, enigszins bezwaard, omtrent deze tijd het voorzitterschap uit de handen van Odo Leys ontvangen. Ik reik het nu op mijn beurt over aan Anton van Wilderode of Cyriel Coupé. Het is goed dat dit gebeurt en dat er een regelmatige alternantie is in het bestuur. Het is ook goed dat men terugkeert naar zijn eigen vakgebied en zijn eigen belangstellingssfeer. Toch zal u het mij toestaan als ik ten afscheid enkele woorden tot u richt. Het voorbije jaar is immers niet ongemerkt aan mij voorbijgegaan en ik heb heel wat geleerd over de achtergronden, de zorgen en de problemen van ons genootschap. Gelukkig liggen die niet op het vlak van het administratieve beheer en beleid. Dank zij onze vaste secretaris en de heer Haeck is dit - ik kan het u verzekeren - een soepel en feilloos lopend raderwerk. Ik moge dus beginnen met een woord van dank. U allen hebt mij naar best vermogen en met spontane bereidwilligheid bijgestaan in mijn taak en mij omringd met uw vriendschap en vertrouwen. Als er, naast studie en literatuur, in onze Academie iets van belang is, is het de harmonie, de verstandhouding en de warme menselijke belangstelling, ook in de persoonlijke leef- en werkvoorwaarden. Die maken van ons genootschap toch wel essentieel een vriendenkring. Ik heb geprobeerd dit te bevorderen en uit te breiden tot de oudere en de zieke leden, die niet meer regelmatig de vergaderingen konden bijwonen. | |||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||
Deze vriendschap heeft ook gemaakt dat ik het doel dat ik mij in januari 1983 had gesteld gemakkelijker kon uitvoeren. Dit doel was dubbel - u zal het zich misschien nog wel herinneren. Enerzijds betrof het het bevorderen, diversifiëren en verdiepen van onze interne werking, zodanig dat alle leden (ook de binnen- en de buitenlandse ereleden) zich bij onze werking konden betrokken voelen. Dit geschiedde door een evenredige verdeling van de taken, opdrachten en lasten. Het kwam er m.a.w. op aan zoveel mogelijk sprekers over zoveel mogelijk onderwerpen aan het woord te laten, en ook zoveel mogelijk verschillende - oudere en jongere - leden in de commissies van voordracht en de jury's te betrekken. Een collegiaal overleg en een collegiale besluitvorming beloven immers meer voor de inzet van de leden en voor de toekomst van ons genootschap dan een over de hoofden heen getroffen besluit van het bestuur of de bestuurscommissie, én het bevordert de democratie. Mijn tweede doel was de uitstraling van ons genootschap naar buiten, hoewel uitstraling hier wellicht een overtrokken woord is, gezien de onverschilligheid, het scepticisme, de afwijzing of de volmaakte onbekendheid van het grote publiek met onze werking. Daarvoor (en daartegen in) werden vlotte communiqués ter opname aan de pers verstrekt en met enige regelmaat ook opgenomen. Het ligt in de lijn der dingen dat wij de voorpagina en de krantekoppen vooral halen als er nieuwe leden worden verkozen! Dit naar buiten doordringen werd bevorderd door in te gaan op iedere uitnodiging van buitenaf en werd vervuld door een taakverdeling tussen de leden van het bestuur en de bestuurscommissie, elk naar eigen godsvrucht en vermogen. We besloten gelukkig ook tot het moderniseren van de druk, de lay-out, de kaft en de presentatie van onze uitgaven en reeksen: de eerste staaltjes daarvan zouden u stilaan onder ogen moeten komen. Ook werd een vlugger verschijnen van onze Verslagen en Mededelingen bereikt - de opgelopen achterstand werd nagenoeg ingehaald - en er werd gepoogd ze leesbaarder te maken door de artikels vóór de commissieverslagen te plaatsen. De tijd van de ‘grande muette’ is nu wel voorbij. De uitstraling én de interne werking werden bevorderd door buitenlandse ereleden te kiezen die binnen bereisbare afstand van Gent wonen en belangrijk recent onderzoek in een of ander deelgebied van de neerlandistiek vertegenwoordigen. Met de verandering van naam: van Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en | |||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||
Letterkunde naar Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde is ook enige consequentie geboden. Ik zou zelfs verder durven gaan en een probleem opwerpen dat in de toekomst eens zal moeten worden besproken. Is er geen middel te vinden om uit het dwangbuis van de onsterflijke dertig te springen? Verlamt het destijds genomen besluit van de 10/10/10 (resp. literatoren, taalkundigen en literair-historici) niet te zeer onze werking en zou het niet beter zijn - in overeenstemming met de gevolgde procedure voor de verkiezing van de buitenlandse ereleden - ons niet aan deze ijzeren driedeling vast te klampen, maar de beste kandidaat van het ogenblik - van gelijk welke discipline - te verkiezen, ongeacht of hij een taalkundige, een literator of een literair-historicus opvolgt? Op die manier zouden wij aan beloftevolle en werkzame jongeren een kans geven en zou onze werking efficiënter en actueler worden, want we zouden de stand van het onderzoek bijhouden. Om Nietzsche na te volgen: vom Nutzen und Nachteil der Akademie is veel te zeggen en een aantal onlustgevoelens waar onze leden mee zitten en waarover ze mij schreven dienen eens te worden uitgepraat. Niet nu evenwel en niet heden, maar toch wel binnen een afzienbare toekomst en naar het mij voorkomt best vóór we ons opmaken het eeuwfeest van onze instelling in 1986 te vieren of te gedenken. Thans is het plechtig ogenblik van de bestuursoverdracht aangebroken en mag ik de overtuiging uitspreken dat het lot van de Academie bij onze nieuwe voorzitter en ondervoorzitter en bij onze vaste secretaris in veilige handen berust. Ik moge hen verzekeren hoe tevreden ik ben opnieuw naast Gerard Walschap te gaan zitten, en Cyriel Coupé verzoeken op de voorzittersstoel plaats te nemen. Ik dank u allen zeer.
Toespraak van de heer Coupé bij het aanvaarden van het ambt van voorzitter voor het jaar 1984.
Zeer Geachte Collega's,
Er zullen vermoedelijk maar weinig verenigingen zijn die zo snel en regelmatig van voorzitter wisselen als onze Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Die gevestigde en door statuten bekrachtigde gewoonte kàn wellicht nadelen hebben, maar zij heeft | |||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||
ongetwijfeld veel méér goede kanten, - zeker voor de betrokkene die, gaande het jaar, steeds betere uitzichten krijgt op de toekomst. Het is bovendien bijzonder boeiend collega's eens aan het werk te zien en aan het woord te horen op een ànder gebied dan dat van hun studie en specialiteit, omdat eenelk toch op een eigen wijze (in twéé woorden!) die tijdelijke taak vervult. Ik heb sedert 1975 negen voorzitters mogen beluisteren en observeren: het was iedere keer ànders, juist omdat zij zich niet ànders voordeden dan zij waren. Indien ik mij goed herinner (ik heb er zelfs enige Verslagen en Mededelingen op na gelezen) was het duidelijk dat niemand er echt op uit bleek te zijn (vermits wij geen Vlaamse Academie meer heten mag ik niet meer zeggen, dat niemand er scheutig op was) om op het podium, - of aan de voet ervan, - plaats te nemen. Maar ik onthield ook dat ieder het als zijn plicht zag te aanvaarden wat zijn collega's haar of hem opdroegen. Dat doe ik dus op mijn beurt en zo ik al enige eerbiedige schroom zou gevoelen bij de constatering dat zeven professoren-wetenschapsmensen mij voorafgingen binnen de tijd van mijn lidmaatschap, dan vat ik moed bij de overweging dat mijn twee dichterlijke collega's Pieter-Geert Buckinx (1978) en Bert Decorte (1981) het óók geklaard hebben. Toen ik na mijn verkiezing dit prachtige gebouw betrad (bij dit soort gelegenheden loopt men niet, men treedt - het is trouwens ook geen huis maar een gebouw) was dat niet de éérste keer. Zaliger Joris Eeckhout (die eind 1938 lid was geworden) nam mij tijdens de eerste oorlogsjaren op woensdagnamiddag enige keren mee naar de bibliotheek en de zaal met de tijdschriften (die toen, meen ik mij te herinneren, uitgestald lagen op het groene biljartlaken van de immense tafel). Dat was voor de schuchtere seminarist (ik ben gelukkig geen van beide gebleven!) een onvergetelijke belevenis. Nooit heb ik toen, en evenmin in de jaren ernà, durven denken aan de eventualiteit ooit nog eens lid te mogen worden van dit geleerde wat geheimzinnige genootschap. Maar sedertdien heb ik ondervonden (net als u ongetwijfeld) dat er wel eens meer onverhoopte en onverwachte dingen kunnen gebeuren, zelfs goede: wat mij betreft, dat ik leraar zou worden bijvoorbeeld, universiteitsstudies zou mogen doen, in een eigen huis wonen en een auto bezitten, laat staan er zelf mee rijden. En dus lid worden van de Academie. Als ik heel eerlijk wil zijn moet ik bekennen dat ik aanvankelijk nogal opzag tegen de mààndelijkse vergadering in een heel letterlijk academisch gezelschap. Ik was in 1975, na dertig jaar middelbaar | |||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||
onderwijs (dat geruisloos secundair geworden was, niet zelden ook letterlijk) allergisch geworden voor de zogenaamd noodzakelijke, maar in elk geval verplichte, bijeenkomsten die zich al spoedig hadden vertakt in klasse-, sectie-, afdelings- en vak-vergaderingen, welke zich op hun beurt splitsten in gespreksgroepen, pannels en plenums, - met dit laatste was de maat inderdaad vol. De resultaten van deze veelvuldige samenscholingen bestonden trouwens hoofdzakelijk in verslagen. Niet zozeer in mededelingen. Ik ben dus géén vergader-type. Bij een vriend van mij hangt een kleine affiche (intussen poster geworden) met de kordate bede ‘Heer, red ons: wij vergaderen’, - door hem bijna uit de bijbel, maar mij geheel uit het hart gegrepen. Even gemeend kan ik zeggen dat het mij hier bijzonder goed is bevallen en meegevallen, wat misschien mag blijken (wind en weer en lichamelijk welzijn dienende) uit mijn toch vrij regelmatige aanwezigheid. Ik vond hier een sfeer van hartelijkheid, waardering en vriendschap. Academische gezelligheid bestààt, al lijkt het op het eerste horen een wat ongewone combinatie. Zo een buitenstaander mij de vraag stelde ‘hoe het er in die Academie toegaat’, zou ik kunnen volstaan met het antwoord dat Horatius gaf aan de man die hem op de Via Sacra aanklampte in verband met een introductie in de vriendenkring van Maecenas. De dichter wees de veronderstelling dat het daar vermoedelijk óók op ellebogenwerk aankwam kordaat van de hand met de woorden: ‘wij gaan daar met elkaar om op een totaal àndere wijze dan jij denkt: niemand is daar de eerste of de laatste, ieder heeft zijn eigen plaats’. Bij alle onderscheid van opinie en levensbeschouwing, karakter en wetenschappelijke of artistieke discipline is mij goddank gebleken dat het water hier niet te diep is om bij elkaar te komen en met elkaar om te gaan. Mijn prettigste ervaringen hieromtrent dateren uit het voorbije jaar toen ik als ondervoorzitter van nabij betrokken werd bij het dagelijks bestuur van onze Academie en geregeld mocht samenwerken met de collega's Ada Deprez en Marcel Hoebeke, met Karel Roelandts en Antoon van Elslander, - hoe bescheiden mijn bijdrage ook is geweest: ik heb méér geluisterd en geleerd, dan bijgedragen. Ada Deprez was een welsprekende, attente, ook vinnige, voorzitter die aan zowel de commissie- als aan de algemene vergaderingen een persoonlijk en warmhartig cachet verleende. Zij weet precies wat zij wil, verpakt haar meningen niet in een hoes van dure woorden, gaat recht op de man af (nogal vanzelfsprekend met overwegend mannelijke collega's) en stelt evenwichtige oplossingen voor die (gewoon- | |||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||
lijk) worden aanvaard en bijgetreden. Wij kenden van vroeger haar grote eruditie en werkkracht, maar wisten niet (ik althans vermoedde het nog niet) dat zij ook over zovéél praktische zin beschikte als zij bewezen heeft te bezitten. Ik ben haar heel dankbaar om wat ik van haar heb mogen leren en ik zal proberen er mijn voordeel mee te doen. Onze vaste secretaris Marcel Hoebeke is inderdààd de vaste as (de motor) waarrond en waardoor de caroussel vlot draait, - géén oneerbiedig beeld voor wie aan Rilke denkt. Met zorgvuldigheid en accuratesse (die heeft hij uit zijn specialiteit), met evengrote menselijke aandacht als ambtelijke verantwoordelijkheid, met gelijke bekommering voor zijn collega's als voor zijn reglementen bereidt hij onze vergaderingen voor, - een werkzaamheid die goeddeels achter de schermen verloopt, wat haar wààrde alleen maar groter maakt. Dat ik het aandurfde om het voorzitterschap te aanvaarden vindt goeddeels zijn verklaring in de zekerheid dat ik altijd op zijn hulp en raad zal kunnen rekenen. En ook op de niet minder efficiënte assistentie van secretaris-huismeester de heer Haeck. Ik moge in mijn dankbare waardering ook de collega's Karel Roelandts en Antoon van Elslander betrekken om de wijze waarop zij van de vergaderingen van de Bestuurscommissie een menselijke ontmoeting, een vriendschappelijke en zelfs prettige aangelegenheid maken. En ik heb al mogen ondervinden dat het niet anders zal worden met ondervoorzitter Jozef Moors, onze collega uit de diaspora. Alleszins een goed augurium om te beginnen. Mijnerzijds nog een dubbele verzekering tot slot: dat ik alle collega's dankbaar ben om het vertrouwen dat zij mij geven én dat dit de langste toespraak is waarmee ik hun geduld op de proef heb gesteld. | |||||||||||||||||||
Mededelingen en voorstellen van het bestuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||
De tentoonstelling zal lopen van 19 maart tot 7 april 1984. Het bestuur stelt voor op dit verzoek in te gaan. Het heeft immers de verzekering gekregen dat aan de eisen en voorwaarden van verzekering en bewaring zal worden voldaan. Het voorstel wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||||
Lezing‘Vadzige monniken in morsige holen’ en de tekstoverlevering, lezing door de heer Vanderheyden, binnenlands erelid. | |||||||||||||||||||
Eventuele voorstellen en mededelingenDe heer Couvreur heeft een voorstel ingediend tot bijeenroeping van de interne spellingscommissie die in de loop van 1977 vergaderde en een voorlopig advies uitbracht. Deze commissie zou met nieuwe leden uitgebreid kunnen worden. Na een korte gedachtenwisseling over de vraag of het opportuun is dat de Academie zich aan besprekingen van het spellingsprobleem wijdt, stelt de voorzitter voor, dat collega Couvreur in de nabije toekomst in een vaste-commissievergadering over de spellingskwestie handelt en zijn zienswijze toelicht. Het voorstel wordt aanvaard. | |||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||
Geheime zitting
