| |
| |
| |
De agenda's en carnets van Karel van de Woestijne. tekstuitgave en kritisch-historische studie
door François van Elmbt
Verslag van de heer A. van Elslander, eerste beoordelaar.
De door de heer François van Elmbt ingezonden studie valt in de eerste plaats op door haar grote omvang: drie lijvige delen van groot formaat (33 × 21 cm.), samen zowat 1145 bladzijden.
De delen Ia en Ib, doorlopend gepagineerd (II-784 pp.), brengen een overvloedig gecommentarieerde editie van respectievelijk de Agenda's en de Carnets van Karel van de Woestijne. Het derde en laatste deel (II) is een kritisch-historische studie (259 pp.), gevolgd door een Bijlage (pp. 260-320), een lijst Aangehaalde werken en tijdschriften (pp. 321-327), een Index op de persoonsnamen (pp. 328-338) en een Index op de inhoud van de Agenda's en Carnets: Van de Woestijnes aantekeningen (pp. 339-356).
In zijn Verantwoording heeft Dr. Van Elmbt duidelijk gemaakt wat respectievelijk onder ‘agenda’ en ‘carnet’ moet worden verstaan: in het eerste geval gaat het om ‘een zakboekje, dat niet alleen Agenda op het voorplat heeft, doch eveneens gedrukt dag, maand, jaar, eventueel de naam van een heilige, dus een jaarkalender bevat’, in het tweede geval om een notaboekje zonder meer. Beide soorten zakboekjes bevatten kostbare gegevens met betrekking tot leven en werk van Karel van de Woestijne, o.m. een groot aantal verzen en soms hele gedichten. Prof. Minderaa heeft bij het bewerken van zijn Aantekeningen bij het Verzameld Werk (8 dln., 1948-1950) een ruim gebruik gemaakt van deze zakboekjes. Samen met bewaarde handschriften en publikaties in tijdschriften stelden ze hem in staat allerlei varianten en vroegere versies mee te delen, de datering en genese van vele teksten te achterhalen. Ook Prof. Rutten, nog onlangs met de Karel van de Woestijneprijs bekroond, heeft het groot belang van deze documenten ingezien: nu vijfentwintig jaar geleden nam hij het
| |
| |
initiatief om, met de financiële steun van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de zakboekjes die toen nog in de nalatenschap voorhanden waren - ze berusten thans in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen - te laten microfilmen. Niet alle Agenda's en Carnets zijn nl. bewaard gebleven: van de Agenda's enkel die van 1912, 1914, 1915, 1916 (2 dln.), 1917, 1918, 1919 (4 dln.), 1926, 1927 en 1928; van de Carnets die van 1893, 1903-1905, 1920-1922, 1921, 1921-1922, 1922-1926, 1923, 1924-1925, 1926, 1927, 1927bis, 1928 en 1929.
In 1974 bezorgde Karel Jonckheere onder de titel Dagboek. Karel van de Woestijne een editie met ‘inleiding en begeleidende nota's’ van het Carnet 1903-1905 en in 1977 publiceerde Dr. Van Elmbt in het tijdschrift Spiegel der Letteren teksten uit het Carnet 1893, dat inmiddels was teruggevonden. Dat waren echter maar een paar grepen uit de bewaarde zakboekjes. Eerst in het door Dr. Van Elmbt ingezonden prijsantwoord wordt de volledige maar niet integrale tekst - er werden enkele gegevens van persoonlijke (en financiële) aard op verzoek van Mevr. Paul van de Woestijne weggelaten - uitgegeven.
