| |
| |
| |
Het motief ‘schuld, straf en genade’ in de drama's van Vondel
door G. van Eemeren
Verslag van de heer L. Roose, eerste beoordelaar.
De titelomschrijving van dit prijsantwoord maakt het reeds duidelijk dat Dr. Van Eemeren een drietal elementen, die in Vondels drama's samen een complex motief vormen, in hun samenhang heeft bestudeerd. Dat blijkt trouwens ook uit de bedoeling, die hij met zijn werk heeft gehad en die hij als volgt omschrijft: ‘de fundamentele lijnen ontrafelen van Vondels visie op schuld, straf en genade, zoals die in zijn tragedies verschijnen’.
Met het oog hierop heeft hij het hele dramatische oeuvre van Vondel onderzocht, waarbij het hem er vooral om te doen was de waarde te bepalen van het bestudeerde motief in die drama's waarin het voorkomt en na te gaan, hoe het daarbinnen functioneert. Vondels vertalingen worden niet helemaal verwaarloosd, maar ze dienen slechts als aanvullend materiaal. In zijn onderzoek wil de auteur immers de verwarring vermijden tussen het persoonlijk gedachtengoed van Vondel in deze materie en datgene dat hij van anderen overnam.
Dr. Van Eemeren erkent loyaal de verplichtingen die hij heeft tegenover de geleerden die zich de laatste dertig jaar actief op de studie van Vondels drama hebben toegelegd. Zelf vermeldt hij zeer in het bijzonder de studies van J. Noë (1952), van W.A.P. Smit (drie delen, achtereenvolgens verschenen in 1956, 1959 en 1962) en van L. Rens (1965). In heel wat gevallen sluit hij zich aan bij hun standpunten, wat hij altijd eerlijk signaleert. Op tal van punten wijkt hij evenwel van hen af en gaat hij zelfs in tegen sommige van hun opvattingen, waar die verband houden met het door hem behandelde motief. Daarbij geeft hij blijk van gezond kritisch inzicht en een diepgaande kennis van Vondels drama.
Het prijsantwoord, dat ingeleid wordt door een korte terminologisch hoofdstukje, vervalt in hoofdzaak in drie belangrijke delen: het stuk over Schuld (blz. 10-248), dat over Straf (blz. 249-310) en dat
| |
| |
over Genade (blz. 311-370). Hierop volgen talrijke en interessante Noten (blz. 372-437), waarin tal van kritische beschouwingen en aanvullingen voorkomen en tenslotte de lijst van geciteerde werken (blz. 439-452).
Dat het aandeel van Schuld, in tegenstelling tot de twee andere onderdelen, zulk een uitgebreide behandeling krijgt, is begrijpelijk. Dit element ligt immers in de meeste tragedies van Vondel aan de basis en bepaalt er vaak het dramatisch verloop van. Straf en Genade zijn er natuurlijk onlosmakelijk mee verbonden, maar de uitwerking ervan - de gevolgen van een schuldige daad of het uitzicht op genade na de begane zonde - wordt gewoonlijk niet echt uitgebeeld, meestal gewoon verhaald (door een bode) of soms slechts in prospectief verband naar de toekomst verwezen.
Vooreerst situeert de auteur Schuld, Straf, Genade (afgekort SSG) tegen de achtergrond van hoofd- en grondmotief in elk drama om de drie elementen daarna elk afzonderlijk te behandelen.
In schuld onderscheidt hij, mits enige vereenvoudiging, tien z.i. duidelijk in het oog springende vormen op het niveau van het drama. De eerste vier daarvan legt hij dan aan de basis van een nieuwe indeling volgens categorieën, waarmee hij een chronologische ordening van de toneelstukken doorbreekt. Die categorieën noemt hij A en B, met voor alle een onderverdeling in A1 en A1, B2 en B2. In A is de schuld een essentieel element van of voor de intrige en maakt ze in feite de handeling zelf uit; in B daarentegen is ze slechts op occasionele wijze aanwezig en draagt ze er alleen toe bij om de handeling mede te bepalen. In A1 en B1 is schuld een vooraf bepaald gegeven, terwijl in A2 en B2 schuld telkens in ontwikkeling wordt uitgebeeld.