Prijs voor letterkunde (ten bedrage van 25.000 F.): ‘De literair-esthetische en literair-theoretische opvattingen in de Vlaamse tijdschriften (1840-1893)’, door Dr. Joris Vlasselaers, p.a.K.U.L., Dept. Literatuurwetenschap, Blijde-Inkomststraat 21, 3000-Leuven. Voorstel: de heren Aerts, Van Elslander en Hadermann. Het voorstel wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||||
II. CommissievergaderingVaste commissie voor moderne letterenVerslag door de heer Lampo, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Demedts, voorzitter, Van Elslander, ondervoorzitter, en Lampo, secretaris; de heren Aerts, Lissens, Weisgerber, Decorte, mevrouw Deprez, de heren Coupé en Van Herreweghen, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers en De Paepe; de heren Walschap, Vanderheyden, Rombauts en Van Loey, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Jonckheere, Buckinx en De Belser, leden; de heer Schmook, binnenlands erelid. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Karel van Hulthem als verzamelaar van Middelnederlandse handschriften. I. Nadere kennismaking met Karel van Hulthem’, lezing door de heer Deschamps. | |||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||
Velen kennen Karel van Hulthem slechts als bezitter van een Middelnederlands verzamelhandschrift dat naar hem het Hulthemse handschrift of het handschrift-Van Hulthem wordt genoemd. Onder het Oostenrijkse Bewind, tijdens de inlijving bij Frankrijk en onder het Koninkrijk der Nederlanden heeft hij politiek, cultureel en wetenschappelijk een voorname rol gespeeld. Hij werd op 17 april 1764 uit een welgestelde burgerfamilie te Gent geboren. Te Leuven en te Reims behaalde hij resp. het baccalaureaat en het licentiaat in de rechten. Talrijk zijn de functies, die hij onder drie regimes heeft vervuld: lid van de collatie (Gent), directeur van de Academie voor Teken- en Schilderkunst en Architectuur (Gent), organisator van tentoonstellingen van werken van levende schilders (Gent), adjunct-secretaris van de gemeenteraad (Gent), bibliothecaris van de Ecole centrale (Gent), afgevaardigde van het departement van de Schelde in de Raad van Vijfhonderd (Parijs), inspecteur van de Imprimerie nationale (Parijs), lid en secretaris van de Departementale Raad (Gent), lid van het Tribunaat (Parijs), adjunct-beheerder van de Maatschappij ter Bevordering van 's Lands Nijverheid (Parijs), secretaris en later voorzitter van de Maatschappij voor Landbouw en Plantkunde (Gent), rector van de Keizerlijke Academie en de School voor Rechtswetenschap (Brussel), ondervoorzittter van de Maatschappij voor Schone Kunsten (Brussel), bibliothecaris van de Stadsbibliotheek en conservator van de handschriften van de Bourgondische Bibliotheek (Brussel), vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen en Schone Kunsten (Brussel), griffier en later lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal ('s-Gravenhage). Door de vele functies, die hij heeft vervuld, heeft K. van Hulthem weinig geschriften nagelaten. Hij heeft een dertigtal verslagen en redevoeringen in het licht gegeven en op de schutbladen van zijn boeken ongeveer 1300 biografische en bibliografische aantekeningen geschreven. Hij schijnt het plan te hebben gekoesterd kronieken en documenten, belangrijk voor de geschiedenis van onze gewesten, te publiceren. Daartoe had hij trouwens al de handschriften van bisschop C.F. Nelis, die vóór hem een dergelijk plan had opgevat, geleidelijk verworven. K. van Hulthem bracht een reusachtige encyclopedische bibliotheek samen en was ook verzamelaar van prenten, munten en penningen. Een gedeelte van de boeken, munten en penningen, die zich in zijn woning bij het park te Brussel bevonden, ging tijdens de Belgische Omwenteling verloren. Daarna trok hij zich in Gent terug, waar hij | |||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||
op 16 december 1832 overleed. Zijn boeken, prenten, munten en penningen werden door Karel en Charlotte de Bremmaecker, zijn neef en nicht, geërfd. Daar zij de boeken, op enkele na, wensten te verkopen, belastten zij A. Voisin, bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek, met het samenstellen van een catalogus, die in 1836-1837 onder de titel Bibliotheca Hulthemiana verscheen en uit zes delen bestond. In 1837 werd geheel de bibliotheek voor 279.400 fr. door de Belgische staat verworven om als kern van de Koninklijke Bibliotheek te dienen. In een bewogen tijd heeft K. van Hulthem naar beste vermogen de belangen van onze gewesten verdedigd en kunsten en wetenschappen, vooral de schilderkunst en de botanica, bevorderd. De volgende leden namen aan de bespreking deel: de heren Rombauts, Aerts, Couvreur en Lissens. | |||||||||||||||||||
III. Overhandiging van een hulde-adres aan collega lissens ter gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig lidmaatschapVerslag door de heer Hoebeke, vast secretaris.
Aanwezig: de heren Aerts, Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Moors, Van Elslander, Weisgerber, Leys, Decorte, Hoebeke, mevrouw Deprez, en de heren Coupé, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, Lampo, De Paepe en Van Herreweghen, leden; de heren Walschap, Vanderheyden, Rombauts en Van Loey, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Jonckheere, Buckinx, Hadermann, De Belser, Goossens, Willemyns en Geerts, leden; de heer Schmook, binnenlands erelid.
De heer Coupé, voorzitter der Academie, begroet de gevierde en leest dan namens de Academie het door hem opgestelde hulde-adres voor.
Vijfentwintig jaar geleden werd prof. dr. R.F. Lissens tot lid van onze Academie verkozen en er met een elogium door collega José Aerts plechtig in opgenomen. Van in het begin was hij een trouw en | |||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||
aktief deelnemer aan de maandelijkse vergadering, maakte hij deel uit van haar commissies en zat hij haar in 1968 voor als bestuurder. Wie inzage neemt van de indrukwekkende lijst publikaties van zijn hand die voordien én daarna het licht zagen (van af zijn debuut Het impressionisme in de Vlaamsche Letterkunde, 1934, tot zijn jongste boek Letter en Geest, 1982) staat verstomd over het groot aantal titels, maar nog meer over de kwaliteit en de veelzijdigheid van dit werk. R.F. Lissens heeft inderdaad een onmiskenbaar persoonlijk stempel gedrukt op én een eigen kleur gegeven aan het literaire leven in Vlaanderen van de jongste halve eeuw. En dat in velerhande bedieningen en functies, activiteiten en betrekkingen: als columnist, journalist en correspondent (in De Standaard, Nieuw Vlaanderen, Cassandre, Eleseviers Weekblad, Nieuwe Rotterdamse Courant, de Periscoop en Volksgazet) signaleerde en commentarieerde hij de belangrijkste literaire geschriften en gebeurtenissen met scherpzinnigheid, kennis en eerlijkheid; als literair directeur voor de Nederlandse en Franse uitgaven van Elsevier-Brussel (1948-1958) heeft hij menig talentvol auteur op de weg naar de openbaarheid gezet, met geen ander criterium dan dat van de waarde (Rien que l'homme was niet alleen maar de titel van een zijner boeken!); als stichter, hoofdredacteur en redacteur van de literaire tijdschriften Vormen (1937-1940), De Periscoop (1950 tot 1959) en Dietsche Warande en Belfort (sedert 1960) gaf hij zijn lezers leiding en inzicht in literatuur en leven; als professor aan de Ufsia vormde hij gedurende een kwart eeuw generaties jonge mensen door hen te inspireren tot wetenschappelijke nieuwsgierigheid en persoonlijke studie; als literair-historicus en criticus betoonde hij een bijzondere voorkeur en belangstelling voor de Westvlaamse ‘wegbereiders’ Guido Gezelle en Albrecht Rodenbach: de studies die hij aan hun persoon en werk heeft gewijd waren in menig opzicht vernieuwend (hier kan slechts verwezen worden naar twee merkwaardige synthesen die in 1980 verschenen: Omtrent de poëzie van Guido Gezelle waarmede Gezelles Verzameld Dichtwerk opent én Albrecht Rodenbach of de beveiliging van een ethos een lezing voor onze Academie); als onze beste encyclopedist verbond hij als (hoofd)redacteur, redacteur, rubriekleider en medewerker zijn naam aan gereputeerde | |||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||
binnen- en buitenlandse encyclopedieën waaronder vooral Winkler Prins. R.F. Lissens is een meester van de precieze en evenwichtige formulering, van de geladen typering en van de heldere synthese. Zijn reeds klassiek geworden handboek De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden blijft daarvan een voorbeeld. Hij compileert niet, maar onderzoekt en leest, keurt en kiest, schift en motiveert elke bewering. Inspirator en initiatiefnemer, man van principes maar nooit Prinzipienreiter, studax zonder kamergeleerde te worden, vorser die aan het licht brengt, glimlachende, licht-ironische observator van literatuur en leven - en wetenschapsmens met een Poëtisch Handspiegeltje. In onze Academie verkeert hij onder vrienden. Om zovéél - en het is nog slechts een gedeelte van wat hij was en is, deed en doet, - brengen zijn collega's hem thans een oprechte hulde. Met de warmte van hun waardering.
De heer Lissens dankte de talrijke collega's die hem hun vriendschap en waardering zijn komen betuigen. Hij overschouwde zijn vijfentwintigjarig lidmaatschap en herdacht enkele overleden collega's met pittige anecdotes. Tot slot dankt de voorzitter de gehuldigde in naam van alle aanwezige leden, die geboeid naar zijn levendig antwoord hebben geluisterd. | |||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||
Vergaderingen van 15 februari 1984
| |||||||||||||||||||
Agenda
| |||||||||||||||||||
Mededelingen van de vaste secretaris1. Xe deel van het N.B.W. - De collega's die het tiende deel van het N.B.W. wensen te krijgen kunnen hun naam aan de vaste secretaris opgeven. Deze zal de namen en de adressen dan tijdig laten toekomen op het secretariaat van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten te Brussel.
2. Willem de Zwijger-herdenking. - Bij brief van 17 januari jl. liet Prof. Verbeke, vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, onze Academie | |||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||
weten dat de Brusselse zusteracademie eraan denkt in oktober e.k. in het Academiënpaleis Willem de Zwijger te herdenken. De Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten zou het appreciëren dat onze Academie haar medewerking verleent. Er wordt geen financiële bijdrage gevraagd en het is ook niet absoluut nodig dat onze Academie voor de plechtige zitting een spreker ter beschikking stelt. De Academie geeft te kennen dat ze positief op de vraag van Prof. Verbeke wil reageren. Daarop stelt collega Leys voor, dat de vergadering te Brussel onze gewone vergaderingen van 17 oktober 1984 zou vervangen en er wordt overeengekomen, dat het bestuur dit voorstel in overweging zal nemen. | |||||||||||||||||||
Mededeling van het bestuurVertegenwoordiging van de Academie. - Op zaterdag 4 februari vertegenwoordigde de heer Hoebeke onze Academie op de Achilles Mussche-herdenking, die georganiseerd was door het A. Vermeylenfonds Gent. Op de Academische zitting hield collega Van Elslander een referaat over het onderwerp ‘Mussche als letterkundige’. | |||||||||||||||||||
Lezing‘P.C. Verhulst, een onderschatte dichter uit onze 19e eeuw’, lezing door de heer Aerts. (Zie ‘Verslagen en Mededelingen’ jg. 1984, Afl. 2, blz. 211-217.) | |||||||||||||||||||
Geheime zitting1. Lidmaatschap:
| |||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||
2. Samenstelling van de jury's voor de fondsprijzen 1984. - Het bestuur stelt voor de jury's als volgt samen te stellen:
N.B. Voor de volgende prijzen zijn geen werken ingezonden:
Alle voorstellen van het bestuur worden aanvaard.
3. Vergadering van de bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie d.d. 8 februari 1984 wordt aan de Academie voorgelegd. Het blijkt dat er onder de Academieleden geen eensgezindheid bestaat om aan de leden van de jury die belast is met het beoordelen van de werken die voor de Prof. Dr. Leon Elautprijs zijn ingezonden een vergoeding van 300 F. per werk toe te kennen, zoals in sub IV van het verslag is gesteld. Uit de gesprekken denkt de voorzitter te moeten besluiten, dat de meerderheid tegen het toekennen van deze vergoeding gekant is en dat de bestuurscommissie de kwestie opnieuw moet behandelen. | |||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||
II. CommissievergaderingenVaste commissie voor cultuurgeschiedenisVerslag door de heer Van Herreweghen, lid-secretaris.
Aanwezig: mevrouw Deprez, voorzitter, de heren De Paepe, ondervoorzitter, en Van Herreweghen, secretaris; de heren Aerts, Demedts, Van Elslander, Decorte, De Belser en Deschamps, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Goossens, Keersmaekers, Willemyns en Geerts; de heren Walschap, Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lissens, Jonckheere, Buckinx, Lampo en mevrouw Rosseels, leden; de heer Schmook, binnenlands erelid. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Literairhistorische vragen rond Middelnederlandse Maaslandse heiligenlevens, lezing door de heer Goossens. Met Maaslandse heiligen bedoelt spreker heiligen die in het Laatromeinse en middeleeuwse bisdom Tongeren - Maastricht - Luik hebben geleefd (of verondersteld werden er geleefd te hebben). In vergelijking met de omringende gebieden heeft het Maasland in die tijd een uitzonderlijk hoog aantal heiligen gehad, van wie een belangrijk aandeel in Haspengouw te localiseren is. Zij vallen in drie groepen uit elkaar: 1) heilige bisschoppen van Tongeren, 2) Frankische heiligen, vooral uit de Merovingische tijd, 3) hoogmiddeleeuwse heiligen. Spreker geeft een schets van de karakteristieken van die drie groepen tegen een cultuurhistorische achtergrond. Vervolgens geeft hij een overzicht van de literaire overlevering, die bij alle heiligen met Latijnse vitae begint; deze kunnen in verschillende redacties met sterk uiteenlopende teksten zijn overgeleverd. De Middelnederlandse overlevering valt in drie groepen uit elkaar: 1) verslegenden (hier zijn zes teksten bekend, van de late 12e tot de 14e eeuw; de drie groepen heiligen zijn alle vertegenwoordigd), 2) prozalegenden (deze zijn zeer talrijk en nog | |||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||
niet geïnventariseerd; zij leunen sterk bij de teksten van Latijnse vitae aan; er is echter ook een geval van een prozaoplossing van een mnl. verslegende bekend), 3) heiligenspelen, die vermoedelijk een voortzetting vinden in volkse opvoeringen in de 17e en 18e eeuw. De eigenlijke literairhistorische problematiek van deze drie soorten teksten zal in een volgende lezing worden geschetst.