Het mag niet gezegd worden dat de typografische weergave van de inhoud van de Agenda's en Carnets met de begeleidende tekstkritische en kritisch-historische aantekeningen bijzonder aantrekkelijk is te noemen: de gestencilde bladen zijn niet alle van goede kwaliteit en de gebruikte lettertypes bieden weinig afwisseling, maar bij een gedrukte weergave zouden de editorische problemen ongetwijfeld op een veel bevredigender wijze kunnen opgelost worden. De nogal schamele presentatie, met tal van correcties, schrappingen en schriftelijke toevoegingen, allesbehalve een ‘lust voor het oog’, doet echter niets af van de grote verdiensten van deze editie, die we enkel nog wat secuurder hadden gewenst. Aan de aantekeningen werd veel tijd en zorg besteed. Krijgen we wel eens de indruk dat er nu eens te veel, dan weer te weinig verklaard werd, ze getuigen in ieder geval van een grondige vertrouwdheid met de biografie en het oeuvre en met de niet altijd even overzichtelijke literatuur ter zake. Dr. Van Elmbt heeft trouwens al een tiental jaren geleden op dat domein zijn sporen verdiend met zijn merkwaardige publikatie Godsbeeld en godservaring in de lyriek van Karel van de Woestijne (Brugge 1973). Ook nu weer levert hij een substantiële bijdrage voor de Van de Woestijne-exegese in de kritisch-historische studie die zijn eigenlijke teksteditie op gelukkige wijze afsluit en afrondt. De heer Van Elmbt
| |
| |
schijnt zich hier ook meer thuis te voelen dan in het meer nuchter filologisch-editorische deel. Deze ruim 250 bladzijden zijn ook heel wat meer geworden dan een ordening en een toelichtende interpretatie van het in de eerste twee delen bijeengebrachte materiaal. Hier is iemand aan het woord die niet enkel complexe problemen in verband met de ontstaansgeschiedenis en de datering van de teksten op heldere en intelligente wijze kan behandelen, maar ook een bijzondere feeling heeft voor de typisch Van de Woestijniaanse atmosfeer, voor de diep-religieuze thematiek en de structureel-poëtologische aspecten van een oeuvre dat een unieke plaats inneemt in de literatuur van het fin de siècle. Voortbouwend op het werk van zijn voorgangers: Minderaa, Aerts, zijn leermeester Rutten, heeft hij de interpretatie van het oeuvre verrijkt en verdiept. Ik aarzel dan ook niet het ingezonden prijsantwoord voor bekroning door de Academie voor te stellen.
| |
Verslag van de heer J. Aerts, tweede beoordelaar.
De auteur van De Agenda's en Carnets van Karel Van de Woestijne: Tekstuitgave en kritisch-historische studie, Dr. François van Elmbt, biedt ons een werk van een verpletterende omvang aan, in drie volumineuze delen.
Het eerste deel behelst de uitgave van de agenda's, die versregels of losse woorden en beelden, soms bijna gehele gedichten van de dichter bevat. Verder lezen wij belangrijke beschouwingen over God, over de levensgewoonten van de dichter, zijn reactie op gebeurtenissen van de dag en op toevallige ontmoetingen, artistieke opmerkingen of ideeën en versregels van andere dichters, die hem getroffen hebben. Men kan in deze agenda's ook de oorlogsperikelen volgen en de reactie van de dichter daarop, alsmede allerlei informatie ontvangen over zijn journalistiek werk.
De tekstuitgave van Dr. F. van Elmbt biedt, voor zover ik zonder kennis van de oorspronkelijke tekst oordelen kan, een minutieuze en gedetailleerde beschrijving, met bovendien heel wat kritische historische verklaring.
Het tweede deel bevat een uitgave van de carnets, die zeer belangrijk is voor de diepere kennis van zijn poëzie. Zij bevatten vele gedichtfragmenten, zelfs vele gedichten in hun geheel met al hun varianten. Soms zijn er ook Franse verzen. Heel veel gedichten of fragmenten zijn fascinerend en mooi. Vanaf 1920 wordt Karel van de
| |
| |
Woestijne docent aan de Gentse rijksuniversiteit. Wij krijgen hier inlichtingen over zijn colleges, over de te doceren stof. Daarnaast zijn er interessante nota's over kunstbelevingen en over zijn journalistieke artikels in de N.R.C. Wie weet dat de dichter Van de Woestijne zich in zijn tweede lyrische periode zeer sterk oriënteert in religieus-mystische richting, zal hier worden geboeid door heel wat notities over zijn ‘expérience mystique’. Uiterst boeiende lectuur!
