Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||
Brieven uit Wenen en Gent
|
Augsburg 9.11.1842 |
Augsburg 15.12.1842 |
Augsburg 2.1.1844 |
Augsburg 21.3.1844Ga naar voetnoot(3) |
Augsburg 10.7.1844Ga naar voetnoot(4) |
(Augsburg na 8.11.1845) |
Augsburg 9.6.1846 |
Heidelberg 7.6.1847 |
Heidelberg 6.7.1847 |
Heidelberg 1.2.1848 |
Frankfurt 29.5.1848 |
Gent 7.6.1848 (klad van S. aan H.) |
Frankfurt 16.4.1849 |
Heidelberg 15.9.1849. |
Zo te zien een vrij onevenwichtig samengesteld pakket waarbij Snellaerts wederwoord maar zeer summier vertegenwoordigd was, zij het natuurlijk dat een deel van zijn andere, meer journalistiek bedoelde brieven - door Höfken al dan niet bewerkt of verkortGa naar voetnoot(5) - in de Augsburger Allgemeine Zeitung verschenenGa naar voetnoot(6). Voor zover hier te lande beschikbaar helpen ze ons bij het beschrijven van de vriendschap tussen beide correspondenten en van de thema's die erin ter sprake kwamen.
Meer en dieper inzicht werd mogelijk toen een toeval ons in het Staatsarchiv am Minoritenplatz te Wenen de nalatenschap Höfken - inmiddels als dank voor aan Oostenrijk bewezen diensten als hooggeplaatst ambtenaar bij het ministerie van economie tot het adellijke ridderschap von Höfken von Hattingsheim verheven - deed ontdekken. Daarin bevinden zich enkele aanvullende brieven van Snellaert die het beeld completerenGa naar voetnoot(7). Het zijn het origineel van de ene brief van Snellaert uit de universiteitsbibliotheek te Gent en drie nieuwe, onbekende brieven, resp. van 4.6.1847, 27.1.1848 en 5.1.1850.
Daarenboven vonden wij nog drie interessante stukken door de Antwerpse literator en politicus Johan Alfried de Laet aan dezelfde Höfken gerichtGa naar voetnoot(8), nl. van 17.11.1847, 30.7.1848 en 7 + 8.12.1848, zodat de epistolaire relatie Vlaanderen-Duitsland er thans als volgt uitziet:
van Höfken | van Snellaert of De Laet |
9.11.1842 | |
15.12.1842 | |
2.1.1844 | |
21.3.1844 | |
10.7.1844 | |
(na 8.11.1845) | |
9.6.1846 |
7.6.1847 | 14.6.1847 |
6.7.1847 | 17.11.1847 (DL) |
27.1.1848 | |
1.2.1848 | |
29.5.1848 | 7.6.1848 |
30.7.1848 (DL) | |
7 + 8.12.1848 (DL) | |
16.4.1849 | |
15.9.1849 | 5.1.1850 |
Het blijkt niet waarschijnlijk dat veel ontbrekends hier nog zou kunnen worden aan toegevoegd: in elk geval is de reeks vanaf 1847 thans vrij bevredigend.
***
Uit de oude Gentse collectie had Jacob in 1917 een twintigtal citaten gehaald en besproken. Als leerling van Willem de Vreese lag zijn tekst ook helemaal in diens lijn én in de verwachtingen van een deel van de radicale publieke opinie in Vlaanderen, die, na de vernederlandsing van de universiteit in 1916, van de Duitsers steun verwachtte bij de uitbouw van het Vlaamse streven naar politieke en economische autonomie en dat tot peiling van de Duitse inzichten naar precedenten in het verleden zocht. Voorzichtigheidshalve voorzag hij het geheel wel van een neutraal-wetenschappelijke titel.
In zijn inleiding schetste Jacob bondig Höfkens dubbele doel: het bewerken van de eenmaking van het verbrokkelde en verdeelde Duitse rijk en het bevorderen van handels- en economische en culturele betrekkingen tussen de Duitse bondsstaat en België (subs. Vlaanderen). Ook Höfkens uitdrukkelijke waarschuwen tegen een te enge economische verbinding (een tolunie) met Frankrijk - die een politieke opslorping van België door Frankrijk minder dringend, zoniet overbodig zou maken - verklaart hij nader.
Daarbij belicht Jacob het bewogen leven van de karakter- en temperamentvolle publicist en journalist Höfken (1811-1889), die zich én als politiek economist en als Platduitser tot Vlaanderen aangetrokken voelde en hier in 1842, als 30-jarige, ook een uitgebreid bezoek bracht en (iets later, in 1848) buitenlands briefwisselend lid van De Tael is gansch het Volk werdGa naar voetnoot(9).
Dit alles - doelstellingen en ervaringen - zou resulteren in een reeks persberichten in de Augsburger Allgemeine ZeitungGa naar voetnoot(10) en vanaf juli 1847 in de Deutsche Zeitung, die hier te lande eveneens moeilijk te vinden is, en in een aantal uitvoerige boeken van zijn hand. Zo o.m. Der deutsche Zollverein in seiner Fortbildung van 1842, Belgien in seinen Verhältnissen zu Frankreich und Deutschland mit Bezug auf die Frage der Unterscheidungszölle für den Zollverein uit 1845 en Vlämisch Belgien uit 1847. Maar ook in een hechte vriendschap met Snellaert: getuige de boven vermelde reeks brieven die duidelijk wijzen op Höfkens overtuiging van het organisch en onlosmakelijk verband tussen de buitenlandse en de binnenlandse politiek van de jonge staat.
In zijn tweede boek had hij dit strakker en duidelijker geformuleerd dan in de doorgaans meer tot het amicale en familiale nieuws beperkte briefwisseling.
Illustratief is daarvoor het feit dat Willems, die Höfkens inleiding van Vlämisch Belgien door Snellaert voor zijn Belgisch MuseumGa naar voetnoot(11) liet vertalen, uitdrukkelijk vermeldde dat de erin uitgedrukte strekking voor rekening van de schrijver bleef!
Zowel de toon als de verstrekte feitelijke gegevens zijn vrij uitzonderlijk voor de tijd. Bijv. reeds waar Höfken het bepaald kleurrijk over de revolutie van 1830 heeft:
Gedurende eene maend arbeidde men aen de ‘legale’ omwenteling; het inrukken der koninklyke troepen binnen Brussel veranderde den toestand; de omwenteling werd geweldig, zy begaf zich op de straten begeleid van klein geweervuer en kanongedonder. Den eersten dag bleef van alle de volksmenners der ‘legale’ omwenteling slechts één man over, Engelspach-Larivière (hoe voorspellend is deze duitsch-fransche naem!) die vol koenheid het hoofd in de schans stak, en als eenig geleider enkel door zyn onbuigzamen wil de regeeringsloosheid overheerschte. Den volgenden dag moest men mannen aenstellen van eene minder twyfelachtige ja van beproefde behendigheid.
Een bestieringscomité werd opgerigt, dat na den aftocht der koninklyke troepen in een ‘voorloopig bestuer’ veranderde. Wanneer dit zichzelven op het stadhuis instelde, bestond al zyne have in eene groene tafel, twee flesschen die elk eene kaers droegen, en 10 gulden 36 cent. Dat is historisch. Van zulk een zwak beginsel ging het voorloopig bestuer uit, om eenen onafhankelyken welhaest van gansch Europa erkenden staet te konstitueeren. Wanneer eene orde van zaken ondergaet, dan plaetst zich tusschen het verledene en de toekomst een tusschenryk, waerin voor 't oogenblik het geweld toebehoort aen wie het aenvat. Het voorloopig bestuer had nu het zegelmerk der noodzakelykheid: zy behoefde eene krachtigere: de volkswil moest gehoord worden. Een dekreet beriep by middel van kiezingen het kongres, dat uit twee honderd door de burgers rechtstreeks gekozene leden samengesteld zou zyn. De vroegere generale staten gingen sedert Keizer Karel van de provinciale staten uit, gelyk thans nog in Holland. Het kongres had voor zending het van 't voorloopig bestuer voorgedragen grondwetsontwerp te keuren en de grondwet plechtig te bekrachtigen. Een gewigtige dag was de 10 november, wanneer hetzelve by den heldersten zonneschyn te samen kwam. Onzekerheid en vrees weken opvolgelyk voor nieuw vertrouwen. Het bestuer legde zyn afgeloopene magt (tegen De Potter's meening) in de handen van het kongres neder, en ofschoon het daerin bevestigd werd ‘tot dat het kongres een bepaelde regeering zou vastgesteld hebben’, vereenigde evenwel de volksvergadering wezentlyk alle staetsmagt in zich: - zy beschikte oppermagtig. Toen blikte half Europa met medelyden of haet op België; de verschyning hield men voor schimmig, ja men weerhield zich niet de Belgen ‘krankzinnig’ te verklaren. De belgische nyverheid, onder bescherming der hollandsche koloniën, en by middel van hollandsche kapitalen en schipvaert zoo hoog gestegen, gevoelde de hardste slagen; de koloniën sloten zich voor het belgisch fabrikaet; de Oostindievaerders gehoorzamende aen de eischen van den Rotterdamschen en Amsterdamschen handel, lieten Antwerpens breede haven ledig; de katoen-en andere fabrieken lagen stil, de arbeidslieden zaten zonder werk en brood, het waelsch mynwezen was in zynen aendrift gestremd, de kolen- en yzerverzendingen naer de beneden-Maes hielden op. Elkeen zag de Belgen onvermydelyk in hun verderf snellen; en hoe grooter
de verblindheid zich er tegen vertoonde, hoe onbezonnener, wilder en gevaerlyker men den onwentelingsgeest hield die over Belgie heenbruischte. En evenwel hoe heeft zich alles sedert vyftien jaren vreedzaem en rustig en gedyend onder den scepter eens wyzen konings voorgedaen! Geen spoor van verstooring heeft de zoo gevreesde volksgeest achtergelaten, wel gewrochten van grootheid en roem: spoorwegen die het land doorkruissen, vaerten en andere grootsche werken. Het aenvankelyk zoo arm bestuer, meer dan magtige ryken, heeft in korten tyd milioenen kunnen besteden aen nuttige ondernemingen, die nu den staet langs alle zyden schatting toebrengen en geldbronnen openen; en nog jaerlyks besteedt het over de twaelf milioen aen dergelyke inrigtingen voor de volkswelvaert. Ja, ook de Belgen kunnen, alle zorgen ten spot, hunne oude tegenstanders met Platen's woorden uitnoodigen:
‘Dees zoo ontzetlyke vrees voor den geest, gy goeden, ontstelt u;
Komt hem na, hy is lieflyk en zonder gevaer.’
Daarna schrijft hij uitvoerig over België's economie, die niet los te zien valt van de
diepere tweespalt aen beide volksdeelen, - aen het kleinere maer heerschend waelsch-fransche, en aen het grootere verdrukte vlaemsch-duitsche; en zoo vertoont zich de toestand des jeugdigen staets in zyne zoo wel koophandelyke als staetkundige uitzichten naer buiten niet verzekerd, en in dit gevoel van onzekerheid dobbert Belgie nog heên en weêr, en zoekt het, nu hier dan daer, zyne verbrokkeling te ontvlugten, zonder toch tot een vast einde en in het regte evenwigt te geraken. Aen de gelukkige oplossing dezer beide, innig met elkander verbondene vragen, knoopt zich Belgie's toekomst vast; ze zyn de gewigtigste voor elke beschouwing van dit land. Wordt nu de innigenationale tegenstrydigheid gelukkiglyk opgelost in het regtsleven des staets, wat door gelyke regtdoening aen beide deelen mogelyk is, en vindt de staet naer buiten eene houding die zyn innig evenwigt, zyn innige zelfstandigheid bevestigt, en zonder gevaer voor dezelve zynen toestand van afzondering wegneemt, wat naer myne overtuiging niet in eene verbinding met het gecentraliseerde Frankryk, maer alleen by middel eener federa-
tieve opneming in den duitschen statenbond mogelyk is; dan eerst kan het jonge koningryk zich aen zyn volste bewustzyn van duer en gedying overgeven.
Het tegen over elkander staen der Vlamingen en Walen gelykt de vroegere Hollandsch-Belgische tweespalt, en is er tevens van onderscheiden. Belgie's geschiedenis is voor beide bestanddeelen tamelyk dezelfde, beide leven in dezelfde godsdienstige begrippen. Het mangelt evenwel het Walenkwartier aen eene eigene spraek, doch niet aen eene byzondere bedryvigheid, vereenzelvigd met de natuer en de schatten zyner berglanden. Dit geeft er eene zelfstandige, industrieele gewigtigheid aen, welke het nader tot Duitschland dan tot Frankryk brengt. Zyne spraek is eigenlyk maer een patois, dat van plaets tot plaets verwisselt, en op geene beschaving en letterkunde, gelyk het Nederduitsch, roemen kan. De beschaefde Walen spreken deels fransch, deels hoogduitsch, en houden aen de eene of andere letterkunde; de gansche waelsche bevolking, een derde der belgische, telt nauwelyks 1 1/2 milioen, terwyl 8 tot 10 milioen menschen nederlandsch verstaen. Steunt de waelsche nyverheid op de bergschatten, op het yzer, de steenkolen, het tin, het hout, enz., de vlaemsche roemt op de voortbrengselen des akkerbouws, op wol, vlas, hennep, als mede op zeevaert en handel en de bewerking van derzelver hoofdartikels, van boomwol, suiker, tabak. Ginds is de volksvlyt meer een hamerende, hier een spinnende, wevende en varende bedryvigheid.
Over de verfransende invloed zegt hij:
Wanneer men dit schoone land in zyn wezen, in weerwil der ongunstige langdurige onduitsche betrekkingen, van den franschen invloed nog niet verknaegd ziet, dan moet men de hoop voeden voor zyn duitsch-blyven, en men beklaegt nog dat, door afscheuring en vervreemding van het zedelyk gemeenegoed des duitschen volks, zyne ontwikkeling vertraegd en gestremd werd. De fransche invloed vertoont zich hoofdzakelyk by de voorname stadwereld; inwendig blyft de kern des volks gaef en gezond: uit hem kiemt de yver voor beschaving en bevryding der volksspraek, en het brengt ook deze neiging reeds in het gezelschappelyk leven bloeijend te voorschyn. De bekwaemsten onder de Vlamingen begrypen wat een verlies hun volk bedreigt, en hoe
dringend de nood is dit voor te komen; dat men de voortbeoefening der spraek noodig heeft en daertoe allereerst de levendige heraenknoping met de oude letterkunde, als mede eene aenleuning van daermede strookende beschaving en letterkunde, ten einde tegen de door uitwendige staetsaengelegenheden begunstigde vorderingen van 't fransche grondbeginsel krachtiger wederstand te kunnen bieden: zoo wordt geest door geest bevochten. Het geldt hier niet enkel het verlies eener edele moederspraek, maer daermede is de ontgeesting, de versmading en de knechtschap des volks verbonden; met de spraek worden de volksziel en gemoed, zyne zeden en innigheid bewaerd. Onder een zedelyk vreemd juk verkrygt geen volk eene zelfstandige vrye ontwikkeling: deze is voor de Belgen mogelyk door de verheffing der vlaemsche volksspraek tot staetsspraek. Niet dat men daerdoor den Walen het vlaemsch wille opdringen - zy mogen in het waelsch of fransch hunne zaken beredderen - maer de tael van het grootste deel des lands moet evenzoo geacht zyn, en, als de alleen aen het land eigene beschaefde tael, den voorrang boven eene vreemde genieten, niet van deze als dienstbode behandeld worden.