De heren Gysseling, Aerts, Keersmaekers, De Paepe en Deschamps namen aan de discussie deel. (Zie ‘Verslagen en Mededelingen’ jg. 1984, Afl. 3, blz. 273-303.) | |||||||||||||||||||
Vaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografieVerslag door de heer Geerts, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Vanacker, voorzitter, en Geerts, secretaris; de heren Roelandts, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Goossens, Keersmaekers en Willemyns, leden.
Hospiterende leden: de heren Aerts, Demedts, Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez, de heren De Belser, Deschamps, De Paepe en Van Herreweghen; de heren Walschap, Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Couvreur, ondervoorzitter; de heren Weisgerber, Roose, Coupé en Hadermann, leden; de heer Schmook, binnenlands erelid. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Gezelle als bewerker van oude Nederlandse liederen en balladen’, lezing door de heer Rombauts, binnenlands erelid.
Gezelle was, zoals bekend, een liefhebber van de ‘oude Vlaemsche tale’ en hij legde er zich op toe om ze grondig te kennen. Hij was ook goed vertrouwd met de oude Nederlandse literatuur, vooral dan met de geestelijke. Zijn belangstelling ging inzonderheid uit naar het geestelijk lied, zowel naar dat van de Middeleeuwen als naar dat van de 16de en de 17de eeuw. Naklanken daarvan zijn te vinden in zijn eigen religieuze liederen. Enkele zeer bekende oude liederen en balladen bewerkte Gezelle op eigen wijze, in eigen geest en toon. Spreker wil dit met drie | |||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||
voorbeelden duidelijk maken: een geestelijk gelegenheidslied: Viva Maria, de bekende ballade: Die Soudaen hadde een dochterkijn en een schriftuurlijk lied: Van den verlooren Zone. In deze lezing handelt Spreker over het Viva Maria-lied, dat Gezelle dichtte in 1874 en opgenomen is in de bundel Liederen, Eerdichten et Reliqua (1e uitg. 1880). Bekendheid verwierf dit stuk vooral door de toonzettting van Edgar Tinel, die de oorspronkelijke populaire melodie, waarop Gezelle het gedicht had, verdrong. Algemeen wordt aangenomen dat Gezelle hier een geestelijk lied bewerkt van de 17de-eeuwse Westvlaamse dichter Pieter Cauwe (ca. 1650-1712). In werkelijkeid gaat het om een herdichting in een geheel andere geest, waarbij Cauwes tekst slechts als aanzet dient. Dit lied heeft aanpassingen en bewerkingen ondergaan sinds de 17e eeuw, waarover Spreker de nodige bijzonderheden verstrekt. Hieruit blijkt dat Gezelle zich vooral heeft laten leiden door de versie, die de Frans-Vlaamse geleerde E. De Coussemaker ervan heeft opgenomen in zijn verzameling Chants populaires des Flamands de France (1856). Verder betwijfelt Spreker of dit gedicht. zoals o.a. door Walgrave en in zijn spoor Allossery werd beweerd, een belangrijke aanwijzing zou bevatten van Gezelles herlevende dichterlijke bedrijvigheid in de jaren '70. In een volgende lezing zullen dan de twee andere gedichten ter sprake worden gebracht. Aan het slot kreeg de heer Vanacker het woord. | |||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||
Vergaderingen van 21 maart 1984
| |||||||||||||||||||
Agenda
| |||||||||||||||||||
Mededelingen van de vaste secretaris
| |||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||
Het bestuur zal het ten zeerste op prijs stellen een vertegenwoordiger van onze Academie op de zitting te mogen begroeten. De Academie besluit de heer Moors, ondervoorzitter, te delegeren. | |||||||||||||||||||
Mededelingen en voorstellen van het bestuur1. Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Hoebeke, vast secretaris, vertegenwoordigde de Academie op de Dies Natalisviering en de uitreiking van eredoctoraten aan de Rijksuniversiteit Gent op 24 februari 1984 in de aula van de universiteit.
Op maandag 19 maart 1984 vertegenwoordigde de heer Hoebeke in ‘het Pand’ te Gent onze Academie op de opening van de tentoonstelling gewijd aan Prof. J.F.J. Heremans (1825-1884), pionier van het moedertaalonderwijs in Vlaanderen.
2. Matthys (de) Casteleinherdenking. - N.a.v. een brief van Prof. Dr. R. Lievens d.d. 28/9/1982 verklaarde het bestuur zich bereid het nodige te doen om in 1985 te Oudenaarde een Matthys de Castelein-herdenking te organiseren. Aldus zou dan de 500ste verjaring van de geboorte van Matthys de Castelein worden herdacht en zou de vooraanstaande rederijker worden gehuldigd (men zie het verslag van de plenaire vergadering van 15 december 1982). Het blijkt nu echter dat het geboortejaar vermoedelijk niet 1485 is geweest: Castelein kan ook in 1486 en zelfs in 1487 geboren zijn. Intussen heeft Prof. Lievens ook laten weten dat hij helemaal niet bij de herdenking wenst betrokken te worden. Het bestuur vraagt zich af of het in de gegeven omstandigheden zin heeft in 1985 Matthys de Casteleins te willen herdenken. Een vrij recent onderzoek van een lokale geschiedschrijver te Oudenaarde | |||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||
heeft overigens aangetoond, dat Matthys de Castelein waarschijnlijk in 1486 is geboren. Indien de Academie hem in 1986 herdenkt, zou deze plechtigheid samenvallen met het jubileum van het 100-jarig bestaan van onze instelling. Het bestuur wenst het gevoelen van de Academie te kennen. Na bespreking beslist de Academie deze herdenking te organiseren en wel in 1985. | |||||||||||||||||||
Lezing‘De verzamelde gedichten van Ida Gerhardt: het verhaal van een loutering’, lezing door mevrouw D'haen. (Zie ‘Verslagen en Mededelingen’ jg. 1984, Afl. 2, blz. 218-223.) | |||||||||||||||||||
Geheime zitting1. Lidmaatschap:
Op verzoek van de heer Geerts wordt de heer Droste aan de lijst toegevoegd.
2. Samenstelling van de commissie voor de prijsvragen (prijsantwoorden 1987). - Het bestuur stelt voor: de heren Coupé, voorzitter, Moors, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris, van ambtswege. Verder mevrouw Deprez en de heer De Paepe. In deze commissie zijn de vier vaste commissies vertegenwoordigd. (H.R. art. 65). Het voorstel wordt goedgekeurd.
3. Vergadering van de bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie d.d. 14 maart 1984 wordt aan de Academie voorgelegd. | |||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||
II. CommissievergaderingVaste commissie voor Middelnederlandse taal- en letterkunde
Verslag door de heer Geerts, lid-wnd. secretaris.
Aanwezig: de heren Keersmaekers, voorzitter, en De Paepe, ondervoorzitter; de heren Roelandts, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Goossens, Deschamps en Geerts, leden.
Hospiterende leden: de heren Demedts, Van Elslander, Lampo en Van Herreweghen; de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Willemyns, secretaris; de heren Vanacker, Roose en Couvreur, leden; de heren Walschap en Schmook, binnenlandse ereleden. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Literairhistorische vraagstukken rond Middelnederlandse Maaslandse heiligenlevens’, voortzetting van de lezing door de heer Goossens gehouden op 15 februari 1984. Bij de Maaslandse verslegende hebben we met een regionaal beperkte traditie te maken, die het begin der omkering van de literatuuren cultuurstroom in dat gebied overleeft. Veldeke lijkt, hoewel er een samenhang met het Rijnland is, hier de grondlegger van een genre met specifieke vormkenmerken te zijn geweest. Een zeer uitgesproken vormwil is ook in de Kopenhaagse Lutgart aan te treffen. De verslegenden waren, met uitzondering van de Christina, bestemd om voorgedragen te worden: hun publiek varieerde van een besloten kloostergemeenschap tot brede scharen pelgrims. Bij de prozalegenden hangt de nog niet opgeloste chronologische vraag naar het begin samen met die naar een eventuele continuïteit vanuit de verslegende. De receptie kan hier uitgaande van een aantal hypothesen der Duitse studie van middeleeuwse legenden en proza onderzocht worden. Ook de vraag naar de geografie van het verschijnsel moet in een aantal nuances nadrukkelijk worden gesteld: van het antwoord daarop hangt af, of de Maaslandse prozalegende nog als regionaal literairhistorisch verschijnsel te beoordelen is. | |||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||
Bij de heiligenspelen is de eerste indruk dat de Maaslandse stukken geen eigen plaats bekleden in het laatmiddeleeuwse drama en zijn opvolgers. Toch is het denkbaar dat er hier een continuïteit heeft bestaan, die zou kunnen gaan van het legendarische rederijkersspel via het schooldrama en 17e- en 18e-eeuwse volkse actiespelen naar 20e-eeuwse stukken.
De heren Deschamps, Lampo, Rombauts, Hoebeke, Van Herreweghen en De Paepe namen aan de bespreking deel. | |||||||||||||||||||
III. Verenigde vergadering van de vaste commissiesAanwezig: de heren Moors, wnd. voorzitter, en Hoebeke, vast secretaris; de heren Roelandts, Demedts, Gysseling, Van Elslander, Leys, Goossens, Deschamps, Keersmaekers, Lampo, De Paepe, Van Herreweghen, en Geerts, leden.
Afwezig met kennisgeving: de heer Coupé, voorzitter; de heren Aerts, Lissens, Vanacker, Jonckheere, Weisgerber, Buckinx, Roose, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, de heren Hadermann, De Belser, Couvreur, Willemyns en mevrouw Rosseels, leden. | |||||||||||||||||||
Agenda: herziening van het huishoudelijk reglement.De voorzitter opent de vergadering en vat de inhoud van de ingediende voorstellen tot wijziging van bepaalde artikels bondig samen. | |||||||||||||||||||
I. Het voorstel-Goossens.Dit voorstel strekt ertoe ook prijsantwoorden die niet in het Nederlands zijn gesteld voor bekroning en publikatie door onze Academie in aanmerking te laten komen. De voorzitter doét mededeling van het preadvies van de bestuurscommissie. Indien van het beginsel dat de Academie alleen prijsantwoorden uitgeeft die in het Nederlands geschreven zijn wordt afgeweken voorziet de bestuurscommissie allerlei moeilijkheden. De voorzitter somt dan ook drie belangrijke argumenten op die tegen het voorstel pleiten en dus tegen de wijziging van art. 67 van het H.R., d.i. art. 36.7 van de nieuwe versie. Die argumenten hebben betrekking op de volgende punten: | |||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||
In zijn antwoord wijst de heer Goossens erop, dat de Neerlandici niet ten onrechte ‘zelfkazers’ worden genoemd; ze geraken ook zeer moeilijk in het buitenland bekend. En toch bereikt de neerlandistiek geregeld resultaten die het verdienen internationaal bekend te worden gemaakt. Hij geeft daar enkele treffende voorbeelden van. Als tegenproef kan het boek van J.L. Price, Culture and society in the Dutch republic during the 17th century (cf. Aula paperbacks, nr. 39, 1976) dienen: het overzicht van de Gouden Eeuw komt er bekaaid van af. Spreker heeft begrip voor een situatie die in de Academie historisch gegroeid is, maar hij vraagt zich af of wij deze situatie in stand moeten houden. Is de tijd niet gekomen om het minderwaardigheidsgevoel af te leggen? De heer Goossens krijgt de steun van de collega's Leys en Geerts. De heer Hoebeke brengt in het midden, dat de mogelijkheid om onze prijsantwoorden in een andere taal dan het Nederlands te publiceren inderdaad moet worden geopend, maar hij legt er tevens de nadruk op, dat het aantal anderstalige publikaties zeer beperkt moet worden gehouden. Na een korte gedachtenwisseling wordt de vergadering het erover eens dat ook onze Academie bepaalde van haar prijsantwoorden in een andere taal dan het Nederlands moet kunnen publiceren. Maar in voorkomende gevallen moet de Academie het beslissingsrecht hebben. Aan art. 36 (nieuwe versie) zal een lid worden toegevoegd waarin gesteld wordt dat de taal van de prijsantwoorden ‘in principe’ het Nederlands is. In een bijkomend lid van art. 38 zal worden bepaald, dat in voorkomende gevallen de Academie zal oordelen of een anderstalig prijsantwoord voor bekroning en publikatie in aanmerking kan worden genomen. De vaste secretaris laat nog opmerken dat deze regeling maar definitief kan worden, indien het N.F.L. wordt opgeheven. Er is evenwel een reorganisatie van het N.F.L. op komst. | |||||||||||||||||||
II. De voorstellen-Leys.De heer Leys heeft een voorstel bestaande uit vier punten ingediend. Deze punten hebben alle betrekking op de verkiezing van de | |||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||
leden (art. 28-42, nieuwe versie art. 23-24) en komen daarop neer, dat:
Op voorstel van de voorzitter worden (1) en (4) samen behandeld. Met het eerste punt is al rekening gehouden bij de vorige herziening van het huishoudelijk reglement (1982), zodat het niet verder hoeft te worden besproken. Over punt (4) is de vergadering het spoedig eens: er wordt geen leeftijdsgrens naar onderen ingevoerd. Na een korte bespreking wordt punt (3) algemeen aanvaard en de art. 38-42, nieuwe versie 23-24, zullen worden aangepast. Naar aanleiding van punt (2) wordt dan nog van gedachten gewisseld over de vraag of het niet wenselijk is, dat er nooit twee procedures van verkiezing gelijktijdig worden ingezet. Een kleine berekening wijst echter uit, dat - indien een clausule in die zin wordt opgenomen - het niet onmogelijk wordt, dat het een jaar kan duren vooraleer de procedure tot vervanging van een lid wordt geopend. De vergadering komt dan tot het besluit dat benoemingsprocedures niet gelijktijdig mogen verlopen, behalve wat de vacantverklaring betreft. De heer Goossens stelt vervolgens nog een ander punt ter discussie. Hij heeft de ervaring opgedaan dat het niet opportuun is, dat leden die bij de verkiezing van een nieuw lid een kandidaat hebben voorgedragen, zitting hebben in de commissie van voordracht. Hij stelt voor in het nieuwe H.R. een clausule op te nemen die de samenstelling van de commissie van voordracht anders regelt dan nu het geval is. De heer Hoebeke merkt op dat wat de heer Goossens beoogt, niet consequent is door te voeren. De vaste secretaris zou nooit meer het recht hebben om een kandidaat voor te dragen. Hij stelt voor de procedure die tot nog toe bij het samenstellen van de bedoelde commissie gevolgd wordt om te keren en in de toekomst na de vacantverklaring eerst de kandidaturen te laten inzenden en nadien de commissie van voordracht samen te stellen. De vergadering is het daarmee eens. | |||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||
Tot slot stelt de voorzitter voor, de definitieve redactie van het nieuwe H.R. en de verbetering van de bestaande tekst toe te vertrouwen aan de bestuurscommissie, waaraan de heer Geerts - en indien iemand van de aanwezigen het wenst nog iemand anders - wordt toegevoegd. Ook dit voorstel wordt aanvaard. | |||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||
Vergaderingen van 18 april 1984
| |||||||||||||||||||
Agenda
| |||||||||||||||||||
Mededelingen van de vaste secretaris1. Vertegenwoordiging van de Academie. - Op 30 maart jl. vertegenwoordigde de heer Moors onze Academie op de academische zitting waarin de Rijksuniversiteit te Luik haar doctoraten honoris causa heeft uitgereikt.