Het derde deel van Dr. F. van Elmbt biedt waardevolle interpreterende en evaluerende commentaar. De ontleding van deze agenda's en carnets laat hem toe waardevolle besluiten te trekken over de aard van Van de Woestijne's natuur, hoofdzakelijk in zijn ‘fantasiewereld levend’, weinig voor het publieke forum geïnteresseerd. De uitgever volgt vooral nauwlettend de ontwikkelingsgang van de dichter op religieus gebied naar de mystiek toe. Dr. van Elmbt verzamelde ook veel gegevens over genesis, varianten en interpretatie van Van de Woestijne's dramatische poëzie alsmede over zijn scheppend proza. In dit proza onderscheidt men uitgegeven en onuitgegeven werk. Het onuitgegevene bestaat uit fragmenten en ontwerpen. Vooral betreffende het gedrukte proza geeft Dr. van Elmbt waardevolle commentaar, soms in literairhistorisch opzicht belangrijk, soms critisch aanvullend over de werkwijze van de schrijver, de evolutie van onderwerp of stof, enzovoort, enzovoort.
Karel van de Woestijne is bovenal een lyrisch dichter. De commentaar van de uitgever is dus op dit gebied zeer overvloedig en zéér kostbaar. Hij bevat talrijke gegevens over correcties, aanvullingen, structuren e.a., zowel in de afgewerkte en gedrukte gedichten als in de onuitgegeven fragmenten en ontwerpen. Talrijke problemen van stylistische, formele en technische aard over de lyriek van Karel Van de Woestijne's tweede periode inspireren Dr. F. van Elmbt hier tot belangrijke en originele bespiegelingen.
Nadat ik zelf een tweetal analyserende boeken heb kunnen publiceren over de lyriek van Van de Woestijne in zijn eerste periode, hoop ik dat Dr. van Elmbt dit analyserend werk voor de tweede periode zal voortzetten. Déze uitgave bewijst dat hij daartoe reeds goed op weg is en daartoe ook alle talenten bezit.
Zijn critische uitgave van Karel van de Woestijne's agenda's en carnets verdient een schitterende bekroning. Is zij met haar meer dan 1100 pagina's ook uitgeefbaar? Het lijkt mij een groot probleem! Inmiddels zou het wel zeer wenselijk zijn voor de voortgang van de Karel van de Woestijnestudie dat men de schrijver van deze uitgave
| |
| |
de financiële middelen zou schenken om zijn monumentale critische uitgave in enkele archiefdepots beschikbaar te stellen voor de gegadigden.
| |
Verslag van de heer J. Weisgerber, derde beoordelaar.
Een bijzonder boeiend en belangwekkend onderwerp. Een tekstuitgave van de agenda's en notitieboekjes van Van de Woestijne kan kostbare diensten bewijzen niet alleen uit een historisch oogpunt (i.v.m. de mensen die hij ontmoette, de boeken die hij las enz.), maar ook op het gebied van de literaire kritiek. Dankzij deze uitgave van de carnets kunnen we nu inderdaad de wordingsgeschiedenis van bepaalde gedichten stap voor stap reconstrueren en weten we beter hoe de auteur te werk ging. Het hoofdstuk uit de kritisch-historische studie dat daarop betrekking heeft (III, Problemen van formele en technische aard) is volgens mij ongetwijfeld het beste.