Op basis van deze indeling in categorieën probeert Van Eemeren daarna de typologie te bepalen van de drama's waarin het motief met min of meer nadruk wordt behandeld. Vervolgens laat hij, tijdelijk, de structuur van de stukken helemaal los om de concrete schuld en vooral de houdingen van de schuldfiguren te bespreken. Zo komt hij als vanzelf in de meer algemene problematiek van Vondels ideologische denkwereld terecht, vooral waar het gaat over de ethiek en het tragische. Bij een aantal aspecten daarvan is de auteur blijven stilstaan, steeds met de bedoeling om de optiek van de dramaticus Vondel t.a.v. de schuld in zijn toneelstukken te verduidelijken. Ten slotte situeert hij de schuld weer in de dynamiek van het drama en gaat hij de precieze rol na, die de verschillende personages bij de diverse schuldhandelingen spelen.
| |
| |
Op ongeveer dezelfde wijze, maar dan in een beperkter kader, gaat hij te werk in het tweede onderdeel. Hier ook wordt het element Straf eerst in elk drama afzonderlijk bekeken om het daarna in samenhang met andere tragedies van dezelfde categorie te behandelen. Zo treden vooral de inhoud en de karakteristieken van Straf bij Vondel naar voren. Opmerkelijk daarbij is, dat per stuk wel verschillende straffen te constateren vallen, maar dat de fundamentele eigenschappen van de straf nauwelijks of in het geheel niet veranderen. Het onderdeel over Genade brengt de auteur daarentegen tot geheel andere bevindingen en het is zijn verdienste hierop speciaal te hebben gewezen. Het is nl. opvallend hoe in de laatste stukken, meer bepaald van de Jeptha af, de geleidelijke evolutie naar een steeds groter wordende mildheid van Gods wegen typisch is, wat meebrengt dat de personages, die zich gaandeweg met schuld hebben beladen, naar het einde toe meer en meer kansen krijgen voor genade en verlossing. De auteur schrijft dit terloops toe aan de nieuw-testamentische inzichten die Vondel in de tragedies uit zijn laatste scheppingsperiode aankleeft. Jammer dat hij hier niet even - in afwijking van zijn immanente benaderingswijze - gewezen heeft op de omstandigheid, dat zulks vooral gebeurde in de drama's waarin de katholieke Vondel zich innerlijk afzette tegen de noodlotstragedie naar Grieks model.
Dit prijsantwoord is zonder enige twijfel een belangrijke bijdrage tot de Vondel-studie. De auteur heeft het door hem gekozen motief, dat zulk een belangrijke plaats inneemt in Vondels oeuvre, grondig geanalyseerd, zowel in de breedte als in de diepte. In de breedte doordat hij de diverse elementen ervan achtereenvolgens afzonderlijk en daarna in hun onderlinge samenhang nauwgezet heeft ontleed met het oog op de bepaling van hun waarde en hun functie. In de diepte doordat hij, vooral op het gebied van schuld doorgestoten is tot op de ethische basis-principes van de dichter, zoals die in de drama's worden verwerkt.