Bezwaerlyk echter kan de belgische staet zich van de invloeden losmaken, waer zyne geboorte van uitging. Aen de natuerlyke werking van den voorheerschenden invloed van 't fransch in den staet durven zich volklievende mannen zoo gereedelyk niet onttrekken, om zelve te kunnen werken; de in 't fransch geschrevene dagbladen alleen leidden de staetkundige beweging, en verzekerden in de balans den doorslag aen de Walen. De haerd, waerop het vuer der vlaemsche beweging flikkert, het harte der jongelingschap, is op het staetkundig tooneel tot nog toe van weinig gewigt; intusschen juist door den jeugdigen drang en storm, den yver, de koenheid en den drift, waertoe de jongelingschap in staet is, wint van eene andere zyde de moedertael de noodige veerkracht voor een zegebelovenden wederstand.
Volgende passus zal De Laet verder inspireren tot een hele uiteenzetting over het liberalisme en het katholicisme in België:
Om de bezwaren en bestrevingen der Vlamingen behoorlyk te waerdeeren, mag men twee faktoren der belgische omwenteling,
het fransch liberalismus en de katholyke geestelykheid, niet uit het oog verliezen. Innerlyk gansch onderscheiden, behooren zy ook over het algemeen onderscheidene landsgedeelten toe: het walenkwartier was meer de revolutionaire, het vlaemsch gedeelte meer de katholyke faktor. Ginder werkte de omwentelende fransche geest, werd het zaed des oproers onophoudelyk gestrooid en door de Parysche zon aen 't groeijen gebragt; hier was dezelfde propagande werkzaem die de belgische omwenteling tot het uiterste gedreven heeft, en die het minst voor eene inlyving met Frankryk gestemd is. De vlaemsche gewesten waren over het algemeen stoffelyk wel, in Vlaenderen en Braband had het fabriekwezen eene uitnemende uitbreiding gekregen; Antwerpen en Oostende voerden eenen uitgestrekten, sints lang door hen niet meer gekenden zeehandel. Het omzien naer de fransche spraek was dus natuerlyk in Vlaenderen een weinig geschikt middel van opstand; doch hier waren in werking het oude wantrouwen tegen het protestantsch Holland, en de door eenige onvoorzichtige regeeringsmaetregelen, door fransche liberalen toegejuicht, ontstelde en van Frankryk vlytig gevoedde bekommering der katholyke geestelykheid. Alhoewel de Franschen den ouderen stam der Bourbons verbanden, omdat zy hen voor werktuigen van priesterheerschzucht hielden, schaemden zy zich nogthans niet in een naburig land deze ten hunnen dienste begeerlyk te maken en aen te hitsen. Intusschen is dit onder beding te verstaen, dat de Belgische geestelykheid der revolutionnaire party wel is waer haren invloed liet, doch niet tot een gelyk doeleinde met haer wilde komen, en zelfs omtrent het begin der beweging zich van haer afscheurde. De geestelyke bewerker gedroeg zich meer lydzaem, schoon steeds een wil achter de eenheid vertoonende; de andere bewerker was de dadige, de bewegende. Vlaenderen volgde nu schoorvoetend, ja deels weêrstrevend en met afschuw; doch de verhoudingen waren te ongunstig, de gevolgen te onzeker dan dat het pogingen zou gedaen hebben van een ander doelpunt te betrachten. Van hier gaet de tegenwoordige toestand van zaken uit.
Een en ander is ongetwijfeld de neerslag van gesprekken die Höfken in 1842 in Vlaanderen mocht voeren of van brieven die hij daarna ontving:
Daer de waelsch-fransche party de omwenteling doordreef, maekte zy zich van het bestuer meester, en bezettede alle plaetsen met hare mannen; Duitsch-Belgie geraekte in een ondergeschikte, onderdrukte stelling, en werd overstroomd met waelsche beambten en ‘franskiljons.’
Tot hen behoorden tot heden toe de ministers, die allen meer of min denzelfden franschen omwentelingsgeest hartelyk volgden: men wilde Belgie centraliseeren; Brussel zou een belgisch Parys, het middelpunt van geheel het staetkundig leven worden; aen de hoofdstad, van waer de Zuid-Brabandsche revolutie uitging, zou de heerschappy verblyven. Maer de vlaemsche steden en gewesten zyn in de ziel afkeerig van het fransch centralisatiebeginsel. Niemand zal willen staende houden dat Belgie reeds in bezit is van al het goede der vryheid - het ware een gering kleinood, by eenen straetoploop te veroveren. O neen, de vryheid is het brood dat de volken in het zweet des aenschyns verwerven zullen. Thans zyn de Walen bevredigd, terwyl de Vlamingen eerst nog, op duitsche wyze, grondig over hunnen toestand en vroegere geschiedenis beginnen na te denken. Van dit laetste echter willen de Walen niets weten; volgens hen moet 's lands geschiedenis eerst met de septemberdagen van 1830 aenvangen. Hei! zy waren sedert die dagen zeer wel! wie kan het hun kwalyk nemen? zy verstaen beter het fransch, de franskiljons allerbest het ‘metier des solliciteurs’ - en in Vlaenderen en Braband zyn de vetste plaetsen. Uit honderde daedzaken en uit de vertrouwelyke gesprekken van hoogere ambtskringen mag men vaststellen dat de regeering, uit de omwenteling onmiddelyk ontstaen, 's lands ware behoeften, Belgie's eenig mogelyke toekomst niet erkend heeft. De koning, hoe welmeenend voor het duitsch grondbeginsel, moet het aendringen der beambten, der kamers, der centralisten toegeven, ofschoon hy gaern elke gelegenheid te baet neemt om den Vlamingen een aenmoedigend woord toe te sturen, dewyl hy ten heldersten inziet dat op hen de ware onafhankelijkheid en toekomst van zyn koningryk steunt. Het is eene bewezene zaek dat de vlaemsche menigte in eene gelyksoortige onderdrukking leeft, als eens de van de Romeinen overwonnene volkeren; of, om my nader uit te drukken, daer is overeenkomst gelyk tusschen de laetste helft der middeleeuwen en het begin van den nieuweren tyd, wanneer de boek-staet- en regtspraek het latyn, en alzoo aen het
volk onverstaenbaer geworden was. Thans geldt hier het fransch voor het latyn: de wetboeken zyn fransch, gelyk geheel het justitiewezen, en voor het volk, dat om de regtswetenschap boeten moet, onverstaenbaer. Het is waer, de Vlamingen zyn uit de staetsdienst niet gesloten; zy moeten echter vooraf eene vreemde spraek leeren, willen zy niet voor de bediening van den geringsten post onbekwaem blyven, zelfs in hun eigen land. Ook staet het hun allezins vry de wetten in het vlaemsch te lezen; doch de fransche tekst alleen heeft ambtelyke kracht, alleen deze geldt voor de regtbank. En wanneer nu een beambte dit, door de grondwet aen elken burger verzekerd regt der talen, ten opzichte der vlaemschsprekenden verydelen kan, is dat nog vryheid, is dat nog regt voor de wet? Vroeger waren de regeeringen verplicht, overal waer zy met het volk in aenraking kwamen, zich van het nederduitsch te bedienen; algemeene wetten evenwel werden eventydig voor het walenkwartier in het fransch uitgevaerdigd. Thans worden, eilaes! de wetten in 't geheel niet meer in 't nederduitsch opgesteld, maer er in vertaeld; voor de wet echter is de oorspronkelyke tekst alles, de vertaling niets. Onder het hollandsch bestuer (1815-1830) oefende men het regt uit in de tale des volks, dat by dit middel reeds zoo verre gekomen was van zelf de meeste processen, namelyk voor de korrektionneele regtbank, te bezorgen. Heden kan de groote menigte in de geringste zaek zichzelve niet meer verdedigen, zelfs niet voor het vredegeregt; telkens moet zy zich aen advokaten overgeven, elk daegschrift is haer onverstaenbaer, elke vraeg kost haer geld. Deze kunstig onderhoudene onmondigheid vult alleen de zakken der advokaten en hunner handlangers. De regtsgeleerden worden natuerlyk op zyn fransch opgevoed, en de geheele regtsontwikkeling is aen het volksleven onttrokken.
Eveneens staet het geschapen in alle administratievakken. De oostlyke grensbewoners verstaen de in 't fransch opgestelde tarieven niet, en van eene gansche brigade douaniers kan dikwyls geen enkele een woord nederduitsch ontcyferen, waerdoor vele kleine handelaers in boeten vervallen. De Vlamingen moeten akten onderteekenen die zy niet verstaen, straffen dragen die zy niet voorzien konden. De groote beginsels en waerborgen van openbaerheid, van spreekregt, van regtdoening by gezworenen zyn voor het vlaemsch volk zoo goed als niet be-
staende. Doorgaens worden de eerelykste burgers van de jurélysten geschrabd, omdat zy of de vreemde spraek niet kennen, of, er niet volkomen mede vertrouwd, bevreesd zyn zich onjuist uit te drukken. Hoe is 't mogelyk dat de uitoefening van een politiek regt met de kennis eener vreemde spraek verbonden is? De vryheid van tael blyft in Belgie eene logen, zoo lang het gebruik van 't vlaemsch in de vlaemsche gewesten niet een geregtelyk voorschrift wordt. Gelyk voor de geregtshoven, in de wetgevende kamers, in geheel het bureauwezen, in het leger, by de hooge en middelbare scholen het fransch heerschend is, zoo zyn allen die geen tyd of middelen bezitten om twee talen grondig te leeren, van elke deelneming daeraen verstooten. De waelschbureaukratische invloed is in den staet alvermogend, en staet in afhankelyk verband met den franschen staetgeest. Boeren en geringe burgers leeren regeering en staet niet anders kennen, dan wanneer zy belastingen of straffen betalen of hunne zonen onder de vaendels steken moeten. Voor den middelstand geldt omtrent hetzelfde; want eene vreemde tael verstaen en die nauwkeurig weten te gebruiken, zyn twee zeer verschillende zaken. Hieruit vloeit, zelfs voor den beschaefden stand, eene merkbare achteruitzetting, vooral in een grondwettelyk land, waer het op schoone volzinnen aenkomt, en dat in de eigenzinnigste tale der wereld, die by de meest onbeduidende misgreep eenen vloed van spot op de beste gedachten eens redenaers werpt. De bureaukratiegeest en het neefschap volenden deze uitsluiting. De weinige kiesbare Vlamingen echter zyn, juist dewyl zy goed fransch schryven en spreken, in den regel met franschen kost opgevoed; hunne rigting, beschouwingswyze, neigingen en denkbeelden zyn fransch, zelfs buiten hun weten. Daerom heeft het vlaemsch beginsel alsnog maer een zwakken steun in de kamers. Gelyk het thans geschapen staet - men moet het met leedwezen zeggen - vertoont zich de dietsche tael in Belgie, ofschoon door de meerderheid gesproken, nog als de tael der Heloten, de fransche daerentegen als degene der heeren en meesters.
Het geciteerde is lang, maar wel noodzakelijk om te demonstreren hoe een sympathiserende vreemdeling de Vlaamse problematiek zag en verwoordde. Ook om de reactie op zijn geschriften door De Laet
uit te leggen, en de openhartigheid waarmede deze repliceerde verklaarbaar te maken. Hij voelde in Höfken een gelijkgezinde.
***
Keren wij ons thans tot een vluchtige schets van de verwarde en verwarrende binnenlandse situatie in het Duitsland van de Vormärz en van na maart 1848: een periode die voor de Duitse geschiedschrijving zo belangrijk was dat daar de cesuur werd geplaatst tussen het vorstelijk absolutistisch heersen over een versnipperd Duitsland - en wat erna gebeurdeGa naar voetnoot(12).
De stoot tot democratisering kwam duidelijk uit het Romaans sprekend deel van Europa, en had vanuit Sicilië in februari 1848 Frankrijk en in maart Duitsland bereikt, waar de oude, sedert 1815 gevestigde structuren bedreigd werden en inwendig uitgehold.
Het eerste teken aan de wand was reeds de in 1847 optredende handels- en sociale crisis geweest. Ze resulteerde in hongeropstanden, boerenprotesten, pamfletten, petities aan de autoriteiten en in verbeten barrikadenstrijd. Aan de scherpzinnige economist Höfken was dit niet ontgaan. Geleidelijk groeide mede hieruit een algemeen verlangen naar vrijheid voor de burger en naar eenheid voor de staat. Liberalen en democraten behaalden in Zuid- en West-Duitsland een afgetekend succes: in Heidelberg werd op 5 maart 1848 een ‘Ausschuss’ van 7 leden samengesteld die opriep tot een nationale vergadering. Ook in Pruisen en Oostenrijk werd de roep naar ‘Constitution’ en ‘Anschlusz’ onafwendbaar: op 13 maart grepen in Wenen onlusten plaats, vertrok Metternich veiligheidshalve naar Engeland en werden er concessies aan de burgerij gedaan. Ook in Berlijn ontstonden rond 18 maart onlusten, viel de cavallerie het voor het koninklijk paleis verzamelde volk aan maar werd na het opwerpen van barrikaden voorzichtigheidshalve uit de stad verwijderd. Op 21 maart verklaarde de koning ‘Preussen geht fortan in Deutschland auf’: er werden eveneens ruimere vrijheden verleend.
Wat men verlangde was de vrijwaring van de rechten van de burger: vrijheid van pers en van vergadering, tegen censuur, zeer beslist
ook een opener vorm van rechtspraak en uitbreiding van het kiesrecht. Wat het hele land - niet alleen Pruisen - betreft, zette een gedecideerde minderheid van intellectuelen zich in voor de eenmaking, tegen het conglomeraat van oude, absolutistisch-monarchaal geregeerde vorstendommen in.
Hierbij werd men noodgedwongen geplaatst voor het principiële probleem van staat of volk, d.i. het nationaliteitenprobleem.
Behoorde men zich te bepalen tot al wie op het Duitse grondgebied woonde? Dit implicieerde dan, bijv. wat Pruisen betreft, dat ook een aantal Posen en Polen tot de staat zouden behoren. Het probleem was nog veel ingewikkelder en numeriek groter wat de Oostenrijks-Habsburgse erflanden betreft, waar men geconfronteerd werd met een mengelmoes van Slavische, Latijnse en Germaanse volkeren. Of was Duitser wie Duits sprak en voelde, m.a.w. werd het een etnisch probleem, de zg. Herderiaanse ‘Nation’? Dan hoorden de Duitsers in het buitenland hier eveneens bij en de Polen, Magyaren enz. niet. Höfken lijkt zeker in het begin deze laatste mening toegedaan.