2. Ingekomen stuk. - Naar aanleiding van het schrijven dat de Academie na haar vergadering van 21 december jl. aan de Kultusminister van Nordrhein-Westfalen liet richten en voor uitbreiding van het Nederlands in bepaalde scholen van dat Land pleitte, liet de bedoelde minister bij brief van 30 maart jl. de Academie weten, dat de bestaande studiemogelijkheden volstaan om in de behoeften van het Land te voorzien. | |||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||
Lezing‘Een nieuwe Bredero’, lezing door de heer Zaalberg, buitenlands erelid. (Zie ‘Verslagen en Mededelingen’ jg. 1984, Afl. 3, blz. 304-316.) | |||||||||||||||||||
Geheime zitting1. Lidmaatschap. - Overeenkomstig art. 42 van het H.R. wordt de verkiezing van een buitenlands erelid, ter vervanging van wijlen de heer Bischoff, uitgesteld.
2. Academische prijsvragen. - De volgende prijsvragen worden uitgeschreven voor 1987:
Letterkunde
Taalkunde
Het voorstel van de commissie voor de prijsvragen om aan elke prijs een bedrag van 25.000 F. te hechten wordt goedgekeurd.
3. Vergadering van de bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 11 april 1984 wordt aan de Academie voor kennisneming voorgelegd. | |||||||||||||||||||
II. CommissievergaderingenVaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografieVerslag door de heer Hoebeke, lid-wnd. secretaris.
Aanwezig: de heer Vanacker, voorzitter; de heren Roelandts, Gysseling en Moors, leden. | |||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||
Hospiterende leden: de heren Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez, de heren De Belser, Deschamps, De Paepe en Van Herreweghen; de heren Walschap en Vanderheyden, binnenlandse ereleden; de heren Langvik-Johannessen en Zaalberg, buitenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Couvreur, ondervoorzitter, en Geerts, secretaris; de heren Roose, Leys, Coupé, Goossens, Keersmaekers en Willemyns, leden; de heren Schmook en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Daar de heren Geerts, secretaris van de commissie, en Willemyns, Keersmaekers, Couvreur, Goossens, Hadermann en Coupé afwezig zijn, treedt de heer Hoebeke op als secretaris. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Ontbrekende lemmata in Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1976’, lezing door de heer De Belser. De heer De Belser heeft een lijst samengesteld van woorden die vrij regelmatig gebruikt worden, ook door Noordnederlandse auteurs, maar in de laatste druk van Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse taal niet voorkomen. Hij geeft er zich rekenschap van, dat een aantal van die woorden barbarismen of leenwoorden zijn, maar ze zijn dat stellig niet alle. Hij commentarieert, meestal geplaatst in de context waarin die (kunnen) voorkomen, een 90-tal woorden. Vaak geeft hij ook de bron aan waarin hij de woorden heeft aangetroffen. De bespreking wordt ingezet door de heer Moors, die vraagt of de spreker de woorden ook in andere woordenboeken heeft opgezocht (b.v. het Benelux sociaal-rechterlijk Woordenboek) en verwijst ook naar het werk van S. Theissen over de Germanismen in de moderne Nederlandse woordenschat. De heer Moors onderstreept ook, dat woorden als snauwstem (A. Roland Holst) spontane neologismen van een moment zijn. De hierna genoemde collega's nemen aan de discussie deel: de heren Van Herreweghen, Deschamps, De Paepe, Vanacker en Roelandts. | |||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||
Vaste commissie voor cultuurgeschiedenisVerslag door de heer Van Herreweghen, lid-secretaris.
Aanwezig: mevrouw Deprez, voorzitter, de heren De Paepe, ondervoorzitter, en Van Herreweghen, secretaris; de heren Van Elslander, Decorte, De Belser en Deschamps, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Moors en Hoebeke; de heren Walschap en Vanderheyden, binnenlandse ereleden; de heren Langvik-Johannessen en Zaalberg, buitenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Aerts, Lissens, Demedts, Jonckheere, Buckinx en Lampo, leden; de heren Schmook en Rombauts, binnenlandse ereleden. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Etymologie van Oudeuropese woorden voor de begrippen God, hemel, heilig, priester’, lezing door de heer Gysseling.
De heren Langvik-Johannessen, Roelandts en Hoebeke namen aan de discussie deel. | |||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||
Vergaderingen van 16 mei 1984
| |||||||||||||||||||
AgendaIn memoriam José Aerts (Albert Westerlinck) door C. Coupé, Voorzitter van de Academie Het weze mij toegelaten in dit In memoriam José Aerts, namens de academie, enige persoonlijke gevoelens voor en herinneringen aan de dierbare dode te verwoorden. Het lijkt mij immers overbodig hier met opgave van titels, publikaties en onderscheidingen de professor, essayist, cultuurhistoricus en mentor te gedenken; liever wilde ik de collega en de vriend te midden van collega's en vrienden proberen op te roepen om hem aldus nog even onder ons aanwezig te weten. José Aerts werd in 1955 tot lid van onze academie gekozen in opvolging van dr. Leo Goemans en hij was haar voorzitter voor het jaar 1966. Ik heb hem in laatstgenoemde functie niet meegemaakt, wél sedert bijna tien jaar als lid. In dat decennium voltooide hij de laatste drie jaren van zijn Leuvens professoraat én de zeven jaren die hem als emeritus nog werden gegund. Ten gevolge van lichamelijk ongemak was hij de jongste tijd geen regelmatig deelnemer meer aan de maandelijkse vergaderingen, maar áls hij kwam kon hij niet anders dan opgemerkt worden omdat hij altijd intens en hóórbaar aanwezig was, commentaar verstrekte en gaarne deelnam aan discussies. Daarbij | |||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||
kon hij vinnig uit de hoek komen, maar hij wist ernstige replieken en ook meningsverschillen altijd weer te kruiden met een kwinkslag of een onverwachte relativering, - waarbij zijn plechtige, zelfs iets verbeten, trekken plotseling verzachtten tot een ironische glimlach of een explosieve, aanstekelijke lach. In vrijwel àlle herdenkingsartikels werd in de jongste weken, (en hoezeer terecht!), gewezen op zijn ruimdenkendheid, zijn afkeer voor sectarisme en onverdraagzaamheid, zijn even moedige als opgemerkte tussenkomsten wanneer hij een serene en onpartijdige beoordeling of houding gecritiseerd of bedreigd zag. Misschien werd daarbij toch een wat éénzijdige nadruk gelegd. Men keek te zeer naar de konkrete toepassing en te weinig naar de motivering ervan en de principes. Want zijn praktische houding was het volkomen natuurlijk gevolg van zijn hoge opvatting over de taak en de plicht van de intellectueel. Ten minste zo duidelijk als uit konkrete tussenkomsten blijkt die uit zijn geschriften, - alvast uit de vier forse essaybundels die hij (op de laatste na) met tussenpozen van vier jaar liet verschijnen, - Wandelen al peinzend (1960), Alleen en van geen mens gestoord (1964), Mens en grens (1972) en Musica humana (1973). Dààrin - en ook in zijn talloze recensies en besprekingen - kan men zijn wetenschappelijk, artistiek én menselijk credo (zelfs de titels zijn omina!) aflezen. En dus ook zijn verknochtheid aan waarden die hem sedert zijn studiejaren heilig waren en die hij met verve en overtuiging verdedigde. De vrijheid die hij anderen liet, eiste hij ook voor zichzelf op. Hij heeft zijn opvattingen nooit verloochend, afgezwakt of gecamoufleerd. Hij was vooruitstrevend, maar allergisch voor slogans, modetjes en goedklinkende of schoonogende woordkramerij en uiterlijkheid. De man die in noord en zuid tijdens congressen en studiecessies op academische podia met gezag het woord voerde, bleef op een ontroerende manier trouw aan zijn Kempense land van herkomst en aan de oorspronkelijke eenvoud van zijn geslacht en zijn volk. Het kostte hem, die met hooggeplaatsten en autoriteiten rustig en ongecompliceerd omging, geen de minste moeite om vriendschappelijk te praten met zijn buren uit de Leuvense Frederik Lintsstraat en Tervuursestraat, met het keukenpersoneel te Dworp tijdens de weekends van Dietsche Warande en Belfort, met landslieden uit de buurtschap Postel, met bedienden en taxichauffeurs. Is, zo vraag ik mij af, niet ook dààr (in die trouw aan het land en het volk van zijn geboorte) een, althans gedeeltelijke, verklaring te vinden voor zijn levenslang gebleken voorkeur voor de zuidnederlandse literatuur en daarin voor | |||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||
de ‘beproefde’ auteurs? Want hij wijdde zijn ca. twaalf uitvoeriger studies en monografieën aan resp. Guido Gezelle en Karel van de Woestijne (voor beiden een drieluik), aan Prosper van Langendonck en August Vermeylen, aan Albrecht Rodenbach en Felix Timmermans, aan Gerard Walschap en André Demedts (over hem schreef hij in zijn tweede kritisch werk, van 1944). Herhaaldelijk en indringend ook over Stijn Streuvels en Willem Elsschot, Herman Teirlinck en Paul van Ostaijen, over Jos de Haes en laatstelijk over Hendrik Conscience. Dat hij ook uitvoerig schreef over Anton van Duinkerken lijkt mij nauwelijks een uitzondering te zijn op de algemene regel; eerder een confirmatie, want verklaarbaar door zijn sympathie voor een gevoelsverwant, ruimhartig en feestelijk ‘zuiderling’, - ‘boventijdelijk’ en ‘in onmin met zijn tijd’. Ik prijs mij gelukkig dat ik José veertig jaar lang als vriend heb mogen kennen, van af 1944 toen hij assistent was van prof. Sobry en ik de kandidatuur klassieke filologie begon. Onder zijn pseudoniem was hij toen nog hoofdzakelijk bekend als de dichter van drie bundels die hij tussen 1938 en 1943 had laten verschijnen, Bovenzinnelijk verdriet, Met zachte stem, Aardsch en hemelsch. Het was ook de poëzie die de brug legde, toen, tussen twee verschillende wetenschappelijke richtingen, tussen professor en student, tussen letterkundige en anonymus. Ik heb heel véél aan hem, José, te danken, van het allereerste jaar van onze kennismaking af - dat in mijn geheugen vereenzelvigd blijft met een tijdens vele weken ingesneeuwd Leuven (waardoor het puin van de oorlog althans aan het oog werd onttrokken). Hij nam mij in 1947 op in de redactie van Dietsche Warande en Belfort, waarvan hij twee jaar voordien hoofdredacteur was geworden. Hij was een vriendelijk gastheer die de goede eet- en drinkbare dingen des levens niet versmaadde - en een joviaal gesprekspartner uit wiens onvoorstelbare belezenheid én mededelingsvermogen allen altijd leerden. En een bezorgde, toegewijde broer voor Jozefa. Méér dan publiekelijk bekend is was hij zéér genereus, ook al omdat hij zich niet gebonden gevoelde aan materieel bezit. Hij trok zich het lot van beginnende dichters aan (door kritiek te geven, aanmoediging te verstrekken, publikatiekansen te bezorgen), net zoals hij zijn studenten niet enkel met raad (wat meestal vrij makkelijk is) maar vooral metterdààd bijstond bij de keuze en begeleiding van hun scripties, bij de oriëntering naar specialisering en zelfs bij het zoeken naar een betrekking. | |||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||
Behalve een voortreffelijk gastheer was José ook een graaggezien bezoeker in de gezinnen van zijn vrienden, waar hij ook aandacht had voor de kinderen (die dikwijls zijn dopelingen en soms zijn petekinderen waren). Zijn nood aan kontakt en zijn behoefte aan vriendschap bleken zelfs uit de omvangrijke correspondentie die hij voerde. Velen onder ons herinneren zich ongetwijfeld zijn schuinaflopend schrift (hij bewoog zich graag buiten de ‘regels’!), zijn brieven die uitvoerig en persoonlijk waren of kort en zakelijk en zijn fameuze ‘gele briefkaarten’ in het midden waarvan soms niet meer dan twee woorden stonden gevolgd door drie of meer uitroeptekens: ‘Ik wacht!!!’, wat dan sloeg op een toegezegd bezoek of een beloofde bijdrage. Dit alles zijn slechts enkele facetten van zijn veelkantige persoonlijkheid, maar die géén van zijn vrienden licht zal vergeten. Het is een veelgebruikte dooddoener om bij het onverwacht afscheid van iemand te zeggen dat zijn leven en werk ‘eigenlijk toch voltooid zijn’. Voor de collega en de vriend die wij gedenken is dat zeker niét waar. Sinds zijn emeritaat heeft hij wellicht niet méér gewerkt dan vroeger, maar de zichtbare resultaten van zijn arbeid waren ook voor buitenstaanders opvallender geworden. Men denke slechts aan zijn ‘opus magnum’ over Guido Gezelle of, nog meer recent, aan de uitvoerige bijdragen die hij in zijn Dietsche Warande en Belfort publiceerde: in de jongste vijf nummers, van november 1983 tot maart-aprilaflevering van de lopende jaargang schreef hij over de Argentijnse dichter en prozaïst Luis Jorge Borges en de Franse romancier Michel Tournier. Uit alles, niet het minst uit zijn eigen mededelingen, bleek dat hij met die verkenningen van merkwaardige eigentijdse auteurs wilde doorgaan. Want de studax die hij van in zijn studentenjaren was geweest - iemand die het etmaal niet opdeelde in dag en nacht - is hij tot zijn laatste dag gebleven. Een rijk reservaat van notities voor zijn colleges over Cervantes en Claudel, Dante en Diderot, Rimbaud en Racine, Goethe en Garcia Lorca, over zoveel anderen, - zou hij in zijn gekende uitgewogen én bewogen stijl uitschrijven voor een uitgebreider lezerspubliek dat zich door zijn keuze en oordeel liet leiden. Zijn werk is niét voltooid. Maar wat hij achterliet is ruimschoots genoeg om hem met grote dankbaarheid te gedenken. | |||||||||||||||||||
NotulenDe notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 18 april 1984 worden goedgekeurd. | |||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||
Mededelingen van de vaste secretaris1. Overlijden. - Op 30 april 1984 is Prof. Dr. José Aerts te Kasterlee overleden. Zodra hij het bericht ontvangen had, heeft de vaste secretaris aan Mej. Josepha Aerts, namens de Academie, een rouwtelegram laten toekomen. De heer Aerts werd begraven op vrijdag 4 mei jl. De lijkdienst werd door talrijke collega's bijgewoond. Op uitdrukkelijk verzoek van de familie waren er geen toespraken en geen bloemen noch kransen.