Deze studie bevat heel wat interessante beschouwingen en nieuwe gezichtspunten. De laatste zijn het resultaat van de eigen benaderingswijze van de auteur, die grondig afwijkt van die van zijn voorgangers. Toch kunnen ook tegen deze studie en de uitwerking ervan een aantal bezwaren en bedenkingen worden ingebracht. Een aantal oordeelvellingen zijn voor betwisting of tegenspraak vatbaar. Wat wij als een leemte beschouwen is de afwezigheid bij de aanvang van een voorlopige definitie van het begrip schuld; in dit verband zijn wij het met de schrijver ook niet eens wanneer hij - ook in profane drama's -
| |
| |
de termen zonde en schuld als synoniemen door mekaar gebruikt. Sommige hoofdstukken - vooral dan in het deel waarin het eerste element van het motief besproken wordt - kunnen m.i. gevoelig worden ingekort wegens de vele herhalingen die erin voorkomen. Enkele ervan lijden aan een overdreven schematisering en bevatten zeer subtiele onderscheidingen, waarvan het nut en de betekenis niet direct in het oog springen en het gezicht op de hoofdlijnen van het betoog belemmeren. Een paar staat vol enigszins ijl en onwezenlijk getheoresiteer; ik denk hier in het bijzonder aan de afdelingen 2,2 (blz. 52 e.v.): Typologie van het drama vanuit de behandeling van het schuldmotief en 2,5 (blz. 208 e.v.): Schuld binnen de dynamische structuur van het drama. Hierbij komt nog dat de auteur te veel een eigen technisch taalgebruik hanteert, wat de lezing van zijn uiteenzetting niet vergemakkelijkt. Ook in stilistisch opzicht kunnen er enkele verbeteringen worden aangebracht. De studie zou er zeker bij winnen nog eens grondig te worden nagekeken en in bepaalde delen te worden herwerkt.
Op grond van deze overwegingen stel ik aan de Academie zonder aarzeling voor dit prijsantwoord te bekronen, maar slechts tot uitgave over te gaan als de auteur rekening gehouden heeft met de desiderata van de beoordelaars.
| |
Verslag van de heer E. Rombauts, tweede beoordelaar.
Dr. Van Eemeren, de inzender van dit prijsantwoord, heeft zijn werk opgevat en uitgewerkt als een motiefstudie. Drie elementen, die in het dramatisch verloop van Vondels tragedies zeer nauw zijn verweven, vormen voor hem een samengesteld motief. Daarvan analyseert hij zeer systematisch de diverse aspecten, zowel afzonderlijk in hun eigen context als daarna in hun onderlinge samenhang binnen het gehele oeuvre van de 17de-eeuwse dramaturg. Vervolgens deelt hij er de elementen van in in categorieën om er de dramatische dimensies van in 't licht te stellen. Tegelijkertijd tracht hij er de ethische basis van vast te leggen en uit te maken in welke mate dit samenspel van krachten Vondels visie op Schuld, Straf en Genade verduidelijkt.
Een uitvoerig overzicht van de inhoud van deze wel zeer uitgebreide en veelomvattende studie hoef ik als tweede beoordelaar niet te geven. Ik zal mij beperken tot een algemeen oordeel over de waarde en de
| |
| |
verdiensten ervan en er enkele kritische beschouwingen bij ten beste geven.
Dr. Van Eemeren heeft zijn werk gesitueerd tegen de achtergrond van de voornaamste geschriften over Vondels drama van de laatste tijd. Zijn werk verschilt evenwel grondig van dat van zijn voorgangers. Vooreerst omdat hij slechts één motief, weliswaar uit drie elementen samengesteld, bespreekt; verder doordat zijn methode en zijn benaderingswijze van Vondels teksten zo geheel anders is.
Zijn methode noemt Van Eemeren grotendeels tekstimmanent en structuralistisch. Het eerste houdt blijkbaar in dat hij alle externe gegevens over de teksten verwaarloost. Elementen uit de biografische, de psychologische of de literair-historische sfeer laat hij bewust buiten beschouwing. Uitzondering maakt hij slechts voor de gegevens uit de ‘voorberichten’ en dgl., die soms onmisbare details voor zijn onderzoek bevatten. Blijkbaar is hij van oordeel dat dergelijke wetenswaardigheden reeds in voldoende mate door zijn voorgangers werden besproken en benut. Het tweede - de structurele aanpak - brengt mee dat hij de verschillende elementen van zijn samengesteld motief in onderlinge relaties samenbrengt en ze aldus ordent. Hierdoor komt hij tot een indeling van Vondels drama's in 4 voorname categorieën, die als basis dienen voor een groot deel van zijn werk, vooral dan van het zeer uitgebreide onderdeel over de straf.