Op 30 maart reeds vergaderde in de Paulskirche het zg. Frankfurtse Vorparlament met 500 (nog) niet verkozen leden; er werd een Ausschuss van 50 leden benoemd om verkiezingen voor te bereiden die eind april (direct of getrapt, via kiesmannen) plaats hadden. In mei begon de Pruisische Nationalversammlung reeds zelf met de voorbereiding van een constitutionele monarchie. Op 18 mei werden 831 afgevaardigden voor het Frankfurter parlement gekozen, en vanaf begin juni begonnen de debatten ter voorbereiding van een Duitse grondwet, regering en administratie. De zg. clubs of cafés speelden hier een beslissende rol: eigenlijke partijen waren er nog niet. De discussies over de ‘Grundrechte des deutschen Volkes’ duurden tot 27 december 1848. Ondertussen ontstond er in en buiten het parlement een besliste oppositie van arbeiders, die dreigden in het overwegend burgerlijk-liberale parlement vergeten te raken: zij stelden een links programma op, dat door de meerderheid niet werd aanvaard en waardoor 40 leden weer uittraden. Einde van de Bundestag; begin van de Nationalversammlung.
Staatkundig streefde men naar een bondsstaat i.p.v. de oude, los samenhangende statenbond, naar een grondwet en naar een beslissende invloed van de burgerij.
Dit streven naar meer democratie en inspraak resulteerde in een bewust vredelievend gehouden discussie tussen het Frankfurtse parlement en de vorsten: ze duurde van mei 1848 tot april 1849. Op 11
en 12 juli 1848 deed een Reichsverweser, de Oostenrijkse prins Johann, zijn intrede. Ondertussen streefde men naar een ontwerp van grondwet, balancerend tussen de rechten van vorst, staat en geprivilegieerde klassen, terwijl een continuïteit van rechtsorde verzekerd bleef door de sterke aanwezigheid in het parlement van professoren en juristen.
Politiek gezien behoorde het gros hiervan, de zg. liberalen, thuis in het centrum (o.m. ook Höfken). Rechts vormde een veel kleiner blok. Links stond een nog kleinere groep zg. radicalen of republikeinen, die hevig ageerden voor werkelijke volkssouvereiniteit en een parlement dat effectief het land zou regeren. Hun macht en gewicht bekwamen zij vooral door druk: af en toe greep ware angst de vorsten en het establishment, inclusief de liberale burgerij aan. Men werd a.h.w. door het groeiend socialisme en communisme weggeduwd naar de troon! Zelfs De Laet blijkt hieraan niet te ontsnappen: het zal voor Vlamingen ook moeilijk zijn geweest het Noorden te bewaren in deze politieke heksenketel!
Ondertussen verzandde de hele idealistische beweging vanaf september 1848, toen het parlement zich schoorvoetend en noodgedwongen bij de vrede van Malmö (over het afstaan van Sleeswijk-Holstein aan de Deense kroon) diende neer te leggen, en vooral vanaf april 1849. In feite stond men, door het ontbreken van een administratieve onderbouw in het land en een leger dat de uitvoering van de besluiten verzekerde, machteloos, en kregen de van ouds gevestigde machten, of het nu de grote vorsten van Pruisen en Oostenrijk of de provinciale of lokale potentaten waren, hun tweede adem. Op 18 september grepen voor de Paulskirche straatgevechten plaats en trokken de liberalen weg. De radicalen gingen in het zg. rompparlement in Stuttgart verder: op 21.9.1848 riep de radicale Gustav von Struwe in Lörrach de republiek uit. Het werd het begin van een polarisatie: de gevestigde machten bleken niet verslagen, alleen tijdelijk overbluft en schaakmat te zijn geweest. Ook intern werden divergenties zichtbaar: het probleem van de sociale democratie tegen het liberalisme; de dynastische macht tegen de bondsstaat, staat tegenover natie en volkssouvereiniteit tegen historisch gegroeid of monarchaal recht.
Een duidelijke reactie zette vanaf november 1848 in, dankbaar gesteund door de internationale grootmachten die zich verzetten tegen de dreiging van een machtige heel Centraal-Europa beheersende nieuwe grootmacht: op 16 oktober schoot de burgerwacht op de Berlijnse arbeiders; in november deed men hetzelfde in Wenen waar
hevig werd gevochten, brand ontstond en waar tenslotte Robert Blum - hij komt in de brieven van De Laet ter sprake - die als te Frankfurt zitting hebbend volksvertegenwoordiger aan de gewapende opstand te Wenen had deelgenomen, werd gefusilleerd. Toen ging men overhellen naar de Klein-Duitse oplossing en de kroon aan de Pruisische koning aanbieden, die hem op 2 april 1849 afwees: ‘einen solchen imaginären Reif, aus Dreck und Letten gebacken’ kon geen koning bij Gods genade dragen! Daarna wordt er in mei en juni 1849 in Dresden en Rastatt (Baden) nog weerstand geboden maar geleidelijk slaan Pruisische troepen de resterende opstandelingen neer.
In de correspondentie De Laet-Höfken vallen hierover in de nrs. 2 en 3 duidelijke echo's te bespeuren. Het valt op hoe De Laet steeds monarchistischer wordt en bij de gevestigde machten gaat aanleunen. De verdediging van de koning van Pruisen en de keizer van Oostenrijk, het afwijzen van het radicale (straat-)geweld en van de onberekenbare reacties van het volk breken door en helpen ons de inperking van zijn democratische gedachten tekenen.
***
Maar het wordt tijd thans eerst de correspondentie Höfken-Snellaert te gevenGa naar voetnoot(13) en te bespreken.
Höfkens bewaarde correspondentie met Snellaert zet in op 9 november 1842, waarin hij Snellaert voorstelt af en toe speciaal voor de Augsburger Allgemeine Zeitung opgestelde stukken te schrijven: daarnaast zal hij zelf op basis van de lectuur van het Kunst- en Letterblad - waarop hij intekende - kortere berichtjes maken.
[9 November 1842]
Sehr verehrter Freund,
Erst vorgestern bin ich von meiner Reise in Augsburg wieder eingetroffen, ein Ausflug vom provenzalischen Frankreich nach Catalonien und den Balearen hat meine Abwesenheit hinausgezogen. Wie vieles ist seit dem, dass ich das Vergnügen hatte Sie persönlich in Gent kennen zu lernen, zwischen Belgien und Frankreich vorgefallen! Eine Zolleinigung mit Frankreich? Würde sie nicht dem Uebergewichte der französischen Sprache und des welschen literarischen Einflusses noch das ganze
Gewicht der materiellen Interessen beifügen? Ich kann nicht ohne die gröste Besorgnis daran denken: die Neigung des Königs, wenn die französischen Blätter wahr speechen, die offenbare Abhängigkeit aller wallonischen Ministerien von Frankreich scheinen mir nichts wünschenswerther zu machen als ein belgisches Ministerium, worin auch der vlämische Theil Vertretung findet.
Ich habe noch von Holland aus einige Aufsätze über Ihrer und Ihrer Freunde edle Bestrebungen an die Allg. Zeitung gesandt. Haben Sie dieselben gelesen? Da ich jetzt wieder hier bin, so denke ich Vlandern eine fortlaufende Aufmerksamkeit in der Allg. Zeitg zu schenken und habe zu dem Ende sogleich Ihr ‘Kunst und Letterblad’ bestellt.
Jedoch würde es der Allg. Zeit. und namentlich mir auszerordentlich werth sein, wenn Sie uns zuweilen Aufsäze über die wichtigsten Landesangelegenheiten zusenden wollten.
Sollte Ihre Musze solches nicht immer gestatten, so finden Sie vielleicht einen literarischen Freund, der die Mittheilung übernimmt; über das Honorar würde die Cottasche Buchhandlung sicher in alle Wünsche eingehen.
Schreiben Sie in welcher Sprache Sie wollen; falls Sie vlämisch schreiben, werde ich Ihre Mittheilung ins Hochdeutsche übertragen.
Nun, ich bin auszerordentlich begierig Neuigkeiten von Ihnen und Ihren vaterländischen Freunden zu erhalten. Was hat sich seit unserm Zusammensein verändert, gebessert? Was denken die klarsehenden Männer bei Ihnen über die Zolleinigung mit Frankreich, die Euch ja deshalb anempfohlen wird, weil alsdann eine ‘Wiedervereinigung’ mit Frankreich unöthig erscheint? Der gallische Hochmuth schmäht selbst dann wenn er schmeichlen will.
Indem ich Ihnen, mein verehrter Freund, einen herzlichen Grusz zurufe, unterzeichne ich mich mit aufrichtiger Hochachtung,
Gustaf Höfken
Augsburg 9 November 1842
Snellaert accepteert dit voorstel en wenst vooral over literatuur te berichten. Opmerkelijk is hierbij de door hem gebruikte taal: princi-
pieel Nederlands, maar naar het Duits toe gedacht. Bij De Laet zal dit laatste nog sterker naar voren komen, tot in de spelling toe!
Vóór 15 december 1842 werd reeds een groot artikel geplaatst: Höfken geeft kritische bedenkingen, wijst onderwerpen aan en verstrekt richtlijnen voor het vervolg.
Augsburg, 15 Dezember 1842
Verehrter Freund,
Sie werden Ihre liebe Mittheilung in der Allgemeinen Zeitung gefunden haben. Ich namentlich habe mich sehr darüber gefreut dasz Sie auf diesen Briefwechsel eingegangen sind und die Allg. Zeit. nun auch in Vlandern einen der groszen deutschen Angelegenheit zugewandten Mitarbeiter gefunden hat. Was das Honorar betrifft, so werden Sie darüber wohl nach einiger Zeit, wenn Sie gesehen haben welche Mühen & die Correspondenz Ihnen verursacht und überhaupt wie sich dieselbe in der Allg. Zeit. macht, mit der Cottaschen Buchhandlung ein festes Uebereinkommen treffen. Je nach dem Orte, dem theuren Leben und andern Umständen der Herren Mitarbeiter honoriert die Cottasche Handlung den Bogen in der Allg. Zeit. (16 Spalten) mit 4 bis 8 Louis d'or, oder Sie möchte dann ein sonstiges Uebereinkommen treffen. Zu der Faszung Ihrer Mittheilungen aber wüszte ich Ihnen wenig zu sagen. Ihr erster Brief hat allen recht wol gefallen. Der Fortgang der vlämischen Bewegung in prägnanten Zügen, ihre Bedeutung zu den groszen Ereignissen, das Verhältniss Belgiens zu der Weltlage natürlich stets von Ihrem vaterländischen Standpunkte aus, das alles sind Dinge, welche uns höchlich interessiren und Ihnen doch vielleicht alle acht bis vierzehn Tage Gelegenheit zu einer tüchtigen Mittheilung geben.
Ihr Kunst- & Literatur Blatt ist nun auch bestellt worden jedoch noch nicht eingetroffen. Ich habe mir erlaubt den Auftrag nach Stuttgart zu schicken Ihnen über Köln oder Brüssel ein Exemplar meines Buches ‘der Zollverein in seiner Fortbildung’ zukommen zu lassen, welches ich Sie zum Andenken anzunehmen bitte. Was halten Sie von dem Koremans?Ga naar voetnoot(14)
Nun, lieber Freund, empfehlen Sie mich Hrn. Willems & dem Professor, und nehmen Sie von mir einen freundlichen achtungsvollen Gruss!
Ihr
Gustaf Höfken
Op 2 januari 1844 (viel hier een leemte tussen?) stuurde Snellaert het bericht van de oprichting van Vlaemsch-Belgie, waarop de Augsburger Allgemeine Zeitung prompt intekent. Höfken verwacht spoedig twee uitvoerige en vooral indringende bijdragen over de recente Vlaamse literatuur.
Augsburg, 2 Januar 1844.
Mein geehrter Freund,
Ihre Nachricht von der Gründung des Blattes ‘Vlaemsch-Belgie’ hat mich mit groszer Freude erfüllt. Möge es segenreich wirken in echt volksthümlichem Geiste, möge auch dis Jahr Gottes Segen auf Ihren so schönen ehrenwerten Bestrebungen ruhen! Die Allg. Zeitung hat bereits das neue Blatt bei der Post bestellt. Gern möchten wir auf den Vorschlag des Herrn Delaet eines Tausches eingehn, aber da wir einen Vertrag mit der Post geschloszen haben für alle Blätter (an 200) die wir beziehn, so würden wir im Falle eines Tausches das Porto für Vlaemsch-Belgie besonders entrichten müssen und dis uns die Zeitung vertheuren Auch thut Hr. Delaet besser die Allg. Zeitung ebenfalls bei der Post zu bestellen, weil wenn wir sie ihn immer eigens schicken wollten, das Porto ihn mehr kosten würde als die ihn durch die Post auf dem gewöhnlichen Wege zugestellte Zeitung. Bringen Sie Hrn Delaet unbekannter Weise meinen freundlichsten Gruss und sagen Sie ihm dass ich mit Begierde der ersten Nr. Seines Blattes entgegensehe. Wir haben obiger Verhältnisse wegen mit keinem Blatt einen Tausch eingeführt. Ihres versprechens uns zwei Artikel (ich bitte recht deutlich zu schreiben damit ich richtig übersezen kann) über den Stand der vlämischen Litteratur zukommen zu lassen seh ich in Balde entgegen. Schreiben Sie umfassend, doch ohne Nachtheil für Genauigkeit und allen wichtigern Einzelkeiten. Die Richtung der Schriftsteller, an was sie anknüpfen und wohin sie zielen interessirt mich sehr.
Meinen herzlichsten Gruss und Glückwunsch zum neuen Jahr für Sie und meine geehrten Freunde in Gent!
Ihr treuer Gustaf Höfken
Ich weiss nicht ob Cotta Ihnen Honorar gesandt. Wünschen Sie es, so schreibe ich ihm deshalb.
Op 21 maart 1844 valt te constateren hoezeer Snellaert moeite had met het Gotische schrift van Höfken: een moeizame transcriptie bleef ons in de U.B.G. bewaard!
Augsburg, 21 März 1844
Theuerer Freund,
Der Cottasche Wechselbrief bezieht sich bloss auf Ihre Aufsätze vom vorigen Jahre, nicht auf die diesjährigen. Es wird nämlich alljährlich ein oder zweimal Rechnung ausgestellt, & Ende Juni können Sie das Honorar für die ersten 6 Monate dieses Jahres sich zur Verfügung stellen lassen. Ihr Artikel vom 8. Februar wird also nicht vergessen werden.
Der Allg. Ztg werden Ihre Mittheilungen über die Gemäldeausstellung u deren Hauptbilder sehr angenehm sein. Was sonstige Mittheilungen betrifft, so würde ich Ihnen rathen einmal einige Zeit nach einander alle über und aus Belgien in der Allg. Ztg erscheinenden Artikel zu lesen, woraus Sie ermessen könnten wieviel Raum sie Belgien schenken kann u auf welche Verhältnisse sie den meisten Werth legen muss. Ihre letzte Mittheilung fand nur zum Theil Platz, da wir schon vor 14 Tagen den Bericht über das brüsseler sprachfest Vlaamsch Belgien entnommen hatten. Recht bald erwarten wir Ihre Mittheilungen über die vornehmsten vlämischen Schriftsteller, u setzen voraus dass Sie mit scharfer und unparteilicher Kritik dabei zu Werke gehn. Von Conscience ist ja eine Geschichte Belgiens erschienen: hat sie kritischen Wert?