2. Gelukwensen. - Onze collega Roelandts werd op 6 mei jl. 65 jaar. De vaste secretaris heeft hem mede uit naam van de Academie hartelijke verjaardagswensen toegestuurd. Bij brief van 7 mei jl. dankte de heer Roelandts voor deze attentie.
Aan collega Weisgerber werden gelukwensen gestuurd t.g.v. zijn 60ste verjaardag. (14 mei 1984).
3. Jubileumviering 1986. - De vaste secretaris liet aan alle leden een verslag toekomen van de vergadering d.d. 4 april 1984 van de tijdelijke commissie die zich bezig houdt met het voorbereiden van deze viering. | |||||||||||||||||||
Voorstel van het BestuurSamenstelling van de jury voor de Joris Eeckhoutprijs. - De heer Aerts was lid van de jury die belast was met het beoordelen van de werken die in aanmerking komen voor de Joris Eeckhoutprijs. Om in zijn vervanging te voorzien, stelt het bestuur voor dat de heer Demedts de taak van onze overleden collega overneemt. Het voorstel wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||||
Lezing‘Sic transit gloria immortalium of herinneringen aan wijlen N.N. bij leven academieleden’, lezing door de heer Decorte. (Zie ‘Verslagen en Mededelingen’ jg. 1984, Afl. 2, blz. 224-233.) | |||||||||||||||||||
Geheime zitting1. Lidmaatschap. - Ter vervanging van wijlen de heer Bischoff wordt mevrouw Margaretha, Hendrika Schenkeveld tot buitenlands erelid van de Academie verkozen. | |||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||
2. Vergadering van de bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 16 mei 1984 wordt aan de Academie voor kennisgeving voorgelegd. | |||||||||||||||||||
II. CommissievergaderingenVaste commissie voor moderne letterenVerslag door de heer Coupé, lid-wnd. secretaris.
Aanwezig: de heren Demedts, voorzitter, en Van Elslander, ondervoorzitter; de heren Lissens, Jonckheere, Weisgerber, Decorte, mevrouw Deprez en de heren Coupé en Van Herreweghen, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Gysseling, Weisgerber, Leys, Hoebeke, Hadermann, Keersmaekers, De Paepe, Willemyns en Geerts; de heren Walschap en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Buckinx en De Belser, leden; de heren Schmook en Rombauts, binnenlandse ereleden. | |||||||||||||||||||
Agenda‘Achilles Mussche herdacht (1974-1984)’, lezing door de heer Van Elslander. | |||||||||||||||||||
Vaste commissie voor Middelnederlandse taal- en letterkundeVerslag door de heer Willemyns, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Keersmaekers, voorzitter, De Paepe, ondervoorzitter, en Willemyns, secretaris; de heren Roelandts, Gysseling, Leys, Hoebeke, Hadermann, Couvreur en Geerts, leden.
Hospiterende leden: de heren Lissens, Demedts, Jonckheere, Van Elslander, Weisgerber, Decorte, mevrouw Deprez, en de heren Coupé, Lampo en Van Herreweghen; de heren Walschap en Vanderheyden, binnenlandse ereleden. | |||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||
Afwezig met kennisgeving: de heren Vanacker, Moors, Roose, Goossens en Deschamps, leden; de heren Schmook en Rombauts, binnenlandse ereleden. | |||||||||||||||||||
Agenda1. ‘Wat schuilt er achter het oude westbrabantse woord hovelie?’, lezing door de heer Hoebeke. Het woord is een zeldzaam woord en stamt uit middeleeuwse cijnsboeken van de abdijen van Vorst bij Brussel en van heren die in de streek van Gaasbeek en Lennik grondbezit van de Nijvelse Sint-Gertrudis abdij geusurpeerd hadden. Het is in Eigen Schoon en De Brabander 38 en 40 vrij uitvoerig behandeld door J. Verbesselt, die er de betekenis ‘een complex van tenures’ aan gaf en het woord in verband bracht met vroegmnl./onl. hova, hove d.i. hoeve in de zin van mlat. mansus. Verbesselt verklaarde evenwel de vorming van het woord niet. Spreker gaat ervan uit, dat het verband met hova, os. hoba, ohd. huoba, mhd. huobe; hoeve buiten kijf staat, maar betwijfelt, dat een hovelie een complex van ‘hoven’ of ‘hoeven’ is geweest. Hij verdedigt de stelling dat het woord hovelie een afleiding op -ie is, met collectieve betekenis, van *hovel, dat een l-afl. van hove is met vermoedelijk diminutieve betekenis. Een aanknopingspunt is alvast mhd. huebel, dat wel een dim. is van huobe, mod. Duits Hube. Hovelie zou dan niet ouder zijn dan de 13e e. en betekend hebben ‘een complex van hovels, d.z. kleine ‘hova's’ of stukken van ‘hova's’ en uit een late fase van de verbrokkeling van een karolingisch domein stammen.
De heren Gysseling, Roelandts en Decorte namen aan de bespreking deel.
2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen. - De bijdrage aangeboden door Dr. W. de Cubber voor de Verslagen en Mededelingen wordt ter beoordeling toevertrouwd aan de heren Gysseling en Hoebeke. | |||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||
Vergadering van 20 juni 1984
| |||||||||||||||||||
Agenda
| |||||||||||||||||||
Mededelingen van de vaste secretaris
| |||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Mededelingen en voorstellen van het bestuur1. Lidmaatschap. - In toepassing van art. 38 van het huishoudelijk reglement wordt de zetel van wijlen collega Aerts vacant verklaard.
2. Stad Brussel. - Verzoek aan de Academie om gratis een jury ter beschikking te stellen. - Bij brief van 18 mei jl. verzoekt de heer R. Leclercq de Academie in 1985 een jury samen te stellen, belast met de beoordeling van de werken ingezonden voor de ‘Wedstrijd voor Letterkunde van de Stad Brussel’. Wegens begrotingsbeperkingen zullen de leden van de jury evenwel niet vergoed kunnen worden. De Academie is bereid op het verzoek van de stad Brussel in te gaan. | |||||||||||||||||||
Lezing‘Betekenis als proces’, lezing door de heer Leys. | |||||||||||||||||||
Eventuele voorstellen en MededelingenEen schriftelijk ingediend voorstel van de heer Van Elslander om de definitieve beoordeling van het door Dr. Joris Vlasselaers ingezonden prijsantwoord over De literair-esthetische en literair-theoretische opvattingen in de Vlaamse tijdschriften (1840-1893) te verdagen wordt goedgekeurd. De Academie beslist ook in de omstandigheden die door het overlijden van de heer Aerts zijn ontstaan, de heer Keersmaekers als vierde beoordelaar aan de jury toe te voegen. | |||||||||||||||||||
Geheime zitting1. Fondsprijzen en prijs voor letterkunde van de Academie. - Na bespreking worden volgende Fondsprijzen toegekend. | |||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||
2. Vergadering van de bestuurscommissie. Verslag. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 20 juni 1984 wordt aan de Academie voor kennisgeving voorgelegd. | |||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||
Openbare vergadering te Beauvoorde
| |||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||
(Zie ‘Verslagen en Mededelingen’ jg. 1984, Afl. 3, blz. 345-361.) In zijn slotwoord dankte de heer Coupé de spreker en nodigde de aanwezigen uit tot het koffiepartijtje in open lucht. Zoals gebruikelijk is, legde het bestuur van de Academie bloemen neer op het graf van wijlen Jonkheer A. Merghelynck, erflater van het domein Beauvoorde. | |||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||
Plenaire vergadering van 12 oktober 1984Deze plenaire vergadering werd in het Paleis der Academiën te Brussel gehouden.
Aanwezig: de heren Coupé, voorzitter, Moors, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris; de heren Lissens, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Van Elslander, Roose, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, de heren Hadermann, Couvreur, Deschamps, De Paepe en Willemyns, leden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Demedts, De Belser, Keersmaekers, Van Herreweghen, mevrouw Rosseels en de heer Geerts, leden; de heren Schmook, Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden. | |||||||||||||||||||
Agenda
|
a) | August Beernaertprijs (periode 1982-1983) ten bedrage van 25.000 F.: aan mevrouw Marleen de Cree-Roex, Withoeflei 44, 2180 Kalmthout, voor haar dichtbundel ‘Brieven aan Plinius’; |
b) | Prof. Dr. Leon Elautprijs (periode 1982-1983) ten bedrage van 100.000 F.: aan Dr. A. Smits o.s.b., Baron Ruzettelaan 435, 8320 Assebroek, voor zijn werk: ‘1830. Scheuring in de Nederlanden’ (deel II). |
II. Prijs voor letterkunde ten bedrage van 25.000 F.: aan Dr. Joris Vlasselaers, Philipslaan 34, 3000 Leuven, voor zijn studie over ‘De literair-esthetische en literair-theoretische opvattingen in de Vlaamse tijdschriften (1840-1893)’.
2. Verslag van de vergadering van de bestuurscommissie. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 3 oktober 1984 wordt aan de Academie voor kennisgeving voorgelegd.
Plechtige vergadering van 12 oktober 1984 te Brussel
Op vrijdag 12 oktober 1984 om 16 uur werd in de Troonzaal van het Paleis der Academiën te Brussel, in aanwezigheid van Hunne Majesteiten de Koning en de Koningin, een plechtige vergadering gehouden ter herdenking van Willem van Oranje († 10 juli 1584). Deze vergadering werd georganiseerd in samenwerking met de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België.
Aanwezig: de heren Coupé, voorzitter, Moors, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Lissens, Roelandts, Vanacker, Gysseling, Van Elslander, Roose, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, de heren Hadermann, Couvreur, Deschamps, De Paepe en Willemyns, leden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Demedts, De Belser, Keersmaekers, Van Herreweghen, mevrouw Rosseels en de heer Geerts, leden;
de heren Schmook, Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Agenda
1. | ‘Opening van de zitting’, toespraak door Prof. Dr. J. Robijns, voorzitter van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; |
2. | ‘Willem van Oranje en de open samenleving’, lezing door Prof. Dr. E.H. Kossmann, lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen; |
3. | ‘Oranje en Marnix’, lezing door Prof. Dr. A. Gerlo, Ererector van de V.U.B., lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België; |
4. | ‘Willem van Oranje: de staatsman en zijn idee van tolerantie’, lezing door Prof. Dr. H. Fayat, Oud-Minister. |
Openbare vergadering van 24 oktober 1984
De jaarlijkse openbare vergadering werd gehouden in het Academiegebouw te Gent op woensdag 24 oktober 1984.
Aanwezig: de heren Coupé, voorzitter, Moors, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Van Elslander, Roose, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, de heren De Belser, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, De Paepe, Van Herreweghen, mevrouw Rosseels, en de heer Geerts, leden;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden;
de heer De Bruin, buitenlands erelid.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lampo en Willemyns, leden; mevrouw Schenkeveld, buitenlands erelid.