Zonder enige twijfel is deze studie de vrucht van een langdurig, nauwgezet en grondig onderzoek. Met volledige erkenning van de verdiensten van zijn voorgangers werkt Van Eemeren, door zijn andere beschouwingswijze, een aantal van hun standpunten dieper uit. In bepaalde gevallen komt hij, uit reactie tegen hen, tot nieuwe inzichten, die als werkelijke aanwinsten voor de Vondel-studie kunnen worden beschouwd. Zo bv. om slechts een paar voorbeelden te noemen: de blz. 243 e.v., waar hij het heeft over het onderscheid bij Vondels personages tussen onschuldige en schuldige helden en de blz. 297 e.v., waar het zogenaamd dwingende karakter van de exitus imfelix in Vondels drama's betwijfeld wordt. Vooral de diverse vormen van schuld en de wijze waarop de personages die beleven of incarneren, worden haarfijn ontleed. Het valt wel te betreuren dat juist dit eerste onderdeel tal van herhalingen bevat en veel te lang is uitgevallen. Het doet overigens erg schematisch en abstract aan (zie bv. de schema's op blz. 110, 116-118 en 145). Bovendien maakt de auteur gebruik van een ingewikkelde en weinig doorzichtige terminologie, die de leesbaarheid van zijn tekst in hoge mate bemoeilijkt.
| |
| |
De wijze, waarop Dr. Van Eemeren zijn studie heeft opgevat en uitgewerkt, doet evenwel vragen oprijzen, waarvan ik er hier een paar wil opwerpen.
De eerste houdt verband met zijn tekstimmanente aanpak. Hierdoor heeft hij zich vrijwillig heel wat beperkingen opgelegd, wat natuurlijk zijn goed recht was. Maar blijft hij die benaderingswijze zelf wel altijd trouw? Ik geloof van niet. In hoever bv. kunnen we de overwegingen op blz. 234-236 nog beschouwen als resultaat van dergelijk onderzoek? Van Eemeren tracht daar, met gebruikmaking van sociologische en politiek-getinte categorieën van onze tijd, de ethische en religieuze normen van Vondels levensbeschouwing vast te leggen, die hij dan steevast als ‘Vondels systeem’ aandient. Voor de beoordeling van 17de-eeuwse auteurs, die in de uitwerking van hun drama's zoveel verschuldigd zijn aan klassieke modellen en opvattingen, passen die m.i. allerminst.
Mijn tweede vraag geldt de indeling in 4 hoofdcategorieën voor de bepaling van de functie van schuld, waarvan de eerste beoordelaar het schema heeft beschreven. In A1 worden 5 oorspronkelijke stukken ondergebracht en 5 vertalingen, die, naar het zeggen van de auteur zelf, niet of slechts in zeer beperkte mate bij de bespreking worden betrokken. A2, waarin de meesterwerken Lucifer, Jephta en Adam in Ballingschap voorkomen, krijgt 9 treurspelen en 1 vertaling toebedeeld. B1 moet het daarentegen met 1 enkel toneelstuk stellen en twee vertalingen, terwijl B2 9 oorspronkelijke stukken toegewezen krijgt en geen enkele vertaling. Laten we de 2 vertalingen terzijde, wat normaal is, dan treffen we in de subcategorie B1 slechts 1 stuk aan, en dan nog wel een gelegenheidsstuk: de Leeuwendalers, door Vondel zelf ‘lantspel’ d.i. pastorale genoemd. Als zodanig neemt het in de dramatische productie van Vondel wel een geheel eigen plaats in en heeft het weinig te maken met de eigenlijke tragedies. Voor de uitwerking van het schuldmotief heeft het haast geen betekenis, wat de auteur zelf toegeeft (zie o.a. de blz. 121-122). Als 3de pijler voor de uitbouw van de 4 bovengenoemde categorieën vormt dit spel wel een zwak steunpunt en de indeling in 4 wordt er nogal onevenwichtig door.
Mijn besluit wil ik dan als volgt formuleren.
Zonder enige twijfel mag deze studie als verrijkend beschouwd worden voor het Vondel-onderzoek. Zij is de vrucht van een lange, geduldige en interessante speurtocht naar alle aspecten van het behandelde motief in Vondels dramatisch oeuvre. De auteur verdient
| |
| |
lof en waardering voor de vele waardevolle inzichten en oordeelvellingen, die over geheel het werk verspreid liggen. Daartegenover staat evenwel dat een aantal van zijn uitspraken voor nuancering vatbaar zijn en sommige zelfs kritiek zullen uitlokken. Inkorting en herwerking van bepaalde delen dringen zich op. Ook de zeer ingewikkelde terminologie kan worden vereenvoudigd en doorzichtig gemaakt.