Een tekstuitgave eist in de eerste plaats nauwgezetheid en acribie. Ik heb niets dan lof voor de voorbeeldige wijze waarop de heer Van Elmbt de eerste schetsen identificeert en het materiaal beschrijft, nl. de band, het voorwerk, het binnenwerk enz. Dat alles beantwoordt aan de gangbare eisen. Deze opmerking geldt jammer genoeg niet voor de tekst zelf. Weliswaar confronteerden het ontcijferen en het transcriberen van het handschrift alsook het overtikken ervan de uitgever met bijzonder netelige problemen, maar de typografie laat veel te wensen over. Al gaat het meestal om beuzelarijen, toch hangt de betrouwbaarheid van het werk per slot van rekening af van de nauwkeurigheid waarmee het origineel wordt weergegeven. Als de ‘tikfouten’ vergissingen van Van de Woestijne zelf zijn, dan dient dat uitdrukkelijk te worden vermeld. B.v.: op p. 40: ‘De sluis van uw gesclacht’ (geslacht?); p. 73: ‘Minist. van Financië’; p. 75: ‘Belgishce’; p. 161: ‘absurb’; p. 266: ‘Daatna’ (Daarna); p. 267: ‘voordrachr’; p. 271: ‘ezelkaaretje’ enz.
Op dgl. plaatsen zou de lezer graag willen weten of hij met echte fouten van de schrijver dan wel met fouten van de uitgever te maken heeft.
Veel hinderlijker is de typografie wat de ‘opmaak’ of lay-out betreft. Een tekstuitgave dient niet alleen accuraat te zijn, maar de verwijzingen naar commentaar en uitleg moeten ook duidelijk zijn. Vaak is dat niet het geval. Op p. 39 staan bovenaan een reeks ver- | |
| |
wijzingen, van 1 tot 7, naar voetnoten die we, zoals normaliter te verwachten is, onderaan aantreffen. Daarop volgt dan een tweede reeks, van 1 tot 6 (4 ontbreekt), die pas op p. 40 worden verklaard. Dit maakt het werk vast en zeker niet bruikbaarder. Vanzelfsprekend worden de voetnoten bij p. 40 eerst op p. 41 gevonden.
Ook de aard van de aantekeningen stelt me niet helemaal tevreden. Het was b.v. overbodig in de voetnoten het Nederlands of het Duits van Van de Woestijne te verbeteren (vgl. p. 75: Chineesche, deutsche). Aan de andere kant wordt alles wat evident is, hetgeen de gewone lezer al weet, wel verklaard: op p. 55: de Matthäus-Passion is een ‘Beroemd oratorio van J.S. Bach’; p. 80: Mozart is een ‘Oostenrijks componist’ en Bach ‘een Duits componist’; p. 108: Lettres de mon moulin wordt omschreven als een ‘novelle’ van A. Daudet (eigenlijk een verhalenbundel); p. 119: Valenciennes is een ‘industriestad in Noord-Frankrijk, onderprefectuur van...’; vgl. ook pp. 214 en 369. De heer Van Elmbt wil alles verklaren - of ongeveer alles. Goethe echter niet, omdat zijn ‘leven... te bekend’ is ‘opdat wij hierop zouden terugkomen’ (p. 222). Zelf wijkt hij af van de door hem voorgeschreven regel doordat hij bepaalde zaken willekeurig weglaat. Op p. 441 neemt hij de treinuren Oostende-Gent (terecht) niet op; op p. 617 doet hij dat wel. Systematisch is de werkwijze allesbehalve. De voornaamste leemte houdt echter verband met inlichtingen die we ongaarne missen, d.w.z. informatie die de tekst verstaanbaar zou maken. B.v. op p. 65: Brief van ‘Robert’. Wie is ‘Robert’?; p. 281: ‘Expos.-Giroux’, de welbekende kunsthandel, identificeert de uitgever wel (p. 282), maar ‘Expo. Champignon rue des Sols’, een aantekening die de lezer intrigeert, wordt niet toegelicht.
Rekening houdend met het belang van het werk voor de Van de Woestijne-studie en de literairhistorische commentaar stel ik voor het wel te bekronen, maar niet te publiceren. Met het oog daarop zou de heer Van Elmbt de tekst nog eens zorgvuldig moeten nakijken, de typografie duidelijker maken en de aantekeningen omwerken, d.w.z. de bestaande voetnoten bekorten of weglaten en de onmisbare verklaringen aanvullen.
|
|