Nun mein Freund, ein Herzenswort noch. Ich bin willens um Mitte August von der unmittelbaren Theilnahme an der Redaction der Allg. Ztg zurückzutreten, da ich mich mit der indifferenten Haltung derselben unmöglich befreunden kann. Ich liebe nicht immer Sturm und Unwetter, aber Entschiedenheit der Gesinnung, fest ausgeprägte Meinungen. Da die Allg. Ztg
aber ein Sprechsaal für Alle sein will, so finden sich meine heiligsten Bedürfnisse und Wünsche bei ihr nicht befriedigt.
Ich bleibe indess vorlaüfig in Augsburg, wo ich vor bald einem Jahre mich verheirathet habe u jeden Augenblick in der Hoffnung der Vaterschaft schwebe. Habt Ihr noch kein Weib?
Mit freundlichsten Grüssen an den wackern hrn. Willems, den Professor u allen wolgesinnten u für ihre Sache begeisterten Vlamingen!
Gustaf Höfken
Waarschijnlijk heeft Snellaert daar in het vervolg een opmerking over gemaakt, want vanaf de helft van de volgende brief - Höfken was eerst uit pure gewoonte opnieuw in de oude trant begonnen - schakelt hij over op een voor Vlaamse ogen normaal schrift.
[10 Julivs 1844]
Lieber Freund,
Sie haben meinen lezten Brief nicht ganz richtig aufgefasst. Ich rieth Ihnen bloss einige Zeit die Allgemeine Zeit. zu lesen damit Sie daraus erkennen möchten in wieweit Sie Ihre Berichte etwa noch ausdehnen könnten, und um sich überhaubt mit dem Geiste dieses Blattes vertraut zu machen. Ich beabsichtige im August von der Redakzion auszuscheiden, bleibe aber in Augsburg, mit meiner lieben Frau und meinem Kinde, und bin immer bereit alle Ihre Mittheilungen für die Allgemeine zu übertragen. Bis jezt ist auch alles was Sie ges[ch]rieben, übersezt und abgedruckt worden, nuch s[c]heint's, hat man es Ihnen zu senden vergeszen; auch ist der Abdru[c]k wegen Überfülle des Materials mitunter etwas verschoben worden. Die Censur ist eitel Unsinn - sie würde uns am wenigsten hindern alles wahrhaft Heilsame zu schreiben. Schreeft bald weder
Uw getrouwe Vriend
Gustaf Höfken
Augsburg, 10 Julius 1844
Hartlyken Groet aan Willems en de lieve Proffessor.
Na 8.11.1845 dringt Höfken opnieuw aan op een actuele berichtgeving over de stand van de literatuur en vooral op een bespreking van Consciences Geschiedenis van België, terwijl hij zich verheugt over het welslagen van het Brusselse taalfeest van februari 1844, waaruit de
commissiespelling moreel versterkt komt en Willems als de drie hoofdkenmerken van de Vlaamse literatuur nationaliteit, godsdienst en zedelijkheid vooropstelt. Het was, zoals bekend, een feest gehouden op het Brusselse stadhuis, waarop de belangrijkste Vlaamse verenigingen tot een accoord kwamen en het Taelverbond oprichtten.
Lieber Freund!
Ihr Brief war ein wahrer Labsal für mich. Nicht bloss erquickte mich sein Inhalt, sondern es war mir auch ein erfreuliches Lebenszeichen von Ihnen nach langem Schweigen. Zu den wachsenden Erfolgen der vlaemschen Beweging mein innigster Glückwunsch! Glauben Sie mir alle edlern Männer in Deutschlands weiten Marken von Belt bis zur Adria und von den Alpen bis zum Niemen, folgen Ihren edlen Strebnissen mit Herz und Seele. Gott möge Sie mit Erfolg krönen, und Euch alle mit Beharrlichkeit und Jugend ausrüsten! Bringen Sie den drei neuen Privatdocenten der Genter universität C., L. & Del. unbekannterweise meinen Gruss und Glückwunsch. Ich hab mich über ihre Ernennung herzlich gefreut, besonders dass Delaet jezt einen neuen Wirkungskreis erhalten.
Vlaemsch België hat troz seines kurzen Bestehens Epoche gemacht, und wir haben alle bedauert dass es so bald in minder edle Hände übergieng, doch nur seinem nahen Grabgelaüte zu. Warum kömt denn keine grössere vlaemsche Zeitung herauss? An publizistischen Kräften fehlt's Euch doch wahrlich nicht. Seit dem Eingehn von Vlaemsch Belgie halten wir hier kein Vlaemsch Blatt mehr, was mir leid thut. Welches Blatt könnten Sie uns empfehlen, um uns in der Vlaemschen Beweging ununterbrochen auf dem Laufenden zu erhalten?
Nun, Freund, meinen herzlichsten Dank dafür dass Sie den guten Willen in meiner Schrift über Belgiens Verhältnisse zu seinen Nachbarstaaten haben anerkennen und ihn durch die Uebersezung ins Vlaemsche (vielleicht auch ins Fransche) haben ehren wollen. Ich werde stolz darauf sein die Einleitung zu meinem Werke in niederdeutscher MundartGa naar voetnoot(15), die auch meine Muttersprache (freilich mit wesentlichen Verschiedenhei-
ten)Ga naar voetnoot(16) ist, zu lesen; - es ist, Freund, über mein Verdienst. Wir sezen übrigens Wichtigkeit in derlei Wechselaustausche, und haben daher geglaubt jenes auch kurz in der Allg. Zeitung anführen zu müssen, wie Sie aus dem Aufsaze ersehen werden. Ich bin nicht der Verfasser von ‘Morgenland und Abendland’, sondern ein baierischer Obrist und jovialer Reisender, Namens Heilbronner, der hier gegenwärtig wohnt. Wie Ihnen das Buch zugekommen ist, das übrigens auch bei Cotta erschienen, darüber vermag ich keine Auskunft zu geben. Durch den Verfasser selbst möchte ich bezweifeln; doch will ich, wenn Sie es wünschen, darüber nachfragen. Ich erlaubte mir Ihnen seit unserer Bekanntschaft zwei meiner Schriften zuzusenden, die eine betitelt: ‘der deutsche Zollverein in seiner Fortbildung’; die andere: ‘Belgiens Verhältnisse zu Frankreich und Deutschland’. Ich hoffe, Sie werden auch die erstere Schrift durch die Cotta'sche Buchhandlung empfangen haben.
In Gent soll sich ja ein Verein bilden wollen um für den Zollanschluss an Frankreich zu wirken. Auch heisst eine andere erfreulichere Nachricht, ein Genter Architekt baue eine Schauburg für vlaemsche DramenGa naar voetnoot(17). Was hat das auf zich? - Ich hab jezt ein Mägdlein und ein Söhnlein, die mir bei aller Unruhe das häusliche Leben versüssen. Im Herbstanfang war ich mit meiner Frau auf der Reise nach Oesterreich, Ungarn, Böhmen, Mähren - herrliche Länder! In zwei bis drei Jahren will ich mit meiner Familie zu meinen Eltern in Westfalen auf Besuch, und dann hoffe ich auch einen Abstecher nach den Niederlanden zu machen. Denn es drängt mich aus tiefem Herzen Sie und alle die für eine heilige Volkssache strebenden Männer wiederzusehen. Euer treuer
Gustaf Höfken
Lasst bald wieder von Euch hören!!
Aen dn Heer Dr. Snellaert
te
Gent.
nebst der Beilage der Allg. Ztg. vom 8 Novr. (mit dem Art. aus Gent)
In 1846 volgt Höfkens bezwering het Vlaamse en Belgische lot vooral niet aan Frankrijks economie te verbinden.
Augsburg, 9. Junius 1846.
Theuerer Freund!
Mit diesen Zeilen erhalten Sie auf Buchhändlerwege nochmals mein Buch über den Zollverein, und hoffentlich wird es diesmal an den Ort seiner Bestimmung kommen. Jeder Ihrer Briefe macht mir grosse Freude, er enthält ja Beweise von den Fortschritten der guten u heiligen Sache Flanderns. Die Censur macht Ihren Briefen nicht die mindesten Hindernisse, überhaubt können Sie, auch selbst in politischer Hinsicht, so frei schreiben wie Sie wollen. Ihre Uebersezung der Einleitung zu meiner Schrift über Belgien && hab ich erhalten. Ich fühle mich dadurch über mein Verdienst geehrt. Eine neue Schrift von mir ‘Englands Zustände, Politik und Machtentwickelung’ befindet sich in Leipzig unter der Presse, zwei Bände; in etwa 2 bis 3 Monaten wird der Druck beendet sein, und ich gedenke Ihnen auch ein Exemplar davon zuzusenden. Ich hab die Schrift für die Entwickelung Deutschlands geschrieben, denn für uns hat eine hochwichtige Periode begonnen, die alle ernsten Geister fort und fort beschäftigt. Die Leiden Flanderns thun mir innig weh, aber nimmermehr glaube ich dasz der Zollanschluss an Frankreich sie dauernd heilen können. Die Handspinnerei ist einmal auf die Dauer nicht zu erhalten, auch nicht wenn Belgien sich an Frankreich schlieszt; also nur die groszen Besizer der Maschinenspinnereien und Webereien würden gewinnen. Und um dem Interesze dieser wenigen Fabrikanten zu fröhnen, sollten die allgemeinen Belange des Landes, die herrliche Lage Antwerpens für die Vermittlung des deutschen Handels, die Zukunft und die Unabhängigkeit Belgiens geopfert werden? Denn ein Zollanschluss an das centralisirte Frankreich muss den politischen nach sich ziehen; nicht so die Annäherung ans föderale Deutschland, gegen das nur noch Vorurtheile schreien. Sie finden in meinen Schriften darüber allerlei Gedanken, die gewis, wenn im Einzelnen auch Unrichtigkeiten unterlaufen, im Ganzen doch zu vertheidigen sind. Also wehrt Euch, dasz Frankreich nicht im Frieden Belgien erobere!
Ich drücke Ihnen die treue Brüderhand!
Gustaf Höfken
Enige ongedurigheid, of grilligheid, of ongeduld met de voortgang van de Duitse eenheidsgedachte, die nog steeds veel meer in de harten van de literatoren en de filosofen dan in de verwarde staatkundige werkelijkheid van de ca. 70 Duitse staten en staatjes leefde, valt in de volgende brief op te merken. Höfken stapt over naar de meer radicale Deutsche Zeitung en raadt Snellaert en De Laet aan hetzelfde te doen.
[7 Junius 1847]
Ihr Nekrolog von Ledeganck ist in der Allgemeinen Zeitung erschienen. Jetzt nehme ich mir die Freiheit Sie zu bitten Ihre Theilnahme der deutschen Zeitung zuzuwenden, die vom 1. Julius dieses Jahres an in Heidelberg erscheinen wird. Die ersten Männer Deutschlands haben gefühlt dass unsere Presse, bei dem raschern politischen und nationalen Entwicklungsgange den wir jezt eingeschlagen, emporgehoben werden müsse. Die deutsche Zeitung wird in dem Geiste wirken, in welchem der Germanistenverein, der voriges Jahr in Frankfurt zusammengekommen, gegründet worden ist, mit fester unerschütterlicher Gesinnungstreue. Redactoren sind die Professoren Gervinus, Häusser, Mittermeier, der Landtagsdeputirte Mathij und meine Wenigkeit; Mitarbeiter sind die besten Männer Deutschlands. Die materielle Basis ist breit, die Honorare sind sehr anständig. Es gilt die Entwickelung des grossen deutschen Vaterlandes, das wir überall fühlen, so weit Germanen wohnenGa naar voetnoot(18). Daher werden wir auch die vlämische Bewegung und überhaupt die Zustände Belgiens, besonders die politischen, mit Liebe zu behandeln suchen. Treten Sie denn, lieber Freund, mit in den Kreis unserer Mitstrebenden, erwecken Sie auch in Ihrer Heimat Interesse für unsere Sache und werben Sie uns freundliche gediegene Mitarbeiter, die von Zeit zu Zeit über belgische Angelegenheiten uns mit Wahrhaftigkeit Mittheilungen machen und Aufschlüsse geben. An Herren De Laet hab ich deshalb selbst ein paar Zeilen gerichtet, welche Sie so gut sein mögen ihm mitzutheilen, da ich seinen Aufenthalt und seine Adresse nicht kenne.
Die deutsche Zeitung möchte sich nur wenig mit eigentlichen Kunstberichten befassen, woran wir nur zu reich sind; die Entwickelung des gesamnten Staats-und Volkslebens, des Rechts,
des Gemeinsinns, der Vaterlandsliebe, der Wohlfahrt, der Verbrüderung mit den verwandten Stämmen - das ist uns Hauptsache. Doch sind auch übersichtliche, zusammenfassende litteräre und Kunst-Berichte nicht ausgeschlossen, zumal wenn sie sich, wie bei Ihnen, wesentlich auf das Volk beziehen.
Professor Schmeller ist mir befreundet, doch hab ich ihn vor meiner Abreise aus Augsburg nicht mehr gesehen. Er hält wieder Vorlesungen in München, die er längere Zeit unterbrechen musteGa naar voetnoot(19). - Hoffman aus Fallersleben lebte die lezte Zeit als Gast in Züddeuthsland, und zieht von Ort zu Ort; viele verübeln ihm diese seltsame Lebensweise. Zu dem Verkaufe seiner Bücher ist er noch nicht gekommen, indem man ihn aus seiner Verlegenheit rissGa naar voetnoot(20). - Meine Frau und Kinder kommen erst Ende August von Augsburg mir nach Heidelberg nach. Im künftigen Jahre reisen wir nach Westfalen zur Goldenen Hochzeit meiner Eltern, und alsdann gedenke ich auch einen Abstecher nach Flandern zu machen und Sie zu begrüssen.
Vor einiger Zeit ist von mir ein Werk über England mit Beziehung auf Deutschland erschienen in zwei Bänden. Leider scheinen die belgischen Buchhandlungen in gar keiner Verbindung mit den deutschen zu stehen, und die meisten Bücher die man von hier aus auf Buchhändlerwege nach Belgien schikt, scheinen dort nicht anzukommen. In diesem Augenblicke geht eine neue Schrift von mir unter die Presse - nämlich ‘Vlämisch-Belgien’, etwa 25 Druckbogen stark - die ganz Deutschland das grosse Interesse an Euern wackern Bestrebungen ins Gedächtnis rufen und Wege der Vermittelung zwischen Euch und uns, mit zarter Schonung alles Eigenthümlichen, anbahnen soll. Ich würde Ihnen und einigen andern gern ein par Exemplare zusenden - vielleicht fände der eine oder andere von Ihnen Zeit manches daraus auch ins Vlämische zu verbreiten, besonders was ich über die beiderseitige Annäherung und die Mittel dazu sage. Wie aber würde ich die Exemplare am besten und billigsten nach Gent besorgen können?
Nun, Vriend, lebe wohl! Lassen Sie bald etwas von sich und Ihrem Lande hören!