Om 14.45 u. werden de eregenodigden door het bestuur en de leden begroet in de salon van de Academie. Onder hen bevonden zich:
de heren A.E. de Schryver, Minister van State; R. de Geest, Krijgsauditeur voor Oost- en West-Vlaanderen; J. Monsaert, Burgemeester van de Stad Gent; E. de Ryck, Secretaris-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; Fr. van Parys, emeritus Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep te Gent; E. Bonte, emeritus Eerste-Advokaat-generaal bij het Hof van Beroep te Gent; M. Deneve, Oud-Algemeen Commandant van de Rijkswacht; L.Th. Van Looij, Adviseur voor Schone Kunsten bij het Kabinet van de Gemeenschapsminister van Cultuur (vertegenwoordigt de Minister); Prof. Dr. A.L. Sötemann, vertegenwoordigt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; Prof. Dr. A.G. Velghe, Eredirecteur van de Koninklijke Sterrenwacht van België; G. Bracke, Schepen van Cultuur van de Stad Gent; H. de Wit, Derde Ambassadesecretaris van de Nederlandse Ambassade en mevrouw Barones Maddy Buysse.
De heer Coupé, voorzitter, opende de vergadering om 15.15 u. en verwelkomde de prominenten, de laureaten en de belangstellenden.
Hij sprak de aanwezigen als volgt toe:
Sedert de openbare vergadering van vorig jaar oktober werd onze Academie in élk van haar drie afdelingen (gewone leden, binnenlandse èn buitenlandse ereleden) gevoelig getroffen door de dood van vier collega's. Dat waren dr. Karl Bisschoff uit Mainz, dr. L.C. Michels uit Nijmegen - en dichterbij prof. dr. José Aerts en dr. Jan Albert Goris, die onder hun pseudoniem Albert Westerlinck en Marnix Gijsen vér buiten de kring van onze Academie in het gehele Nederlandse taalgebied grote en terechte bekendheid hadden verworven. Het kàn niet anders dan dat wij deze plechtige bijeenkomst beginnen met een ontroerde gedachte aan hun verblijf en werkzaamheid onder ons. Dat wij hun namen thans, in een adem als het ware, noemen is om andere dan toevallige redenen zinvol: zij waren immers vrienden die bij alle verschillen van levensbeschouwing, karakter, werkterrein en literaire bedrijvigheid - én spijt de duidelijke profilering van beider persoonlijkheid, elkander als mens en letterkundige zeer waardeerden. De Academie voelt hun verdwijnen ook aan als een menselijk verlies. In en door hun geschriften zullen zij tot ons blijven spreken, - het innigst wellicht nog via hun poëzie waarin men immers dóór de maliën van hun pantser ziet. Vele jaren geleden schreven zij enige woorden die thans als een testament klinken in oor en hart:
Albert Westerlinck in
en Marnix Gijsen van wie wij de versregel herhalen die hij tot de geest van het huis ‘by the leaning tree’ sprak:
Een prettiger en dankbaarder taak is het u allen van harte welkom te heten. Dat kan als een gebruikelijke, vriendelijke formule klinken, maar ik mag u verzekeren dat het veel méér is. De Academie die maandelijks vergadert, komt slechts zelden in de publieke belangstelling, vrijwel uitsluitend bij een overlijden en de verkiezing van een nieuw lid. Tweemaal per jaar echter, - in de openbare vergadering van juli op het kasteel Beauvoorde en in die van oktober, hier in dit ‘hoghe huys fijn’ - nodigt zij vrienden en belangstellenden uit om voor
een paar uren haar gasten te zijn. Dat op die invitatie telkens weer in ruime mate wordt ingegaan (het is mijn indruk dat zich in de loop van de jaren een vaste kring van getrouwen heeft gevormd) stemt de leden tot grote dankbaarheid.
Omdat onze werkzaamheden tijdens de gewone ‘besloten’ vergaderingen van de derde woensdag (telkens drie lezingen) blijkbaar géén krantenieuws vormen (behalve soms een berichtje in de kleinste letters van de onderkast) weze het mij toegelaten iets mede te delen over de publikaties van de Academie sedert vorige oktober. Naast de Verslagen en Mededelingen waarvan drie afleveringen voor 1983 verschenen en twee afleveringen voor dit jaar ter perse zijn - en het Jaarboek 1983 (1984 komt over korte tijd uit), zagen volgende publicaties in boekvorm het licht:
Hendrik Conscience c.s. schrijven aan Z.M. Leopold I 10 oktober 1846 door ons binnenlands erelid dr. Ger Schmook,
Wagner en Vlaanderen 1844-1914. Cultuurhistorische studie door dr. Karel Wauters.
Refreinen in het zotte bij de Rederijkers (derde deel) door dr. Dirk Coigneau, en
De wachtendonckse Psalmen (tweede deel) door dr. Luk De Grauwe.
Ter perse zijn om overkort te verschijnen:
Bijdrage tot een klankatlas van het 13e eeuwse Middelnederlands door dr. A. Berteloot, en
De literair-historische activiteit van Jan Frans Willems en Ferdinand Augustijn Snellaert door dr. M. De Smedt.
Zoals althans aan insiders bekend is bereidt ons genootschap - gesticht in 1886 - alvast de viering voor van haar honderdjarig bestaan. Wij hopen dat dit met méér plechtigheid zal kunnen gebeuren dan de beperkte financiële middelen het thans laten aanzien.
Rest mij nog de bijzonder aangename plicht onze gastspreker van vanmiddag met een enkel woord aan u voor te stellen. Prof. dr. Sam Dresden, lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen te Amsterdam, die jaren lang, van 1947 tot 1973, Moderne Franse letterkunde doceerde aan de Leidse Universiteit, daarna algemene literatuurgeschiedenis, koos als titel voor zijn lezing Vestdijk over creativiteit. Een wél intrigerend onderwerp: hoe dacht én wat zei de ‘duivelskunstenaar’ - die naar een uitspraak van Adrianus Roland Holst sneller schreef dan God kon lezen - over het artistieke scheppingsvermogen. Anderzijds staat prof. Dresden te goeder naam en
faam bekend als kenner van Simon Vestdijk (met wie hij overigens een boek schreef - Marionettenspel met de dood) én als voortreffelijk spreker. Genoeg garanties dus om hem mijnerzijds met een gerust gemoed het woord te verlenen.
Na deze toespraak vervulde de heer Dresden een spreekbeurt over: ‘Vestdijk over creativiteit’.
Tot slot werden de prijzen uitgereikt.
I. Prijs voor Letterkunde:
aan de heer Dr. Joris Vlasselaers voor zijn studie over ‘De literairesthetische en literair-theoretische opvattingen in de Vlaamse tijdschriften (1840-1893)’.
II. Fondsprijzen:
1. | Nestor de Tièreprijs (periode 1982-1983): aan de heer Gaston Gheuens voor zijn toneelstuk ‘Een familie van deze tijd’; |
2. | Joris Eeckhoutprijs (periode 1982-1983): aan de heer Dr. Emiel Willekens voor zijn essay ‘Hij leerde zijn volk lezen. Profiel van Hendrik Conscience 1812-1883’; |
3. | Noordstarfonds-Dr. Jan Graulsprijs (periode 1979-1983): aan de heer Dr. Jos Molemans voor zijn werken op het gebied van de Limburgse toponymie; |
4. | Ary Sleeksprijs (periode 1981-1983): aan de heer Hector, Jan Loreis voor zijn roman ‘De bevrijding van Sándor Töröl’; |
5. | August Beernaertprijs (periode 1982-1983): aan mevrouw Marleen de Cree-Roex voor haar dichtbundel ‘Brieven aan Plinius’; |
6. | Prof. Dr. Leon Elautprijs (periode 1982-1983): aan Dr. A. Smits o.s.b. voor zijn werk ‘1830. Scheuring in de Nederlanden’, (deel II). |
Na afloop van de vergadering werd in de salon van de Academie een staande receptie gehouden.
Vergaderingen van 21 november 1984
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Coupé, voorzitter, Moors, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Lissens, Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Van Elslander, Weisgerber, Roose, Leys, Decorte, mevrouw Deprez, mevrouw D'haen, de heren De Belser, Goossens, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, De Paepe, Van Herreweghen, mevrouw Rosseels en de heer Geerts, leden;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Hadermann, Lampo en Willemyns, leden.
Agenda
In memoriam Prof. Dr. L.C. Michels
Buitenlands erelid van de Academie
door C. Coupé, Voorzitter van de Academie
Geachte Collega's,
Op 20 juni van dit jaar overleed in Beek-Ubbergen/ Gelderland ons buitenlands erelid sedert januari 1949 prof. dr. Leonardus Cornelius Michels, taalkundige en filoloog, die 96 jaar geleden, 23 oktober 1887, geboren werd in Schijndel. Ofschoon hij de meeste jaren van zijn leven buiten zijn Brabantse vaderland verbleef (kostschool- en studietijd te Utrecht, docentschap aan de R.K. Leergangen en het Odulphuslyceum in Tilberg, professoraat aan de Nijmeegse Universiteit) toch bleef hij Brabander in hart en nieren, - een genegenheid die hij publiekelijk het duidelijkst beleed in zijn gedichten.
Met deze mededeling is meteen gesuggereerd dat L.C. Michels althans in één opzicht een wat ongewoon leraar en hoogleraar was. Maar ook in andere! Mij steunend op het getuigenis van onder anderen Gerard Knuvelder, Anton van Duinkerken, L.J. Rogier, A.A. Weijnen, M.C. van der Heijden en Karel Reynders rees voor mij het beeld op van een merkwaardig man die - ofschoon hij van zijn studenten ongelofelijk veel eiste - door hen toch ongemeen geliefd werd;
een humoristisch melancholicus die zich niet gemakkelijk voor de buitenwereld prijsgaf; een accuraat professor (‘meester op vele wapens der taalgeleerdheid’) die graag uitvoerig inging op feiten en dingen uit de actualiteit: een pasverschenen boek of artikel, de manier waarop een radioreporter met de uitspraak van het Nederlands omging, een opvallende taalwending onder de pen van een journalist of het stukje van een columnist die het over Montaigu had waar hij het Vlaamse Scherpenheuvel bedoelde - werden even zovele welgekomen aanleidingen tot spitse commentaar, speelse improvisatie, geharnast betoog of - in het laatstgenoemde geval - een stekelig hekelvers over het hondekijn Cortoois dat voor en na in het Fransoois praatte.
De korte typering van prof. J.B. Berns: ‘Professor Michels was een heel fijnzinnig taalkundige en filoloog, niet de man van de grote lijn, de grootse visie, maar de man van het detail, niet zo echter dat hij in kleinigheden bleef steken: de som van de detailstudies vormde altijd een belangrijke bijdrage tot het onderzoek.’
De juistheid van deze karakteristiek kan men voor een deel al aflezen uit de titels van Michels' bibliografie die van 1912 tot 1958 niet minder dan 336 nummers omvat (als ik goed geteld heb; ik vond deze gegevens in het huldeboek Uit de school van Michels dat in 1958 aan de scheidende hoogleraar werd aangeboden. Het is duidelijk dat hij in zijn otium cum dignitate nog een paar honderd nummers aan de lange lijst van zijn publikaties zal hebben toegevoegd!)
Prof. Michels doctoreerde lààt, zijn vijftigste voorbij, op het proefschrift Bijdrage tot het onderzoek van Vondel's Werken (Nijmegen 1941) en sprak in zijn augurale rede Over het waarnemen van taalverschijnselen (Nijmegen 1946).
Tijdens de openbare vergadering van onze Academie op 30 oktober 1949 dus in het jaar van zijn verkiezing tot buitenlands erelid sprak prof. Michels over het Woordgebruik bij Vondel, het eerste gedeelte van een in Verslagen en Mededelingen opgenomen studie (1949, pag. 173-181), waarvan het vervolg werd gepubliceerd in het Jaarboek 1949 van de Vereniging van het Vondelmuseum.
Nadien leverde prof. Michels nog tweemaal een bijdrage voor de Verslagen en Mededelingen:
Kanttekeningen bij de Spieghel der menscheliker behoudenisse (1950, pag. 171-208) en
Tekstverklaring bij de Redenen van Menelaus ende Agamemnon uit Den Nederduytschen Helikon 1610 door M. Beheyt en ingeleid door I.C. Arens (1967, pag. 5-30).
Wij zijn prof. Michels dankbaar voor zijn belangstelling en genegenheid voor Vlaanderen die onder meer ook blijken uit het feit dat hij herhaaldelijk schreef over Guido Gezelle, Jacob van Maerlant, de Reinaert, de Blidschappen en de strijd om de beschaafde omgangstaal ten onzent.
Ik had het daarnet al even over de dichter Michels die even lang - dat is levenslang - aan het woord bleef als de wetenschapsmens, - zij het onder tientallen pseudoniemen, van Ferguut tot Keye. Een kwarteeuw geleden (1957) schreef hij als T. Rovert een sonnet van afscheid dat ook op zijn doodsantje werd gedrukt en dat Straks heet. De terzinen die, als in Elckerlyc, het uitvallen van de zintuigen oproepen, mogen dit in memoriam met zijn eigen woorden besluiten.
Mag ik verzoeken om rechtstaande enkele ogenblikken te verwijlen bij de nagedachtenis van prof. L.C. Michels.
In memoriam Jan-Albert Goris (Marnix Gijsen) door C. Coupé, Voorzitter van de Academie
Geachte Collega's,
De geplande grootse viering van de 85ste verjaardag van Jan-Albert Goris / Marnix Gijsen is een postume hulde geworden. Zijn levenseinde dat zijn intieme vrienden, en hij zelf, al geruime tijd verwachtten is toch nog onverwacht gekomen. Zittend in zijn stoel aan tafel, alléén en zonder andere dan lichamelijke aftakeling is hij gestorven en dus toch (indien men de woorden uit zijn bekende gedicht juister en wezenlijker dan letterlijk verstaat) ‘recht en sterk lijk hij had geleefd’.
In vele herdenkingsartikels van de jongste tijd werd terecht gewezen op de omvang én de waarde van zijn literair werk, waardoor hij sedert decennia een merkwaardige ‘aanwezigheid’ was in dit land, een koning in de republiek van de letteren, ‘de man in de reus’ - in de huls van zijn verworven gezag. Of een (mannelijke) sibylle, - zetelend boven de massa en haar rumoer (in zijn hoge woning te Elsene of op
zijn verheven flat in Oostende) - van wie men véél wist omdat zijn romans een ‘gecamoufleerde openbare biecht’ waren (de uitspraak is van hem), een langzame geleidelijke zelfondervraging, een nauwelijks verhulde autobiografie, - maar die toch vaak nog met onverwachte meningen en mededelingen, terechtwijzingen en glossen uit de hoek kon komen (een en ander werd hem niet steeds in dank afgenomen).