Op grond van deze overwegingen stel ik aan de Academie voor de ingezonden studie met goud te bekronen, maar ze slechts uit te geven nadat de auteur rekening zal hebben gehouden met de desiderata van de beoordelaars.
| |
Verslag van de heer A. Keersmaekers, derde beoordelaar.
In de inleiding van zijn omvangrijk werk heeft de auteur de hoop uitgedrukt, zeer bescheiden, ‘met deze dissertatie een bijdrage tot de Vondelstudie te kunnen leveren die door haar eigen gezichtspunt enkele nieuwe inzichten kan bijbrengen’ (blz. VI). Dat hij daarin geslaagd is, dat zijn werk een reële aanwinst voor de Vondelstudie is, blijkt duidelijk uit de uitvoerige besprekingen van de twee voorgaande beoordelaars. Het geheel treft de lezer door de grondigheid van het voorafgegane onderzoek en door de diepgang en de ruimheid van de behandeling.
Zowel de lof voor dat geheel als de meeste van de geopperde bezwaren betreffende inhoud, compositie en formulering, te lezen in de eerste twee beoordelingen, kan ik onderschrijven. Aan de bezwaren meen ik als derde beoordelaar nog de volgende te moeten toevoegen.
De formulering is vaak omslachtig, wellicht ten dele mede te wijten aan het haast overdadige gebruik van overtollige, alleen de lectuur vertragende woordjes als b.v. wel, dan, toch, gaan, om; het wegwerken van dergelijke overtolligheden zal de stijl aanzienlijk soepeler maken.
In de tekst en in de noten komen herhaaldelijk verwijzingen naar ‘later’, ‘infra’, voor; dergelijke beloften hebben eerder een hinderlijk effect; de aandachtige lezer zal zonder die vingerwijzing zich te gepasten tijde wel herinneren wat eerder werd geschreven.
Mijn belangrijkste bezwaar betreft het al te uitvoerige voetnotenapparaat. De bronverwijzingen staan gewoonlijk in de tekst van het
| |
| |
corpus zelf, daardoor hebben de meeste voetnoten een eerder ongewone functie gekregen: ze brengen nuances, verklaringen, aanvullingen en nieuwe elementen aan, zodat ze in zeer veel gevallen in het corpus thuishoren. Nu voert de uitgebreidheid van zeer veel noten de lezer wèg van het eigenlijke corpus, wat niet de bedoeling kan zijn.
Ondanks deze bezwaren heb ik met groeiende belangstelling het werk gelezen. Schuld, straf en genade is inderdaad een uitzonderlijk boeiend en vooral fundamenteel motief in het dramatisch werk van Vondel. Weliswaar vergt de lectuur een meer dan gewone vertrouwdheid met dat oeuvre en met wat daarover werd geschreven; om het fundamentele belang van de gekozen invalshoek en om de ‘ruimheid’, de diepgaande en rijke ontleding ervan kan het evenwel bezwaarlijk anders en bovendien biedt de auteur voldoende hulp met beknopte samenvattingen, citaten en verwijzingen. Vergt de auteur veel van zijn lezer, hij schenkt hem nog meer. Misschien zal die lezer het betreuren dat door de ‘tekstimmanente’ aanpak de dichter-in-zijntijd minder aandacht heeft gekregen, al wordt af en toe naar zeventiende-eeuwse opvattingen of ‘geplogenheden’ verwezen. Maar, zoals het werk er ligt is het een opmerkelijke bijdrage tot de Vondelstudie.
Daarom, en ondanks de geformuleerde bezwaren waarmee de auteur rekening kan houden voor een eventuele uitgave, sluit ik me met overtuiging aan bij het voorstel het werk, naar de geijkte formule, ‘met goud te bekronen’.
|
|