Mit Verehrung
Ihr
getreuer Gustaf Höfken
Heidelberg, 7 Junius 1847.
Meine Adresse hier
‘Redaction der Deutschen Zeitung’.
Hier valt Snellaerts eerste brief tussen, met de belofte mededelingen te zullen doen: is het uit voorzichtigheid dat hij met De Laet tot een taakverdeling is gekomen, waarbij De Laet over de politiek zal rapporteren en Snellaert op het culturele en artistieke vlak en de Vlaamse Beweging blijft?
Gent, 14 juny 1847
Waerde Vriend,
Het heeft my zeer verheugd na zoo lang stilzwygen eene letter van u te ontvangen, en het doet my dubbel vreugd dat Gy eene loopbaen gevonden hebt uwer streving waerdig, waerin gy vrye beweging zult kunnen nemen. De Deutsche Zeitung, een grootsche titel inderdaed, en de namen der redactoren waerborgen dat het blad aen zyn titel beantwoorden zal. Ik neem gaern deel in de Correspondentie aen uw blad en zal my met Belgie voor zoo ver de vlaemsche beweging betreft bezig houden; ik heb aen den heer Delaet, die te Antwerpen woont, uw' brief gezonden, en wy zyn te samen overeen gekomen dat hy zich met de algemeene politiek zou belasten, nogthans des noods dat wy wel eens op elkanders terrain mogten komen wanneer de omstandigheid zulks vorderde. Wanneer de Deutsche Zeitung verschynt zult Ge my de vriendschap bewyzen van een paer der eerste nummers my toe te zenden op dat ik my met den geest van het blad vereenzelvige? Gy weet de Augsburger Zeitung ontvang ik zeer moeijelyk, het geen niet met den heer Delaet het geval is. A propos heeft de A.Z. aengenomen dat ik een paer artikels over de Gentsche tentoonstelling van schilderyen voor haer opmaken zou? De boekhandel met Duitschland gaet hier inderdaed moeyelyk: nogthans de heer Muquardt te Brus-
sel (place royale, 1) maekt hieraen eene uitzondering. Het is een duitsche boekhandelaer, en wanneer ik somtyds een boek ontbiede, ik ontvang het werk binnen den tyd van zes weken, somtyds minder. Indien gy een paksken af te zenden hadt, ware het best door middel van den heer Marcus te Bonn en gemelden heer Muquardt, die daerenboven zeker eenige er van zal weten te plaetsen. Ik heb reeds uw werk ‘Vlämisch-Belgien’ laten aenkondigen.
Gy zoudt zeker gaern iets voor de eerste nummers van t blad hebben; ik zal U iets toezenden, misschien by gelegenheid van het groot festival dat hier eerstdaegs zal plaets hebben, en waerop byna de geheele Nederrhyn zal vertegenwoordigd wezenGa naar voetnoot(21). - Hoogst verblyd zal ik my voelen wanneer ik u hier de hand zal drukken, Jammer dat het nog een Jaer duren moet.
Nu, Vaerwel! beste vriend, en dat God uw werk zegene
uw getrouwe
Snellaert
Hiermede gaat Höfken accoord: hij verzoekt wel om korte en preciese rapporten.
[6 Juli 1847]
Verehrter Freund!
Wir haben nun schon ein halbes Duzend Nummern der Deutschen Zeitung in die Welt geschickt. Bis über die Ohren beschäftigt, erlangte ich nicht früher Musse Ihnen zu antworten. Ich glaube dass der Allg. Zeit. eine Beschreibung der Kunstausstellung nicht unwillkommen sein werde, kann aber nicht sagen ob Ihre Artikel, sie mögen französich oder vlämisch geschrieben sein, eine hochdeutsche Bearbeitung und Aufnahme finden würden. Denn gegenwärtig wäre in Augsburg für das Vlämische etwa nur noch Dr. Wiedemann ein Bearbeiter.
Wenn bei Ankunft dieses Schreibens Sie uns noch keinen Bericht über das Zangfest in Gent zugeschickt hätten, so wäre
das natürlich zu spät für die D. Zeitung; wir haben bereits nach andern Blättern davon Erwähnung gethan.
Sehr freut mich Ihr Uebereinkommen mit De Laet. Haben Sie doch die Güte ihm mit einem herzlichen Grusse folgendes mitzutheilen:
Sein erster Brief mit der Flugschrift ist mir noch nicht zugekommen. Dagegen werden wir seinen Bericht mit Vergnügen benützen. Sein Privatschreiben an mich ist kräftiger abgefasst als der Bericht, und ein Auszug aus jenem steht bereits in Nro. 6 der D. Zeit. Wenn ich einen Wunsch auszusprechen hätte, so würde ich um etwas mehr Kürze und Gedrängtheit bitten, da wir sehr mit unserm Raume bei dem grossen Deutschland öconomisiren müssen. Mein Auszug aus De Laet's Schreiben findet bei allen Herausgebern einstimmigen Beifall. Ich bitte unserm Freunde diese par Worte mitzutheilen.
Meine Schrift über Vlämisch Belgien, die in Bremen erscheint, wird Ihnen auf dem Wege, den Sie mir angegeben, in etwa 2 Monaten zukommen - zo lange dauert noch Druck &&. Möge Sie Ihnen Vergnügen machen und mit Ihren Ansichten möglichst übereinstimmen. Mir kam es vorzüglich darauf an die schöne vlämische Sache einmal allen Deutschen ans Herz zu legen und Sie mit dem was drum herum liegt bekannt zu machen.
Also Sie, theuerer Freund, reichen uns Ihre Hand!
Mit dem hochachtungsvollsten Grusse
Ihr
ergebener Gustaf Höfken
Heidelberg, 6 Juli. 1847.
In Snellaerts volgende brief worden interne onenigheden te Gent en in de Olyftak te Antwerpen bericht, de rol van de Academie voor het uitgeven van middelnederlandse teksten besproken en de inhuldiging van het grote gedenkteken op Willems' graf aangekondigd: voer voor korte berichten in de krant? Hij zegt dit inderdaad zelf met zoveel woorden.
uw zoo treffend werk over ‘Vlaemsch Belgie’. Ik ben sedert maenden druk bezig geweest met worstelen, want de fransche party was er deze mael goed op gemunt om ons eens in den grond te booren. Doch thans komen wy wederom boven; trouwens de eendragt is in Gent bewaerd gebleven, en van Gent hing de zaek af. De Laet heeft U geschreven wat er al in den olyftak is omgegaen en dat hy, Conscience en Vleeschouwer geweldigerhand uit die maetschappy zyn gezet. Ik ben hen geweest bezoeken en heb hun raed gegeven zoo veel ik kon. De Laet zal een bundel gedichten uitgeven en Conscience heeft zich aen 't schryven gesteld van een historischen roman, die het tienjarig bestuer van Jacob van Artevelde moet omvatten. Het onderwerp is allerbelangrykst niet alleen voor Vlaenderen maer voor geheel Germanie, en by de spanning, waerin Conscience zich thans bevindt, mogen wy op een regt stuk betrouwen. - Ik werk aen de laetste bladzyden eener korte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, welke gezamentlyk in 't fransch en in 't Nederduitsch verschynen zal. De fransche text is bestemd voor eene onderneming van heer Jamar te Brussel en die acht duizend inschryvers telt, zoo dat myne vlaemsche denkbeelden op eene massa van 't franschlezend publiek werken zal.
Op myn vertoog heeft de Brusselsche akademie eene Commissie benoemd voor het uitgeven van gedenkteekenen der Middelnederlandsche letterkunde, dezelve bestaet uit de volgende leden der akademie
David professor by de universiteit te Leuven
Bormans professor by de universiteit te Luik
De Decker volksvertegenwoordiger
Carton, priester, en
Snellaert.
noch de Moniteur noch het half-officieel blad l'Indépendance hebben tot nog toe daervan gesproken, al is het dat zy anders maendelyks verslag geven van de zittingen. Ik zal eens naer de reden dezer veronachtzaming vragen; wy moeten niet gedoogen dat men ons zoo stilzwygend laet voortsluimeren.
En nu dank ik U hartelyk voor de toezending van uw zoo hartverwekkend werk. De heeren Moke en Huët (en niet Hund, gelyk er gedrukt staet) zyn woedend zegt men, en het schynt dat de eerste aen my toeschryft dat hy zoo gehavend van onder
den hekel komt. Onze tegenparty heeft er links en regts tegen uitgevallen, doch men bedreigt haer met eene fransche vertaling, en een jeugdige letterkunde, de heer Eduaerd MichelsGa naar voetnoot(22), houdt zich bezig met de twee boekdeelen in 't Vlaemsch over te brengen.
Zie daer, vriend, wat ik U voor nieuws kan mededeelen, het is het geld van een artikel niet waerd; trek er dus uit wat U goed dunkt voor uwe Zeitung, en voeg er by dat Willems' gedenkteeken op den verjaerdag van 't overlyden des grooten Vlamings (24 Juny) zal worden ingehuldigd. Ik zal U dan onmiddelyk verslag van de zaek geven: en misschien is myn geschiedenis tegen dien tyd afgedrukt en ontvangt gy een exemplaer er van; doch ik hoop vóor dien tyd nog U eenig gunstig berigt te kunnen mededeelen.
Vale et me ama
uw getrouwe
Snellaert
Gent 27 January 1848.
De Typhus heerscht geweldig in Vlaenderen; in 't jaer 1847 zyn in Oost- en Westvlaenderen 35 medicinae doctores aen die kwael overledenGa naar voetnoot(23).
Inmiddels heeft Höfken de Deutsche Zeitung alweer verlaten en vestigt hij zich in 1848 als privaat-docent voor politieke economie te Heidelberg.
[1 Februar 1848]
Verehrter Freund!
Ihr Brief hat mir herzliche Freude gemacht. Sie haben den Muth nicht verloren und dürfen ihn nicht verlieren. Es werden auch wieder schönere Zeiten kommen. Eine Sache kann in ihren Vertretern getroffen, aber sie kann nicht vernichtet werden, wenn sie den Lebenskeim der Wahrheit in sich trägt, wenn sie eine gute heilige Sache ist, wie die vlämische. Also unverzagt! Sie haben nur eine Mittheilung für die deutsche Zeitung gemacht, und ich hab Ihnen dafür 4 Florin zu überschicken,
weiss aber nicht recht wie. Vielleicht durch eine Anweisung? Ich hoffe übrigens noch dieses Jahr, vielleicht schon im April, Sie in Belgien zu besuchen; gibt sich die Gelegenheit nicht früher, so händige ich Ihnen alsdann die kleine Summe ein.
Ich habe mich aus der Redaction der Deutschen Zeitung zurückgezogen, weil sie meinen Grundsätzen nicht völlig entspricht; doch nehme ich als Mitarbeiter noch immer Theil daran. Sie hat jezt für das liberale Ministerium in Belgien Partei ergriffen, was mir schlecht gefälltGa naar voetnoot(24). Auch hat sie noch einige andere Schwächen: sonst aber ist sie das beste deutsche Blatt nebst der Allg. Zeitung von Augsburg, mit der ich gleichfalls noch befreundet bin. Nur will ich die Verantwortlichkeit keiner von beiden Blättern mehr theilen. Ich beabsichtige jetzt im nächsten Semester an der Universität Heidelberg Vorlesungen zu halten, besonders über politische ökonomie, die für unser grosses Vaterland die grösste Wichtigkeit erhalten hat. Bereits hab ich mir den Dr. Phil. ‘summa cum laude’ erworben und mich habilitirt, mit einem Wort die akademische Docentenlaufbahn betreten. Doch werde ich deshalb den Intereszen des Lebens und der Politik wie bisher zugekehrt bleiben. Zu den Vorlesungen ward ich von vielen Seiten her ermuntert.
Ich erlaube mir nun Sie um Folgendes zu bitten:
1. Der Zusendung Ihrer niederländischen Litteratur-Geschichte, und zwar sowohl eines vlämischenGa naar voetnoot(25) als eine französischenGa naar voetnoot(26) Exemplars sehe ich voll Erwartung entgegen. Wenn ich nämlich die Musse finden kann, und das Buch nicht zu lang ausfällt, so hätte ich wohl Lust, es ins Hochdeutsche zu übersezen und ihm so auch in Deutschland eine werte Verbreitung zu verschaffen, vielleicht mit einzelnen Abkürzungen. Das Französische Exemplar würde mir dan zur Kontrole dienen.
2. Mein erstes Buch über Belgien, ‘Belgisch-Deutsche Anliegen’ ist ins französische überseztGa naar voetnoot(27), ich möchte gar zu gern 2 Exemplare dieser Uebersezung haben. Könnte ich solche nicht auf Buchhändlerwege gegen Nachnahme des Betrags erhalten? Oder soll ich warten damit, bis ich nach Belgien komme?
3. Ebenso möchte ich mindestens 2 Exemplare von der vlämischen Uebersezung meines ‘Vlämisch-Belgien’Ga naar voetnoot(28) und von der französischen, wenn eine solche zu Stande kommen sollte. Wie gesagt, die Verleger können das Geld dafür auf jede Weise von mir erheben, wie es denselben am bequemsten ist.
4. KurandaGa naar voetnoot(29), voll Neid und voll Aerger auf mein Buch, dazu, wie die Kölnische Zeitung, mehr dem Pseudoliberalismus als der germanischen Sache in Belgien zugethan, hat sich gegen mein Buch ganz elende Angriffe erlaubt. Ich bin darüber in einen ärgerlichen Streit verwickelt worden. Unter solchen Umständen wäre mir nichts lieber als ein öffentliches freundliches Zeichen aus dem vlämischen Belgien, dass dort mein Buch einige Anerkennung gefunden hat, z.b. dass man mich als Ehrenmitglied in eine vlämische litterarische Gesellschaft aufnimmt. Dies bleibt natürlich streng unter uns. Mir ist es dabei wahrlich nicht um ein bischen Ehre, sondern um die Sache zu thun; wir müssen einander helfen, so gut solches unsere Gegner thun. indes ist das ein blosser Wunsch, und Sie werden besser als ich beurtheilen können, ob derselbe gut gedacht ist oder nicht; in lezterm Fall soll nicht weiter die Rede davon sein. Den Lohn meiner Arbeit fühl' ich natürlich allein in meinem Gewissen.
Wie gern möchte ich bei der Einweihung des Denkmals von Willems sein!Ga naar voetnoot(30) Und das belgisch-deutsche Fest in diesem Jahre?Ga naar voetnoot(31) Werden wir uns denn nicht eines Grossen Ereignisses erinnern, das vor 200 Jahren statt hatte?Ga naar voetnoot(32) Oder halten Sie die Dinge dafür noch nicht gereift genug?
Nun, verehrter Freund, leben Sie herzlich wohl! Schreiben Sie bald wieder an mich und recht viel von den vlämischen Vorgängen.
Stets Ihr treuer Mitkämpfer und Freund
Gustaf Höfken
Heidelberg, 1. Februar 1848.
Einliegende Zeilen bitte ich Herrn De Laet zuzusenden.