Men zou overigens makkelijk even grote en schijnbaar onoverbrugbare tegenstellingen kunnen zien als konsekwenties tussen opvattingen en houdingen tijdens zijn jeugd- én zijn mannenjaren, - maar bij nader inzicht daarin toch minder discrepantie ontdekken dan uit een oppervlakkige kennismaking blijkt. Die was er wél, dunkt mij, tussen zijn succesvolle maatschappelijke en literaire carrière - en zijn moeilijk persoonlijk leven.
Zijn geschriften hebben zijn lot begeleid. In een interview verklaarde hij eens met de hem eigen dosering van glimlachende zelfspot én vertedering:
‘Toen Gezelle oud werd, zei zijn broer: Onze Guido wordt embêtant, hij kan niets zien of hij zegt: Ik ga daar een gedicht over maken. Zo ben ik ook, maar bij mij zijn het romans!’
En elders:
‘Ik zou mij dood vervelen als ik niet meer kon schrijven.’
De essentie van zijn literaire arbeid noemde hij de ontroering en de moraal (de rest bestond volgens hem uit middelen, techniek). Hij was inderdaad een altijd bewogen schrijver die zonder dogmatisme elk gebeuren en alle motieven beoordeelde uit het oogpunt van goed en kwaad (het is ook de titel van een zijner romans): illustraties bij, én vàn, een idee.
Bij het recent herlezen van enkele van zijn boeken heeft mij in dit verband het frequent aanwezige ‘vertragingsmechanisme’ in de opbouw van zijn verhalen getroffen: telkens hij een nieuwe figuur ten tonele voert verstrekt hij - bij wijze van uitweidingen - allerlei realia over afkomst en opvoeding. karakter en levenservaringen, - om hem of haar, enige alinea's verder, weer keurig in het vervolg van de vertelling in te passen.
Uit het bovengezegde (summiere en te weinig genuanceerde of/en bewezen notities) zal intussen wél blijken dat onze Academie een merkwaardig lid (dat was hij van 1953 tot 1975) en binnenlands erelid (sinds 1975) verliest. Hij was haar ‘onderbestuurder’ voor 1972, het jaar waarin hij op de openbare vergadering sprak over Omgang met schrijvers (opgenomen in Jaarboek 1973, pag. 121 vlg.)
Driemaal hield hij een lezing voor de leden van de Academie:
in de openbare vergadering van 28 oktober 1964 gaf hij zijn indrukken Terug uit de Diaspora (Jaarboek 1965, pag. 274 vlg.);
in de plenaire zitting van 19 mei 1971 sprak hij over Wat een schrijver lijden kan (Jaarboek 1972, pag. 103 vlg.) en
voor de Vaste Commissie voor Moderne Letteren van mei 1972 had hij het over een Nieuwe (schuchtere) Lof der Zotheid (Jaarboek 1973, pag. 103 vlg.).
Voorts verschenen in Verslagen en Mededelingen twee bijdragen van zijn hand: behalve het stuk Nieuwe elementen voor de biographie van Jan van Boendale vooral het uitvoerige en voor de kennis van de auteur onmisbare vertoog Leerjaren van Jan-Albert Goris (V en M 1974/2, pag. 127 vlg.).
Twee citaten tot slot. Allebei uit de al vermelde lezing Terug uit de Diaspora. In het eerste fragmentje horen wij de wakkere en galante chroniqueur, in het tweede de zich onder zelfspot verschuilende gevoelsmens.
Het eerste: ‘Laat mij vermelden het opmerkelijke aandeel dat de schrijvende dames in ons geestelijk leven hebben genomen in de laatste jaren: én door hun aantal én door het hoge gehalte van hun geschriften leveren zij een bijdrage die niet alleen literair opvallend is maar ook psychologisch van bizonder belang. Het wordt hoog tijd, meen ik, dat er in deze vergadering een opvolgster voor Juf. Belpaire wordt gevonden.’
Dit verzoek van Marnix Gijsen werd intussen, en hoezeer terecht, door een drievoudige verkiezing gehonoreerd.
Het tweede citaat: ‘Ik heb het lot van de banneling vergeleken met dat van de palingen, deze dieren die in zoverre zij hun carrière niet eindigen als paling in het groen in de gloriettes langs de Leie en elders, op gevorderde leeftijd rechtsomkeer maken in de rivieren die zij opgezwommen zijn en resoluut koers zetten naar hun land van herkomst, de zee der Sargassen om daar te sterven.’
Ook zo is gebeurd. ‘Weer thuis’ gelijk in zijn (door mij slechts voor het voornaamwoord aangepaste) gedicht:
In dit huis, onder de collega's waarvan enkelen zijn vrienden en allen zijn lezers waren, willen wij met enige ogenblikken van stilte de mens en de auteur gedenken.
Notulen
De notulen van de plenaire vergaderingen van 20 juni en 12 oktober 1984 en van de openbare vergaderingen van 18 juli, 12 en 24 oktober jl. worden goedgekeurd.
Mededelingen van de vaste secretaris
1. Sterfgevallen. - Op 14 juni 1984 overleed te Oudergem mevrouw A. van Loey. Het secretariaat liet aan collega Van Loey het rouwbeklag van de Academie geworden. De heer Van Loey dankte voor de blijken van sympathie.
- Op 20 juni 1984 is em. Prof. Dr. Leonardus Cornelius Michels te Beek-Ubbergen (Nederland) overleden. Het secretariaat deed aan de familie het rouwbeklag van de Academie geworden. De heer L.F.E. Michels, zoon van de overledene, dankte bij brief van 12 juli 1984.
- Op 30 september 1984 overleed te Leuven Dr. Jan Albert Baron Goris (Marnix Gijsen), binnenlands erelid. Het secretariaat deed aan mevrouw Goris en de familie het rouwbeklag van de Academie toekomen. De plechtige uitvaart had plaats op donderdag 4 oktober om 15 u. te Antwerpen. De heer Coupé, voorzitter, sprak namens de Academie de lijkrede uit.
De begrafenis werd ook bijgewoond door de heren Moors, ondervoorzitter, Walschap, Decorte, Hoebeke, door mevrouw Deprez, en de heren De Belser, Lampo en Van Herreweghen.
2. Lidmaatschap. - De verkiezing van Prof. Dr. Kurt Ruh en van Prof. Dr. Margaretha Hendrika Schenkeveld tot buitenlands erelid van ons Genootschap werd goedgekeurd bij ministerieel besluit van 19 juni 1984 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 juli j.l.
3. Vertegenwoordiging van de Academie. - Collega Deschamps vertegenwoordigde op 29 juni 1984 de Academie op de opening van de tentoonstelling ‘De Kartuizers en hun klooster te Zelem’, georganiseerd ter gelegenheid van het 9e eeuwfeest van de orde 1084-1984. De tentoonstelling vond plaats in het stedelijk museum te Diest.
- De heer Coupé, voorzitter, vertegenwoordigde op 13 september 1984 de Academie op de openingszitting van de Algemene Confe-
rentie van de Nederlandse Taal en Letteren. Deze zitting werd gehouden in de aula van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
- Op 27 oktober 1984 vertegenwoordigde de heer Gysseling de Academie op de herdenking van 5 Vlaamse beeldhouwers te Sint-Amandsberg.
- De heer Couvreur vertegenwoordigde de Academie op de openingsplechtigheid van de Boekenweek en de 48e Boekenbeurs voor Vlaanderen (Antwerpen 31 oktober 1984).
- Op 13 november vertegenwoordigde de heer Coupé, voorzitter, de Academie op de plechtige uitreiking van het eerste exemplaar van de A.N.S.
4. Aangeboden bijdrage. - Door de heer Dries de Bleecker werd een bijdrage voor publikatie in de ‘Verslagen en Mededelingen’ aangeboden: ‘Hoe algemeen is het Algemeen Nederlands? Een interimrapport’. De heren Willemyns en Geerts, aangesteld als beoordelaars, brachten een gunstig advies uit.
5. Telegrammen. - De heer B. Cardon de Lichtbuer, secretaris van Koningin Fabiola, dankte de Academie voor de gelukwensen die zij Hare Majesteit aanbood ter gelegenheid van Haar verjaardag (19 juni 1984).
- Aan Zijne Majesteit Koning Boudewijn werd ter gelegenheid van Zijn verjaardag (7 september 1984) een telegram met gelukwensen gestuurd. De Kabinetschef van de Koning dankte de Academie per telegram (18 september 1984).
6. Gelukwensen. - De heer Couvreur werd op 25 juli 1984 70 jaar. Het secretariaat liet hem namens de Academie gelukwensen toekomen.
- Op 7 september jl. werd de heer Gysseling 65 jaar. De vaste secretaris liet hem eveneens uit ons aller naam gelukwensen toekomen.
- Op 19 oktober jl. werd de heer Pauwels 85 jaar. De vaste secretaris deed hem bij deze gelegenheid onze hartelijkste gelukwensen geworden.
De heren Gysseling en Pauwels dankten schriftelijk voor deze blijken van sympathie.
7. Onderscheiding. - Mevrouw Maria Rosseels ontving de driejaarlijkse staatsprijs ter bekroning van een schrijverscarrière. Bij die gelegenheid liet het Bestuur haar, mede uit naam van de leden, hartelijke gelukwensen toekomen.
Mevrouw Rosseels dankte schriftelijk voor deze gelukwensen.
8. Jan van Nijlenherdenking. - Op 9 november j.l. werd te Ukkel de 100ste verjaardag van Jan van Nijlen herdacht. Onze collega Bert Decorte sprak er over De literaire betekenis van Jan van Nijlen en P.H. Dubois, buitenlands erelid van onze Academie. handelde over Jan van Nijlen en Nederland.
Mededelingen en voorstellen van het bestuur
1. Vertegenwoordiging van de Academie. - De heer Hoebeke, vast secretaris, vertegenwoordigde de Academie op de plechtige opening van het academiejaar 1984-1985 aan de R.U.G. (1 oktober 1984).
2. Ter uitgave aangeboden werk. - Dr. A.M. Musschoot is klaar gekomen met haar uitgave van de brieven van Karel van de Woestijne aan Lode Ontrop en op 19 oktober jl. deed ze de persklare kopij, in tweevoud, op het secretariaat van de Academie toekomen.
Na ruggespraak met het bestuur van de vaste commissie voor moderne letteren stelt het bestuur van de Academie voor de heren Van Elslander en Coupé, leden van de voornoemde vaste commissie, als beoordelaars aan te stellen.
Het voorstel wordt goedgekeurd.
3. Nationaal Fonds voor de Letterkunde. - Commissie voor advies: vervanging van drie leden m.i.v. 1 januari 1985.
In toepassing van het reglement ingevoerd door de bestuurscommissie op 9 februari 1972 dienen op 1 januari 1985 de hierna volgende leden van de commissie voor advies te worden vervangen:
de heren Weisgerber (lid sedert 1 januari 1976); Demedts (lid sedert 1 januari 1979); Coupé (lid sedert 1 januari 1979).
Het bestuur stelt voor de heer Weisgerber te vervangen door de heer De Belser; de heer Demedts te vervangen door de heer Van Herreweghen; de heer Coupé te vervangen door de heer Lissens.
De voorstellen van het bestuur worden goedgekeurd.
4. Onderscheiding. - Op 17 november ontving dr. C.C. de Bruin de prijs voor meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Het voorstel van het bestuur hem een telegram met gelukwensen te sturen wordt goedgekeurd.
Lezing
‘Cornelis Cruls Erasmiaanse “Cluchte van eenen dronckaert”. Genre, motieven en bronnen’, lezing door de heer Roose.
Geheime zitting
1. | Verkiezing van de voorzitter en de ondervoorzitter voor het jaar 1985. - De heren Moors en Deschamps worden respectievelijk tot voorzitter en ondervoorzitter voor het jaar 1985 verkozen. |
2. | Samenstelling van een commissie van voordracht. Opvolging van wijlen de heer Aerts. - Het bestuur stelt voor de heren Lissens en Weisgerber aan het bestuur toe te voegen.
Het voorstel wordt goedgekeurd. |
3. | Aanwijzing van de vertegenwoordigers van de Academie in het Comité van Beheer van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde. - Van het Comité van Beheer (Nationaal Fonds voor de Letterkunde) maken ambtshalve deel uit: de voorzitter en de vaste secretaris van de Academie. Verder moet de Academie nog twee leden aanwijzen.
Het bestuur stelt voor de mandaten van de heren Demedts en Weisgerber te vernieuwen. Het voorstel wordt goedgekeurd. |
4. | Verslag van de vergadering van de bestuurscommissie. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 7 november 1984 wordt aan de Academie voor kennisgeving voorgelegd. |
5. | Beslissing betreffende het al dan niet publiceren van het verslag van de heer Aerts over het prijsantwoord van dr. J. Vlasselaers. - In de vergadering van 12 oktober jl., gehouden in het Academiënpaleis te Brussel, was overeengekomen de vraag of de Academie het verslag van de heer Aerts (overleden op 30 april 1984) over het prijsantwoord van dr. J. Vlasselaers al dan niet moet publiceren, in de vergadering van november te behandelen. |
Na een grondige discussie, waaraan hoofdzakelijk de collegae Weisgerber, Van Elslander, Goossens, Leys, Lissens, Roose, Keersmaekers en Vanacker deelnemen, besluit de vergadering de beslissing te verdagen en te wachten tot alle verslagen zijn rondgedeeld. |
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor onderwijs en Nederlandse lexicografie
Verslag door de heer Geerts, lid-secretaris.
Aanwezig: de heren Couvreur, ondervoorzitter, en Geerts, secretaris;
de heren Roelandts, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Coupé, Goossens en Keersmaekers, leden.
Hospiterende leden: de heren Lissens, Demedts, Van Elslander, Decorte, Deschamps, De Paepe en Van Herreweghen;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Roose, Hadermann en Willemyns, leden.
Agenda
‘G. Gezelle als bewerker van oude Nederlandse liederen en balladen II’, lezing door de heer Rombauts, binnenlands erelid.