In de volgende brief is hij reeds lid van het beroemde Frankfurter Parlement in de Paulskirche en is hij bereid er over de Vlaamse belangen te spreken. Tegelijk informeert hij naar de gevolgen van de februariomwenteling te Gent en in België en polst Snellaert over minister Rogier:
[29 Mai 1848]
Verehrter Freund!
Mein langes Schweigen messen Sie lediglich der bewegten Zeit zu, nicht etwa der Erkältung meines Herzens für meine vlämischen Freunde und ihre heilige Volkssache. Selbst die grosse Bewegung, welche Deutschland ergriffen, hat meine Theilnahme an den Vorgängen und Bestrebungen in Belgien um nichts gemindert. Wir bewundern die Haltung der Belgen unter obwaltenden Verhältnissen, erfreuen uns derselben und ziehen Vortheil daraus für die Sache der Freiheit und Ordnung. Ich hoffe Belgien und Deutschland noch aufs innigste verbunden zu sehen, wenn auch nicht gerade durch unmittelbaren Statsverband, so doch durch Verschmelzung der Belangen. Das Vertrauen des Volks hat mich ins Parlament berufen, ich bin Mit-
glied des constituirenden deutschen Reichstags. Vielleicht kann ich in dieser Stellung mehr als je für jenen Zweck wirken, sowohl in Principien- als in Vertrags- und handelspolitischen Fragen. Ich bitte Sie, falls Sie und Ihre Freunde Wünsche an Deutschland oder sonst etwas auszusprechen haben, mir dieselben nur mitzutheilen. Ich werde sie mit aller Kraft befürworten. Es wäre vielleicht gut, wenn auch die vlämische Sache einmal gelegentlich hier zur Sprache gebracht würde, so dass die deutsche Nationalversammlung wenigstens ihre Simpathie dafür an den Tag legen könnte. Genug, ich bitte, dass Sie und Ihre Freunde mich als das Medium für Ihre etwaigen Mittheilungen, Ansprachen, Wünsche an Deutschland betrachten wollen.
Noch immer gedenke ich, im Herbst auf einen kurzen Augenblick nach Belgien hinüberzukommen. Alsdann werde ich Ihnen auch die gewünschten Bücher mitbringen, da der Buchhändlerweg, wie mich die Erfahrung belehrt, sehr unsicher ist. Bislang hab ich von keiner vlämischen litt. Gezellschaft eine Nachricht oder ein Schreiben erhalten. Die Hauptsache ist ja auch, dass wir uns verstehen und würdigen in unsern wechselseitigen Bestrebungen.
Nun, ich wünsche recht bald von Ihnen zu erfahren, dass es Ihnen wohl ergehen möge, dass Sie voll Muth und Vertrauen auf unsere Zukunft sind, und dass Sie in gutem Andenken behalten haben den, der Sie auf das herzlichste grüsst, Ihren
treuergebenen Bruder im Blut
Gustaf Höfken
Frankfurt am Main, 29. Mai 1848.
Langenstrasse Nr. 18.
RogierGa naar voetnoot(33) scheint sich als wahrer und thatkräftiger Staatsmann bewährt zu haben. Nur kann ich nicht begreifen, dass er nicht inniger von der Nothwendigkeit durchdrungen ist, das nationale Element in Belgien durch Gleichberechtigung der vlämischen Sprache emporzuheben.
Op 7 juni 1848 uit Snellaert zijn vreugde over Höfkens voorstel: wellicht kan een rede in het Frankfurter parlement heilzaam werken als druk op Rogier en op Brussel?
[7 Juny 1848]
Waerde Vriend,
Ik wensch uw land en ons geluk met uwe benoeming van lid des duitschen Parlements, waervan Gy my melding geeft in uwen brief van 29 mei. De tyding is my onverwagts en uitermate komen verblyden; want waerlyk ik was eenigzins beducht voor U, wetende dat uw grondbeginsels alles behalve radikael zynGa naar voetnoot(34). Minstens ook dacht ik dat Gy in 't Parlement waert verheven:Ga naar voetnoot(35) ik had wel van Gervinus gelezen, maer uw naem had ik nog niet aengetroffen. Nu, des te streelender is my de aengename tyding geweest. Is het wel noodig U de verzekering te geven dat wy allen U gaern als onze tolk aennemen, wanneer Gy het noodig of gunstig oordeelt aen het Parlement over de Vlaemsche zaek te spreken? Niemand heeft daer meer regt toe dan Gy. Gy hebt voor ons en met ons gestreden en geleden. Gy gevoelt gelyk wy gevoelen, en sedert lang rekenen wy U onder onze broeders. Ik heb enkel blydschap ontmoet waer ik uwen brief getoond heb, en de Vlamingen betrouwen op uwe vriendschap en nog meer op uwe liefde voor den algemeenen duitschen stam.
Ik ben van uw gevoelen over den heer Rogier: in deze laetste dagen heeft hy zich gedragen als een helderziende staetsman, en hem kan de eer eener verbazende werkzaemheid niet ontzegd worden. Met dat al verwacht ik van hem niet veel voor de Vlaemsche zaek; en is hy al voornemens iets voor ons te doen; ik vrees dat hy van kant zal gesteld zyn vóor dat hy ons nationael element begunstigd zal hebben. Sedert de gebeurtenissen van Parys ben ik met hem in briefwisseling geweest, zie hier by welke gelegenheid.
In de maend november 47 zonden wy een ManifestGa naar voetnoot(36) uit over de grieven, waeronder Vlaemsch Belgie steeds gebukt gaet. Ik zond daervan een exemplaer aen den Minister van binnenlandsche Zaken, en de heer Rogier zond my een accusé de reception. Den 6en maert 48 zond ik den minister een exemplaer van myn krygslied: ‘Wel aen kameraden’Ga naar voetnoot(37) begeleid van een' brief
die met de volgende woorden sloot: ‘Nous nous flattons donc, M. le Ministre que la presente attitude des Flamands sera prise en considération par Vous, et qu'en tems opportun le gouvernement saura rendre Justice aux principes emis dans notre pétition à la Chambre des représentants en 1840 et dans notre manifeste du mois de novembre dernier’.
Op dat stuk antwoordde de heer Rogier in eenen zin die bewyst, dat hy het manifest van November geheel uit het oog verloren had; want zyn antwoord van 16 maert luidde daerover aldus: ‘De mon Côté, Mr., Je me plais à Vous donner l'assurance que le gouvernement est loin d'être indifférent aux progrès et au développement de la littérature flamande. Il examinera toujours avec sollicitude les mesures qui lui seront proposées pour aider à ce développement. A cet effet, Je vous prie de me Communiquer les deux pièces dont vous me parlez à la fin de votre lettre, à savoir: la pétition de 1840 et le manifeste du mois de 9bre 1847’.
Ge ziet deze woorden geven hoop genoeg, maer in een Constitutionneel Land is een opvolger niet gehouden de beloften van zyn' voorganger na te leven; en daer de omwenteling van 1830 per se de Vlaemsche beweging tegen is, trekt onze werkzaemheid veel op die der Danaïden.
Wilden wy iets met zekerheid verkrygen, wy moesten het ministerie het mes op de keel zetten; dat is, wy moesten hem met opstand bedreigen; en dat schynt het Staetsbestuer zelf te hebben geducht. Doch daertoe is het Vlaemsch harte te eerlyk, want wy zouden met onze vyanden moeten heulen: en wat is overigens opstand als de wettelyke weg nog bruikbaar is?Ga naar voetnoot(38) Wordt het en haute lieu openhartig erkend dat wy het staetsbestuer zware moeijelykheden hadden kunnen berokkenen, dan gebiedt de eerlykheid dat wy ten spoedigste voldoening krygen. In deze vooronderstelling vermeen ik dat eene zinsnede ten onzen voordeele in het duitsch Parlement gedaen van groot gewigt kan wezen, en misschien ware het aen 't Belgisch ministerie niet onaengenaem van op die wyze uit de moeijelyke positie gebragt te worden, waerin ons Staetsbestuer door de revolutie van 1830 tegenover de vlaemsche zaek zich geplaetst ziet. Indien Gy iets zegt, hoop ik dat Gy my ten spoedigste daervan kennis zult geven.
Wat doet onze minister plenipotentaris te Frankfort?
De graef de Brieyu kan zeer knap, zyn, maer ik twyfel of de exgarde de Corps van Charles X de behoeften van Belgie wel kent. Indien daer thans een Vlaming den post bekleedde, ongetwyfeld zou hy goed kunnen verrigten.
Nu vaerwel, en dat een groote byval U in 't Parlement voor uwe vaderlandsliefde beloone. Denk aen ons, die moedig en bedaerd blyven, tot op het ogenblik dat stillere tyden ons de gelegenheid zullen geven eene waerdige verklaring te doen.
Totus tuus
Snellaert
Gent 7 Juny 1848.
Uit de volgende brief blijkt dat de zaken te Frankfurt niet zo vlug en zo vlot verlopen als gehoopt mocht worden. Frederik-Willem IV had op 2 april 1849 de Duitse kroon afgewezen zodat de zg. Klein-Duitse oplossing (een vereniging van Pruisen met West- en Zuid-Duitsland) onmogelijk werd. Voortaan restte een zg. Groot-Duitse oplossing te zoeken: nl. een nader aanleunen bij het Duitssprekende stuk van Oostenrijk, of een Middeleuropese oplossing, nl. een opgaan van de Duitstaligen in het hele keizerrijk Oostenrijk-Hongarije. Toen was het tij al aan het keren, ontstonden er in mei 1849 opstandige radikale republikeinse bewegingen, o.m. te Dresden (Wagner!) en te Rastatt. Vanaf juni zouden Pruisische troepen de resterende haarden van verzet opruimen.
Höfken is van plan Snellaerts geschiedenis van de Vlaamse literatuur te vertalen. Naar het Nederlands Congres te Gent zal hij helaas niet kunnen komen.
Frankfurt a/M 16. April 1849.
Verehrter Freund,
Erst vor wenigen Tagen erhielt ich Ihre Zuschrift vom 18. februar und Ihre Histoire de la littérature flamande nebst den Bogen der vlämischen Ausgabe, wofür ich Ihnen den herzlichsten Dank sage. Die vlämische Ausgabe, auf welche ich als das eigentliche Originalwerk höchst gespannt bin, ist mir leider noch nicht zugekommen. Der Buchhändlerweg ist sehr langsam und sehr unsicher, wie ich aus früherer Erfahrung weiss.
Ich hab als Parl. mitglied auf deutschem Gebiet Portofreiheit; vielleicht dass hierdurch unsere Verbindungen ohne grosse Kosten beschleunigt werden könnten. Doch dauert der Reichstag wohl kaum zwei Monate mehr - Preussens Koning muss annehmen oder abdankenGa naar voetnoot(39), das Gesammtwohl lässt keinen anderen Ausweg. Soll ich das Nibelungenlied nicht lieber direkt auf der Post (portofrei bis an die Grenze) abschicken als durch die Buchhändler? Und was für eine Ausgabe wünschen Sie? 1, eine neuhochdeutsche Bearbeitung, oder eine ursprüngliche Ausgabe, 2, nicht vielleicht die bei Cotta erschienene von Volckert, welche mir die beste dünkt?Ga naar voetnoot(40) Schreiben Sie mir das umgehend, um sogleich das Nöthige darnach treffen zu können. Mein bisheriges Vergessen werden Sie wohl mit meinen überhäuften Geschäften entschuldigen; denn niemals noch war ich so angespannt als seit den lezten Monden.
Was nun die Uebersezung Ihres vorlaüfigen Abrisses der niederländischen Litteraturgeschichte, die ich mit allem Eifer studiren werde, in Hochdeutsch betrifft, so muss dieselbe vor allen Dingen guten Händen anvertraut werden, um Ihnen hier Ehre zu machen. Der Herr Rud. MüldenerGa naar voetnoot(41) ist mir völlig unbekannt; auch kenne ich nicht weiter den Nordischen Telegraphen, dessen Mitarbeiter er sein soll - ein jeden falls in der höhern geistigen Welt wenig beachtetes Blatt. Ich weiss in seiner Hinsicht also gar nichts zu rathen. Für meine Person wünschte ich nichts mehr, als meine erste Musse der Verhochdeutschung Ihres Buches widmen zu können, zumal Sie mir noch einige Verbesserungen in Aussicht stellen. Kürze und Klarheit, um bei möglichst mässigem Preise die grösste Verbreitung zu erzielen, würden mir Hauptbestreben sein neben getreue Wiedergebung. Ich darf Ihnen indes nicht verschweigen, dass der Buchhandel in Deutschland gänzlich darniederliegt, und namentlich in wissenschaftlichen Büchern für den Augenblick gar nichts geschieht. Der Deutsche hat einmal die ‘Politik’ auf seine Fahne geschrieben, und wahrlich es war Zeit dazu. (Glauben Sie nur an die deutsche Entwickelung, troz allem was da Bedenkliches
geschehen mag.) Ich würde mich indes, sobald Sie zustimmend geantwortet und mir die Verbesserungen mitgetheilt, nach einem Verleger umschauen.
Ein Artikel über den bevorstehenden Gentener Congress in der Deutschen Zeitung folgt hierbei (wird folgen).
Ein anderer Artikel mit Bezug auf die vlaemsche beweging wird in der Augsburger Zeitung erscheinenGa naar voetnoot(42). Ob ich selber kommen werde, steht dahin. Ich wünschte den belgischen Boden und die vlämischen Freunde bald wieder zu begrussen - und es wird auch mit der Zeit geschehen. Doch gegenwärtig hängen wir hier viel zu sehr von den Zeitereignissen ab, als das sich im voraus Etwas auf so lange bestimmen liesse. Ebenso wird es auch andern deutschen Gelehrten ergehn. Genug, dass vorerst die Versammlung in Gent nach Zweck und Bedeutung in Deutschland bekannt wird.
Werther Freund, nimm den herzlichsten Händedruck eines Deutschen, der mit unendlicher Liebe an seinem grossen Vaterland hängt, und der auch mit unendlicher Geduld und Hoffnung seinen Geschicken entgegenblickt.
Dein
Gustaf Höfken
Uit zijn laatste brief treedt een ‘neutrale’ en vlakke Höfken naar voren die aankondigt naar Wenen te zullen gaan en zijn hoop op een bondsstaat in plaats van de vroegere statenbond gesteld te hebben.
Heidelberg, 15. September 1849.
Leider hab ich, mein theuerer Freund, den Festen in Gent nicht beiwohnen können. Auch waren wir in Deutschland zu Festen weinig bestimmt. Wir sind in einem Jahre zur Einheit nicht durchgedrungen, allein wir werden dahin gelangen, der Bundesstaat an Stelle des Staatenbundes ist für uns eine Nothwendigkeit geworden.
Ich selber hab einen ehrenvollen Ruf nach Wien erhalten, mir ist dort ein Lehrstuhl der Staatswissenschaften eröffnet und zugleich ein Wirkungskreis im Ministerium des Handels gege-
ben. In wenigen Wochen werde ich nach Wien abreisen um dort vielleicht dauernd zu bleiben.
Grosse Entwürfe sind gemacht worden, um Eroberungen für Kultur und Deutschthum im Innern Oesterreichs zu machen. Ich freue mich dabei unmittelbar mitwirken zu können. Lieb wäre mir, sehr lieb, wenn ich auch in Wien zu Zeiten von Ihnen etwas hörte. Adresse beim Handelsministerium. Auch hab ich die Hoffnung nicht aufgegeben in den nächsten Jahren noch einmal Belgien wiederzusehen. Grüssen Sie alle Freunde von mir, besonders auch De Laet, und seien Sie überzeugt dass mein Herz unveränderlich warm für Sie und Ihre Sache schlägt.
G. Höfken
Leider muss ich noch nachholen dass der deutsche Buchhandel noch ganz darniederliegt, und dass daher die mir näher bekannten Buchhandlungen nicht für profitabel hielten die Uebersezung Ihrer Schrift zu verlegen. Ich befasse mich indes jeztz in Mussestunden mit einem Auszug für die Deutsche Vierteljahrsschrift.Ga naar voetnoot(43)
H.
Daarna sluit Snellaerts opgeluchte brief van januari 1850 de rij: hij had terecht voor Höfkens leven gevreesd bij het ineenstorten van deze eerste poging tot Duitse eenmaking!
Gent 5 January 1850
Waerde Vriend,
Ik ben waerlyk een' tyd lang met uwen toestand bekommerd geweest, want na het uiteengaen van het frankforter Parlement wist ik U niet op het spoor te komen. Ik was niet zeer bekend met uwe politische rigting in den raed, en of Gy tot de Badensche opstandelingen behoorde kon ik niet te weten krygen. Het werd my eindelyk erg in 't gemoed, wanneer iemand my verzekerde, ergens in een nieuwsblad te hebben gelezen dat Gy, als tot het garnizoen van Rachstad behoord hebbende, door den kop geschoten waert. De onzekerheid verdreven eindelyken de
dagbladen, die meldden dat Gy naer Weenen geroepen waert, en uw brief kwam my alles bevestigen. Ik wensch U dus geluk, en ons allen tevens, met den tegenwoordigen stand, dien Gy hebt ingenomen, en ik twyfel niet of Gy zult er goed voor het Duitschdom kunnen verrigten. Gy zult overigens slechts op de germaensche bevolking kunnen werken; want onze geest van persooneele vryheid is ook by de Slavonen ingedrongen, en Jellachich zal er hem zeker niet willen uitgedrongen zienGa naar voetnoot(44).
Jammer dat Gy op ons Congres niet zyt geweest: wy hebben daer de grondslagen van een goed gebouw gelegd. Het tweede Congres zal plaets hebben in de toekomende maend September, te Amsterdam.
Wanneer ze afgedrukt is zal ik U myne redevoering, waermede ik het Congres geopend hebGa naar voetnoot(45), overmaken. - Dank voor de goede uitgave van Der Nibelunge Nôt, die my reeds goed te stade gekomen is. Ik wil zeer wel gelooven dat het geen tyd is voor belletterie, en dat myne Geschiedenis weinig trekken zou. Herinnert Gy u nog myn' brief, waerin ik U meldde dat zeker heer Müldener, van Leipsich, mede het voornemen had myn werk te vertalen. Die heer, welke een student schynt te zyn, doch zich Philosophiae doctor heet, is hier uit Dresden, waer hy op de barrikaden gestaen heeft, aengekomen, en de vertaling van myn werk, waermede hy in Duitschland was begonnen, voltooid; ik heb hem de gevraegde noten gegeven voor een bibliographisch aenhangsel. Het werk moet gedrukt worden by Carl Lorck, te Leipsich, den uitgever der ‘Nordische Telegraph’ een tydschrift waer veel over Nederland, en onder anderen eene biographie van my, doch niet geheel naer myn zin, voorkomt. Voor eenige dagen is Müldener, die hier woonde, zonder iemand kennis te geven, vertrokken, en ik twyfel zeer of de politie, indien hy zich in ons land nog vertoonde, hem langer de gastvryheid zou schenken. Met een leger van zulke woelige
studenten zal Duitschland moeijelyk in korten tyd tot zyn doel geraken. Dit zy onder ons.
Wat myne bezigheden betreft, die bepalen zich tot het verzamelen van bouwstoffen voor myne uitgebreide geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, en het geven van eenen Cursus over die letterkunde, voor de leden van het Vlaemsch Gezelschap. Dit Gezelschap is een half literarisch half politisch genootschap dat sedert vier jaren is opgerigt en by de twee honderd leden telt, meest alle Jongelingen uit den burgerstand, het heeft veel medegeholpen om in 1848 den franschen stroom tegen te gaen. Ik weet niet of het u bekend is dat ik sedert 21 Juny Ridder ben van de Leopoldsorde. Nu vaerwel, bewandel met moed uwen weg, en kunt Gy, komt nog dit Jaer uwen vriend de hand drukken; doch vooral vergeet niet van tyd tot tyd hem een Woord van vriendschap toe te sturen. Vaerwel,
Uw getrouwe
F.A. Snellaert
Voortaan zal Höfken blijkbaar dermate opgaan in zijn Weense taak dat Vlaanderen er bij hem in zal schieten.
* * *
Dit al te bondig overzicht van het tweeluik Snellaert-Höfken wordt aanzienlijk verdiept en verlevendigd door de derde man: de veel temperamentvoller, strijdbaarder en romantischer dichter De Laet, die hier blijk geeft van politiek doorzicht, van bekwaamheid in het tactische spel, van intellectueel doordenken en van eerlijkheid. Hij is minder voorzichtig dan Snellaert in zijn formulering: hij is ook zes jaar jonger. Als dusdanig vormen zijn drie bewaarde brieven - antwoorden van Höfken vallen in de collectie-De Laet in de Academie niet te bespeuren en zijn er waarschijnlijk ook nooit geweest - een toch wel uniek verschijnsel in het Vlaanderen rond het midden van de 19de eeuw.
Veel commentaar behoeven ze wel niet: ze kunnen ons allicht helpen bij het retoucheren en preciseren van het beeld van de romantische, goed-bedoelende en naïeve Vlaamse dichter en romancier, dat wij uit die tijd meedragen, en dat klakkeloos en rechtstreeks verbonden is met de inderdaad vrij simplistische, zwart-wit gehouden literaire produktie: voor het volk bestemd en dus beneden de intellectuele en
artistieke mogelijkheden van de auteur geschreven. Hiervoor slechts een bewijsplaats: de dankbrief die Conscience in 1881 na de nationale hulde n.a.v. het verschijnen van zijn honderdste boekdeel aan Nicolaas Beets schreef:
Het Vlaamse volk wil mij een plechtige hulde bewijzen. Heb ik deze enigszins verdiend, dan is het slechts door het nagejaagde doel en door de hoeveelheid, niet door de verdiensten van het geleverde. Ik had in mijn lange loopbaan en met het oog op de toestand van het Vlaamse volk, aan vele andere vereisten dan die der hogere estetiek te beantwoorden, en heb als kunstenaar daartoe vele opofferingen gedaan. Beseft ons volk dit, en wil het mij daarvoor belonen?Ga naar voetnoot(46)
De Laet neemt tussen de twee grote levensbeschouwelijke en politieke blokken katholiek-liberaal een soort middenpositie in. Ideologisch behoort hij bepaald tot de vrijzinnige strekking. Als Vlaming echter erkent hij het gewicht van geloof en godsdienst, vooral uit taalbelang. Het bewaren van het Vlaams in België primeert uiteindelijk boven de vrijheid en dicteert hem de te volgen weg.
Het leven van De Laet (1815-1891) ligt goed samengevat in het stuk dat Lode Wils over hem in de Encyclopedie der Vlaamse Beweging vervaardigdeGa naar voetnoot(47): bewogen, omstreden, wisselvallig. Zijn grote literaire en creatieve talent komt hierin wellicht minder aan bod, maar de journalistiek, zoals hij die tussen 1835 en 1838 in de Brusselse liberale krant L'Emancipation in het Frans, nadien in het betrekkelijk neutrale Vlaemsch Belgie in 1844, en nog later in het Antwerpse katholiek-conservatieve Journal d'Anvers van 1848 tot 1853 beoefende, komt goed naar voren.
De Laet is, in de schaarse aan hem gewijde publikaties en in de grote verzamelwerken, waar we sedert 1970 overvloedig mee voorzien werden, steeds een omstreden figuur gebleven: vooral de periode 1848-1850 en de tijd na 1860, met de vervulling van een parlementair mandaat en de felle vijandschap met Jan van Rijswijck, vertonen vraagtekens.
Als Antwerpenaar is hij duidelijk minder Noordnederlands georiënteerd dan de Gentenaars. Op politiek vlak redeneert hij praktisch en geeft het sein tot het stellen van Vlaamse kandidaturen op verkiesbare plaatsen bij beide partijen. Ons lijkt het dat hij van meetaf aan last heeft gehad met het bepalen van zijn keuze tussen de twee ideologieën of levensbeschouwelijke blokken, waarmee hij zich niet volledig kon identificeren.
Nog interessanter zou zijn figuur later worden, na het verslag van de Grievencommissie - waarvan hij geen deel uitmaakte - en de oprichting te Gent van het Vlaams Verbond, te Antwerpen van de Nederduitse Bond en de eruit gegroeide Meetingpartij. Ca. 1860 tekent zich immers reeds duidelijk het Vlaams noodlot af. Met name de drie conflicthaarden die de Belgische politiek tot vandaag toe beheersen: de levensbeschouwelijke strijd, de communautaire kwestie en de problematiek i.v.m. de sociaal-economische en de politieke democratisering. De taak van de Vlaamse Beweging stond volgens de derde weg-idee los van de gewone partijpolitieke strijd en stelde een eigen Vlaamse macht boven de partijen: als drukkingsgroep of als zelfstandige derde partij die om het even welke Vlaamse kandidaat voor een politiek mandaat zou bewerken met het Vlaams programma. Een aantrekkelijk en ook sterk democratisch idee die uiteindelijk na 1863-1864 doodgelopen is door de besmetting van de derde partijbeweging door de liberaal-klerikale tegenstellingenGa naar voetnoot(48).
Indien de hele politieke loopbaan van De Laet vanuit deze visie opnieuw zou worden bestudeerd - vele studies waren in het verleden immers eveneens vanuit een liberale of een klerikale visie geschreven - dan zou zijn figuur wellicht aanvaardbaarder, verklaarbaarder en redelijker overkomen dan tot dusverre in de publicistiek tot uiting is gekomen.
In vergelijking met Snellaert kende hij een bewogener en onzekerder bestaan. Situeert men hem in de Belgische journalistiek van zijn tijd, dan had hij duidelijk een hogere ontwikkeling en meer kennis, meer stijl en schrijfkunst ook dan het gros van zijn medescribenten. Zet men hem karakterieel tegenover Snellaert, dan blijkt hij emotioneler, opener. Ook meer germanofiel: Snellaert nam het gewone Gents-Vlaamse standpunt in en had - net als Willems - duidelijke
reserves tegenover Duitsland en zijn politieke bedoelingen. Snellaert vreesde niet alleen een annexatie door Frankrijk na de dood van Lodewijk Filips maar ook een opzettend gevaar vanuit DuitslandGa naar voetnoot(49).
Wel had hij duidelijk sympathie voor het Duitse volk en de Duitse cultuur. Zijn berichtgeving in de Duitse pers hield zich dan ook voorzichtig en omzichtig op dit terrein. Ook had hij geen specifiek financiële motieven: hij was als geneesheer te Gent maatschappelijk betrekkelijk veilig.
Heel anders is dit bij De Laet. Hij schrijft, zoals gezegd, over algemene Belgische politiek en doet dit op een duidelijk geëngageerde manier. Hij voelt veel minder Nederlands, is meer bereid de Duitse invloedsfeer te leren kennen en te onderzoeken, wellicht ook te aanvaarden.
Zijn medewerking aan de Duitse pers geschiedt ongetwijfeld mede om den brode. Na 1844 en het teleurgaan van Vlaemsch België kende hij immers een dieptepunt in zijn financiële positie en maatschappelijk aanzienGa naar voetnoot(50).
In politieke strategie lijkt hij volkomen thuis. Ook is hij moedig, zelfs tegen zijn persoonlijk belang in.
Op het ogenblik dat de bewaarde correspondentie met Höfken begint, bevindt hij zich in de overgang van liberalisme naar klerikalisme. D.w.z. hij voelt zich nog liberaal maar ziet in dat er van de Belgische liberalen geen heil te verwachten valt voor de Vlaamse Beweging, noch voor de Vlaamse literatuur en taal, en hij vreest zelfs in dit verband voor de zelfstandigheid van België.
Lang niet alles is hierbij voor de 20ste-eeuwse onderzoeker duidelijk of te verklaren. De taal doet af en toe vreemd aan, maar het grondplan van zijn eerste brief zit wel stevig in elkaar. Hij neemt zich voor - na enige inleidende beschouwingen - de praktische onbruikbaarheid van de Belgische grondwet aan te tonen. Deze gold in Duitsland als de liberaalste grondwet van Europa, als bieder van de hoogste rechtszekerheid voor het individu en de burger en van belang voor het evenwicht tussen kerk en staat.
Ook De Laet zag dit als een ideaal, maar is zich ervan bewust dat dit praktisch onmogelijk is zolang er geen evenwicht is bereikt tussen
kerk en staat. Hij toont aan dat dit niet te realiseren is zolang de eerste veel machtiger is dan de tweede, deel heeft aan de machtsuitoefening van de tweede, en op een autoritair principe berust, terwijl de staat op een democratisch principe steunt. Evenmin is er op de kerkelijke hiërarchie controle mogelijk; op het landsbestuur wel. Dit viervoudige bezwaar kan door de liberalen niet worden opgeheven omdat ze onderling verdeeld zijn in de strijd en verkeerde principes of strijdmethoden gebruiken. Enerzijds is er een kleine groep doctrinairen die naar beperkende maatregelen, naar een wijziging van de grondwet en naar meer despotisme en centralisatie van het gezag streeft. Anderzijds is er het gros van de liberalen, de anti-klerikalen, die de godsdienst zelf aanvallen.
Beide groepen zouden er beter aan doen de beschavende kracht van de godsdienst te erkennen, de dogma's buiten beschouwing laten, en aan de kerk vragen getrapte verkiezingen - net als in de staat - voor de kerkelijke ambten in te voeren.
Vermits er met de belangrijkste liberale leiders in die richting niets te bereiken valt, dienen de Vlamingen zich niet op het bestrijden van het klericalisme maar op het bevechten van de verfransing en tegen een dreigende annexatie door Frankrijk te concentreren. Want dan zou niet alleen de beschaving maar ook de taal en de nationale zelfstandigheid zelf te loor gaan. Dit strookt met de Germaanse vrijheidsgeest.
Daarna gaat hij over op het ons minder direct aanbelangende Duitse probleem en op zijn persoonlijke situatie en ervaringen. De correspondentie start dus met een zeer uitvoerige en openhartige brief, waarin hij op de binnenlandse problematiek van het jonge België en op de machtsverhouding tussen kerk en staat ingaat.
Den Heere Gustaf Höfken Antwerpen, 17 November 1847. in Heidelberg.
persoonlik.