In aansluiting bij zijn eerste lezing over dit onderwerp behandelt Spreker twee andere oude Nederlandse gedichten, die Gezelle in eigen trant en geest omwerkte: de laat-middeleeuwse ballade: Des Soudaens Dochterkijn en het 16de-eeuwse lied: Van den Verlooren Zone, dat al de kenmerken vertoont van een ‘schrifturelijk liedeken’.
Van het eerste stuk gaat Spreker de tekstoverlevering na, want het Soudaens Dochterkijn leefde, in onderling afwijkende versies, en zelfs in mondelinge vorm, voort tot in de 19e eeuw. Zonder enige twijfel heeft Gezelle de ballade leren kennen in twee verzamelingen van oude Nederlandse liederen, die in zijn tijd het licht zagen: 1) de Oude Vlaemsche Liederen ten deele met de melodieën door J. Fr. Willems verzameld en na diens dood door Snellaert geordend en in 1848 uitgegeven; 2) de Chants populaires des Flamands de France van E. De Coussemaker, verschenen te Gent in 1856. Naar Willems'
voorbeeld heeft Gezelle evenwel de oude ballade bewerkt en ‘verfraaid’, maar hierin ging hij verder dan zijn voorganger. Hij herschreef ze ten dele en maakte daarbij gebruik van zijn sterk Westvlaams gekleurd en archaïsch getint taalgebruik. Hij vermeerderde er tevens de poëtische waarde van door de intensivering van het ritme en de aanwending van suggestieve beelden.
Dezelfde kwaliteiten vinden wij, tot op zekere hoogte, ook terug in zijn bewerking van het lied ‘Van den Verlooren Zone’. Hier bleef Gezelle evenwel dichter bij de 16de-eeuwse tekst, die hij leerde kennen in de verzameling van De Coussemaker.
Aan de discussie namen de heren Keersmaekers, Roelandts en Demedts deel.
Vaste commissie voor cultuurgeschiedenis
Verslag door de heer Van Herreweghen, lid-secretaris.
Aanwezig: mevrouw Deprez, voorzitter, de heren De Paepe, ondervoorzitter, en Van Herreweghen, secretaris;
de heren Lissens, Demedts, Van Elslander, Decorte en Deschamps, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Coupé, Goossens, Couvreur, Keersmaekers en Geerts;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Afwezig met kennisgeving: de heren De Belser en Lampo, leden.
Agenda
1. Karel van Hulthem als verzamelaar van Middelnederlandse handschriften. II. De veiling-A.J. Nuewens in 1811 en een anonieme veiling in 1812, lezing door de heer Deschamps.
De bibliotheek van Karel van Hulthem werd in 1837 door de Belgische regering aangekocht. Zij bevatte 1015 handschriften, meestendeels kronieken, annalen, gedenkschriften, wapenboeken, genealogieën, statuten, ordonnantiën, cartularia en brieven, veelal daterend van de 16de tot de 18de eeuw. Ruim 200 handschriften zijn geheel of gedeeltelijk in het Nederlands. Belangrijke Middelnederlandse handschriften kocht Van Hulthem in 1811 en 1812 op twee Brusselse
veilingen. Op de eerste veiling, die van 1 tot 6 en van 8 tot 11 april 1811 plaatshad, werd de bibliotheek geveild van Anton Jozef Nuewens, geboren te Brussel op 11 oktober 1747. Hij was griffier van de parochies Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Stevens-Woluwe, Sint-Lambrechts-Woluwe, Kraainem en Ruisbroek, koopman in zijden stoffen en rentmeester van graaf de Merode en graaf de Lannoy. In 1776 kocht hij een huis in de Gasthuisstraat te Brussel. Daartoe ging hij twee leningen van elk 1000 gulden aan en nam hij twee erfelijke hypotheken van 9000 en 3000 gulden. Deze twee hypotheken heeft hij nooit ingelost en in de laatste jaren van zijn leven kon hij zelfs de renten niet meer betalen. In 1808 werd hij zwaar ziek in het Pensionnat Carnoy, een verpleeghuis te Brugelette bij Aat, opgenomen, waar hij op 23 februari 1813 overleed.
In de loop van zijn leven had A.J. Nuewens een rijke bibliotheek over de wereldlijke en kerkelijke geschiedenis van onze gewesten samengebracht. Om de schulden van zijn vader te kunnen betalen was zijn enige zoon George Jozef Nuewens (1773-1838) verplicht diens bibliotheek te gelde te maken. Jan Baptist Brasseur (1748-1819), een vriend des huizes, eerst aalmoezenier van het Rekenhof te Brussel en nadien bibliothecaris van markies Paul Arconati-Visconti, stelde een summiere catalogus samen, getiteld Notice succinte d'une collection unique de manuscrits inédits, rares et précieux, concernant l'histoire belgique, suivie d'une description bibliographique de livres imprimés, parmi lesquels on trouve plusieurs morceaux dignes de l'attention des curieux. Deze catalogus bestond uit twee delen. Het eerste deel bevatte 660 historische handschriften, het tweede 2990 gedrukte werken en handschriften. Nadat hij tot tweemaal toe tevergeefs had geprobeerd de historische handschriften aan Napoleon te verkopen ter plaatsing in een bibliotheek van het keizerrijk, besloot G.J. Nuewens geheel de bibliotheek van zijn vader onder de hamer te brengen. In de catalogus, die oorspronkelijk niet als auctiecatalogus was bedoeld, werd een vouwblad geschoven, waarop de veiling werd aangekondigd.
Op de veiling-A.J. Nuewens kocht van Hulthem ca. 155 handschriften uit het eerste deel en ca. 825 gedrukte werken en handschriften uit het tweede deel. Op deze auctie verwierf hij de volgende Middelnederlandse handschriften: 1. een lijvig verzamelhandschrift, thans als het Hulthemse handschrift of het handschrift-Van Hulthem bekend, waarin enkele bladen ontbreken, maar toch nog 210, deels onvolledige stukken voorkomen, 185 in verzen en 25 in proza, o.a. vier abele spelen en zes sotternieën; het werd in 1784 door A.J.
Nuewens gekocht op de veiling van de bibliotheek van Filips Jozef Hubert Helman (1715-1783), heer van Termeeren, Kantekrooi. Mortsel en Luithagen (Brussel, K.B., 15589-623)Ga naar voetnoot(1); 2. een handschrift, waarin de Mechelse rederijker Willem de Gortter een groot aantal gedichten van hemzelf en van anderen o.a. het Wilhelmus heeft geschreven; het bevat 57 waterverftekeningen van krijgslieden, waarvan er zich 53 reeds in het handschrift bevonden, vóór Willem de Gortter er gedichten in schreef (Brussel, K.B., 15662); 3. een handschrift met gedichten van Willem van Hildegaersberch en Die Dietsche Doctrinale (Brussel, K.B., 15659-61), 4. een handschrift van de Middelnederlandse vertaling van een anonieme Vita Christi, gecompileerd uit de Meditationes vitae Christi van pseudo-Bonaventura en de Vita Christi van Ludolf van Saksen, en daarom Bonaventura-Ludolfiaanse leven van Jezus genoemd (Brussel, K.B., 15067) en 5. een handschrift met de Legende des H. Martelaers Sinte Rombouts, een vertaling van de Vita sancti Rumoldi van Theodoricus van Sint-Truiden (Brussel, K.B., 15141). Een handschrift met een gedeeltelijke vertaling van het Mariale van Jacobus de Voragine en andere mariale teksten moet Van Hulthem ondershands van G.J. Nuewens, zoon van A.J. Nuewens, hebben gekochtGa naar voetnoot(2).
De tweede Brusselse veiling waarop Van Hulthem Middelnederlandse handschriften heeft verworven, was anoniem. Zij had plaats op 9 november 1812. De catalogus, die uit 651 kavels bestond, was getiteld Catalogue d'une superbe collection de livres de piété, jurisprudence, sciences et arts, belles lettres, peinture, architecture, histoire naturelle, botanique, histoire, voyages, antiquités etc. Op deze veiling verwierf Van Hulthem: 1. een handschrift met de epistelen en evangeliën, afkomstig uit de bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse en daarom het Lectionarium van Gruuthuse genoemd (Brussel, K.B.,
15054); 2. een handschrift van Der vader boec, bestaande uit een vertaling van de Historia monachorum in Aegypto van Timotheus van Alexandrië (Vitae patrum, II) en een vertaling van de Vita beati Antonii abbatis van Athanasius en andere heiligenlevens (uit Vitae patrum, I en andere werken) (Brussel, K.B., 15134); 3. een handschrift van Der minnen gaert en Vanden houte slevens, resp. een vertaling van de Stimulus amoris van pseudo-Bonaventura en het Lignum vitae van Bonaventura (Brussel, K.B., 15087-90) en 4. een handschrift met een vertaling van 172 hoofdstukken uit de Legenda aurea van Jacobus de Voragine en twee toegevoegde heiligenlevens (Brussel, K.B., 15140).
2. Opmaken van de agenda voor de volgende vergadering (de heer Deschamps zal zijn lezing voortzetten).
3. Aangeboden werk: ‘De Belgen / Les Belges’, door Jozef Huyghebaert. - De commissie stelt de heren Lissens en Van Elslander aan als commissarissen ter beoordeling.
Vergaderingen van 19 december 1984
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Coupé, voorzitter, Moors, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Roelandts, Demedts, Vanacker, Gysseling, Van Elslander. Roose, Leys, Decorte, mevrouw D'haen, de heren De Belser, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, De Paepe, Van Herreweghen en Geerts, leden.
Afwezig met kennisgeving: mevrouw Deprez, de heer Goossens en mevrouw Rosseels, leden;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Agenda
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 21 november 1984 worden goedgekeurd.
Mededelingen van de vaste secretaris
1. ‘Karel van de Woestijne. Brieven aan Lode Ontrop’. Werk ter uitgave aangeboden door Dr. A.M. Musschoot. - De heren Coupé en Van Elslander, beoordelaars, brachten een gunstig advies uit betreffende het vermelde werk.
2. Nobelprijs voor literatuur 1985. - Het secretariaat ontving van de Zweedse Academie te Stockholm een achttal uitnodigingsformulieren voor het voordragen van een kandidaat voor de Nobelprijs voor literatuur in 1985. De formulieren dienen in de eerste plaats ter beschikking te worden gesteld van de Academieleden die werkzaam zijn op het gebied van de hedendaagse literatuur.
Wie een formulier wenst te ontvangen kan een exemplaar krijgen bij de vaste secretaris of bij de heer Haeck.
Mededeling van het bestuur
Lidmaatschap. - De zetel van wijlen de heer Michels, buitenlands erelid, wordt in toepassing van artikel 38 van het huishoudelijk reglement vacant verklaard.
Lezing
‘Rosalie Loveling: nieuwe gegevens’, lezing door de heer Van Elslander.
Geheime zitting
1. Lidmaatschap. - De vaste secretaris doet voorlezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van 12 december 1984 van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van wijlen de heer Aerts.
Op verzoek van de heren Deschamps en De Paepe wordt de kandidatuur van de heer Smeyers aan de lijst toegevoegd.
2. Verslag van de vergadering van de bestuurscommissie. - Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 12 december 1984 wordt aan de Academie voor kennisgeving voorgelegd.
II. Commissievergaderingen
Vaste commissie voor moderne letteren
Verslag door de heer De Belser, lid-wnd. secretaris.
Aanwezig: de heren Demedts, voorzitter, en Van Elslander, ondervoorzitter;
de heren Decorte, Coupé, De Belser en Van Herreweghen, leden.
Hospiterende leden: de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, De Paepe en Geerts.
Afwezig met kennisgeving: mevrouw Deprez en mevrouw Rosseels, leden;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Literair salon
De heer Demedts, voorzitter, leidt de heer Van Herreweghen in en licht diens dichterschap toe.
De heer Van Herreweghen leest verschillende gedichten voor uit zijn recente bundel ‘Aardewerk’ (1984), na een toelichting bij de titel van dit werk.
Vaste commissie voor Middelnederlandse taal- en letterkunde
Verslag door de heer Geerts, lid-wnd. secretaris.
Aanwezig: de heer Keersmaekers, voorzitter;
de heren Roelandts, Vanacker, Gysseling, Moors, Leys, Hoebeke, Couvreur, Deschamps en Geerts, leden.
Hospiterende leden: de heren Demedts, Van Elslander, Decorte, Coupé en De Belser.
Afwezig met kennisgeving: de heer Goossens, lid;
de heren Vanderheyden en Rombauts, binnenlandse ereleden.
Agenda
‘Lexicale substraatinvloed in het Nederlands, Fries, Engels en Nederduits’, lezing door de heer Gysseling.
Het Nederlands, Fries, Engels en Nederduits onderscheiden zich van de overige Germaanse talen onder meer door een groot aantal relictwoorden uit de substraattaal. Ook zeer veel waternamen en andere toponiemen, alsmede een aantal persoonsnamen zijn overgeërfd uit de substraattaal. Het meeste houvast bieden die welke beginnen met p-. Bv. (ver)plegen, pak, ponk, pel, pand, pakken, ploeg, pees, prangen, pad poot, pikken, plakken, pok, pin, pikkel, pook, uitpuilen, plug, prikkel, priem, pezerik, pinken, praten, pit, paling, poel, plek, pink, prul, plat, plukken, pot, pan, pijp.
De heren Roelandts, Keersmaekers, Vanacker, Couvreur en Moors namen aan de discussie deel.
- voetnoot(1)
- Zie Catalogue d'une très-belle Collection de Livres en tous Genres et Facultés, delaissées par feu Messire Philippe Joseph Hubert Helman, des Barons de Willebroeck, Seigneur de Termeeren, Cantecroy, Moortsel, &c. dont de Vente se fera (en Argent de Change) Mardi 1 Juin 1784 & jours suivans, à 9 heures du matin & à 2 de l'après-midi, dans la Maison Mortuaire, longue Rue Neuve. Sous la Direction d'Ant. Collaer, Brussel, Ant. Collaer, 1784, waar het handschrift in de afdeling Belles Lettres. In Folio, p. 154, nr. 1593, als volgt wordt beschreven: Een Manuscript inhoudende verscheyde Sottelyke Spelen en Klugten, seer schoon ende aerdigh gemaeckt.
- voetnoot(2)
- Dit handschrift bevindt zich niet in de veilingcatalogus, maar op fol. 1ro schreef Van Hulthem: Ex libris Ant. Nuewens Bruxellensis.