Hooggeachte Vriend,
Uw schryven van 3 deser verheugt en bedroeft my ter selfder tyd.Ga naar voetnoot(51). Met ware smart verneem ik dat een Uwer beroemdste medewerkersGa naar voetnoot(52) de hoogere sending van den duitschen publi-
cist niet verstaat als gy, en aan staatstheorien, die op alle tydstippen kunnen bepleit worden, een voorrang geeft boven de germaansche nationaalsaak, die nu moet beslist worden of het mogelik nimmer syn sal. Maar ook heeft het my eene ware vreugde gebaard, te sien hoe gy, als man en Duitscher trouw, liever uw stellingGa naar voetnoot(53) opgeeft dan uwe overtuiging. Bij U, soo als by ons, soo als overal heeft de waarheid tyd noodig om haar burgerrecht aan te winnen, edoch als Gy, ben ik bereid alles op te offeren om haar een trouwen en onverzaagden voorvechter te blyven. - Misschien sal myn brief wat lang worden; maar neem uw tyd om hem te lesen; ik wil eens gemoedelik met u spreken, U, soo als wy hier plegen te seggen, myn hert eens opendoen en over sommige dingen inlichtingen geven waaruit ge wellicht eenig nut sult kunnen trekken. Het verstaat sich dat myn schryven voor U alleen is; het bevat narichten die ik - van onze fransche liberalen vervolgd en van alle vaste middelen van bestaan beroofd - nu niet machtig genoeg ben om met mynen naam te onderteekenen, te meer dewyl de geestelikheid, die my nu wel vreest maar toch gerust laat, my dan eene stellige en werksame vyandschap sou toeleveren. Denkt ge nochtans dat myne zwakke woorden op het gemoed van uwe beroemde medewerkers eenigen invloed mochten uitoefenen, soo deel hun dese letteren mede.
Eerst een woord dat U mogelik sal verwonderen: De belgische constitutie deugt voor Belgien niet. - En dat wel om de eenvoudige reden, dat sy die se gemaakt hebben, enkel theoretisch en in geenen deele praktisch syn te werk gegaan. Alle gebreken die de grondwet in sich draagt, aan te duiden, ware een boek willen maken en geen brief.
Daarom wil ik my beperken by de hoofdgebreken die Gy in uw leste werk niet hebt aangeroerd en niet aanroeren mocht noch kondet.
Gij weet, de belgische grondwet stelt het grondbeginsel vast, van de volstrekte scheiding tusschen staat en kerk, van derselver volslagene wedersydsche onafhanklikheid; sy set nevens de vryheid van drukpers en eeredienst, de vryheid van onderwys en association; sy doet den staat berusten op het grondbeginsel van
onmiddelike volkskiesing en legt de macht van het hooger bestuur in handen van verantwoordelike ministers.
Theoretisch is daar niets tegen in te brengen, maar het leven is geene theorie - en de staat moet leven. Wie siet er echter niet, dat in een katholiek land, soo als Belgien het onmiskenbaar is, de schynbaar soo liberale grondwet de hierarchieGa naar voetnoot(54) boven alle mate begunstigd, en by ons de voorwaarden te niet doet waaronder van ouds de stryd tusschen kerk en staat, tusschen paus en keiser gestreden werd? - In Belgien is de kerk - niemand sal het, onder het praktisch oogpunt, loochenen, eene mogendheid soowel als de staat. Voortyds streed Keiser en paus met deselfde wapenen, de selfde macht stond hen ten gebode; wat se waren, waren beide door de genade Gods; beide waren tevens het middelpunt en de oorbron van alle gesag, van alle macht, beide hadden ieder voor sich, de eenheid van wil, van belang en van werking; en had de Keiser, als /teugel/, de Ryksdag, de paus had het Heilig-Officie. Hing de schaal tusschen wereldlik en geestelik gesag eens wat ongelyk, dan helde se toch veeleer ten voordeele van den Keiser dan van den paus. - Is het nu goed en billik dat kerk en staat, wanneer se stryden, met gelyke wapenen stryden? Soo ja, dan verkeeren de meeste staten van Duitschland en vooral Belgien, in eene bestendige en onheilbrengende dwaling. Dáár is de Kerk ontwapend of nagenoeg ontwapend tegenover de Staat; hier daarentegen is de staat teenemaal ontwapend tegenover de Kerk. - Daarom ook, en het dient in Duitschland wel geweten, is en blyft het belgische klerikalismus, soo als het nu is - eene onvruchtbare komedie, een armsalig kinderspel.
Wat men ook ten lof van de belgische grondwet seggen moge, se blyft toch maar altoos de helft van een meesterstuk en, jammer genoeg, de min goede helft. Wy hebben de theorien der speculativ-politieken ten uitvoer gelegd; - wy hebben den staat op het grondbeginsel des ondersoeks doen berusten, de macht van onder naar boven doen opklimmen, den werkkring der machthebbers ingekrimpt en elke hunner handelingen met eene gansche reeks van waarborgen omringd. Daarentegen hebben wy in den staat, en sonder voorbehouding onafhankelik van
keus, eene mogendheid laten bestaan, die op het grondbeginsel des gesags steunende, de macht van boven naar onder doet nederdalen, onbekrompen in elke werkkring kan bewegen en aan niemand rekenschap over hare handelingen te geven heeft. - Wat is nu het gevolg hiervan? Dat alle evenwicht tusschen staat en kerk verdwenen is, dat de kerk op den staat kan drukken, sonder dat dese op syne beurt eenigen invloed op de kerk kunne uitoefenen.
De klerus als lichaam, is aan geen ander gesag onderhevig, dan dat van den paus; het staatsbestuur hangt af van de kamers en dese op hare beurt, van de kiesers. Nu is niet alleen elk geestelike die het kiesgeld betaalt, wettig een kiesgerechtigde, maar nog blyft, als invloedoefenend op de gemoederen, den klerus het wydste veld in de kiesingen opengeset.
Hoe worstelen nu onse soogesegde liberalen tegen den grondwettelik soo overmachtigen klerus? Voor als nu hebben se maar twee middelen aangewend, en ronduit, beiden zyn even slecht, even noodlottig; beide moeten het liberalismus, soo niet de maatschappy selve, doen aan stukken springen. De doctrinärs of soogesegde gouvermentele liberalen, waarvan eertyds Hr Rogier de aanleider was, willen de macht van 't staatsbestuur meer uitbreiding geven, het meer onafhankelik van de kamers maken, de vryheden in de constitutie gewaarborgd, door beperkende wetten regelen, met een woord een soort van constitutionneel despotismus invoeren. Gy siet dat dese er verre van af syn, liberaal te wesen in den echten sin des woords. Maar - alle theoretische beschouwing daargelaten - heeft hun stelsel praktisch nog oneindig veel gebreken. Sy willen den staat meester maken over het onderwys, en daarin hebben sy recht; maar poogen se dese meesterschap wat verre te dryven, dan slaat de klerus 's lands leergestichten met interdict, het trekt den geesteliken die er godsdienstig onderwys geven, hunne volmacht terug; - en wat dan? Daarenboven syn de doctrinärs hier nog centralisateurs in den volsten sin des woords; aan elke gemeentevryheid in den grond vyandig, willen se ons oud-germaansch vruchtbaar grondbeginsel en recht van gemeente-selfregeering te niet doen, van Brussel een slach van klein Parys maken en Belgiens grootste steden tot villes de province vervormen.
Verder dan de doctrinärs staat het gros der liberalen, die om den klerus te bevechten, geen beter middel hebben uitgevon-
den dan de godsdienst selve te bestryden, het vuigste rationalismus, het domste voltairianismus aan te preken en alle godsdienstig gevoel in de herten te dooven. Dese slaan inderdaad eenen weg in, die tot het gewenste doel kan geleiden, maar geleidt hy tevens tot geen erger kwaad dan tot dat hetwelk men wil uitroeien? Wat sou er van ons geworden, mochten dese dolblinden in hunne pooging gelukken? Wat wordt er van den mensch, van de maatschappy sonder godsdienst, sonder die eenige beschavende, louterende kracht?
Siedaar dan ons tegenwoordig liberalismus! Van den eenen kant verbloemde teruggang naar het despotismus, van den anderen toesnelling naar teugelloose barbaarschheid!
Van beider kanten, soo als ge siet, eene doodende negatie. - Meer dan eens heb ik den aenleideren onser liberalen versocht, my het stellige doel aan te wysen, waar sy heen wilden. Telkens syn se my 't antwoord schuldig gebleven. Sy weten wat se niet willen; maar hoe se dat niet willen in willen sullen veranderen, blyft voor hen selven een onoplosbaar raadsel. Seer lang heb ik gedacht dat er met die Heeren iets te doen viel, dat se waarlik den noodigen moed besaten om een grondbeginsel door te dryven en het niet uitsluitelik gemunt hadden op het ministerspelen. Dan heb ik den Hr VeydtGa naar voetnoot(55), met wien ik destyds bevriend was en die nu minister van finantie is, het eenig spoor aangeduid, waarop men, volgens my, het verlangde doel kon bereiken, en, sonder het godsdienstige gevoel te verminderen, sonder selfs het minste dogma te krenken of aan te raken, sonder den nuttigen, onontbeerliken socialen invloed der geestelikheid in te korten, voor eeuwig een einde kon stellen aan het politieke overwicht der hierarchie. Dat middel kon, wel is waar, voor 't oogenblik niemand minister maken, het liet geene ruimte over voor holle theorien, wereldburgerlike grootspraak en schoonklinkende declamatiën; maar by vergoeding moest het der liberale strevingen een duidelik bepaald en welomschreven doel geven, het liberalismus tot eene affirmatie vervormen, elke vryheid in gansch derselver volheid laten bestaan, een lagere
geestelikheid meer aensien bysetten en het evenwicht tusschen kerk en staat herstellen.
Dat middel bestond hierin: Men sou opentlik bekennen dat de grondwet het evenwicht tusschen kerk en staat verbroken heeft, en die onloochenbare daadsaak voor den volke sonneklaar bewysen; men sou sich dan onbewimpeld en rechtsinnig als voorstanders der positive godsdienstige gevoelens daarstellen, het ongeloof als bondgenoot verloochenen; maar tevens ook sou men voor den staat die echte onafhankelikheid eischen welke men der kerke niet ontnemen wil. Eens desen stand aangenomen, lag verder de baan open; men sou van der kerk vragen, dat se - wat het dogma betreft, het grondbeginsel van autoriteit ongeschonden behoudende - hare innige organisatie op het selfde rechtbeginsel als die van den staat, sou doen berusten, namelik op de kiesing; met andere woorden, dat men tot de gewoonten der kerk in vroegere eeuwen sou terugkomen.
Om des te minder uitvlucht voor gegronde weigering te laten, moest men niet de rechtstreeksche kiesing, maar wel de trapsgewyse voorstellen. De parochianen souden den kerkraad kiesen: dese den paster onder de van den bisschop aangenome beschikbare priesters; de pastors eens dekanaats, den deken; de dekens eens bisdoms, het kapittel, en dit kapittel, den bisschop onder voorbehoud der pauselike goedkeuring. Als uitvloeisel en volstrekking deser organisatie, sou geen hoegenaamd aangesteld priester van den bisschop kinnen versonden noch afgezet worden, ten ware hy om syne leerstelsels of syn gedrag, opentlik van eene geestelike rechtbank veroordeeld ware.
Dat stelsel hetwelk rechtsinnig voorgedragen en doelmatig vervolgd, in Belgien spoedig veel voorstanders, selfs onder de strengste katholiken, sou vinden; en in geenen deele, na seker tijdverloop, onuitvoerbaar is, - sou de politische macht te gelyk met het organisch despotismus der kerkelike hierarchie op eens verbreken, sonder haren invloed te verzaken, het sou daarenboven onse grondwetspractyken legitimeeren, het liberalismus van syne barbaarsche, noodlottige onbestemdheid verlossen en het wettigen, op syne vlag de leus te schryven: ‘Vryheid in bond met beschaving!’
Welnu, nadat het my meer dan ruimschoots bewesen was, dat ons liberalismus in het grensloose [crisis] der negatie vlot en slechts op despotismus of op anarchie kan uitkomen, heb ik den
Hre. Veydt dat stelsel voorgedragen en met oneindig meer volledigheid ontwikkeld dan ik het doen kan in desen brief.
Hr Veydt deed meer dan myne meening aankleven. Hy stelde se den Hre Rogier en eenige anderen syner vrienden voor; men ondersocht en beraadslaagde en na eenige dagen segde my de tegenwoordige minister van finantie: On trouve que vous avez raison de tout point; mais... on n'ose pas. Ce serait se brouiller pour toujours avec le haut clergé. Nu syn die Heeren, qui n'osent pas se brouiller pour toujours avec le haut clergé, liberale ministers en ik.... ben aan de papen verkocht!!!
De grondige kennis van wat ons liberalismus in den grond waard is, heeft my ook sedert lang de onvruchtbaarheid en, wat meer is, de noodlottigheid aller liberale poogingen in Belgiën doen insien. Op syn best genomen is ons liberalismus toch niets meer dan eene fransche woordkramery. De echte germaansche vryheidssin, die maakt dat men syn wil en niet poogt te schynen, is onser partyen teenemaal vreemd. - Daarom ook mynen blik naar hooger slaande, heb ik my in geweten de vraag gesteld, wat er in den tegenwoordigen tyd nuttiger sy in Belgiën, de kerkelyke hierarchie of de verfransching te bevechten.
En insiende dat de stryd met de hierarchie, tot gunstiger en meer bedaarde dagen kon verschoven worden, vermits dese aan geene onser vryheden raken kan, sonder sich selven hoogstgevoelig te benadeelen, heb ik gedacht, dat wy onse krachten bovenal moesten aanwenden om een gevaar af te keeren, dat het bestaan selven van ons vaderland bedreigt. Wie niet stekeblind is, moet erkennen dat er na den dood van Lodewik-Filips schokkingen sullen plaats hebben, die wel eenen algemeenen oorlog en nadien eene diepe wysiging in den staat van Europa, eene omarbeiding van Europa's landkaart kunnen voortbrengen. Laat men nu Frankryk toe, sich door taal en begrippen van Belgiën meester te maken, dan vervalt van selfs ons, sedelik verfranscht, vaderland tot een departement van Frankryk.
Dan ook kan er nog over katholicismus noch over liberalismus meer te twisten vallen, wy sullen naar het fransche fluitje moeten dansen, ons naar de fransche partyverdeelingen schikken, en alles wat er tot heden toe in Belgien, met sooveel gerucht, tusschen de tegenwoordige staatspartyen is voor den dag gekomen, sal aansien worden als nooit bestaan hebbende.
Maar kunnen wy integendeel hier te lande den germaanschen volksgeest levendig houden, soodat we eene tydelike krygsoverheersching van Frankryk sonder gevaar voor ons nationaal bewustsyn kunnen doorstaan, dan wordt Frankryk verhinderd ons by den vrede voor altyd op te slikken, wy blyven op onsselven voortbestaan of treden als germaansche volksstam in den Duitschen Bond. In het een even als in het ander geval, kunnen we met de hierarchie den stryd weder aanvangen op den grond dien ik hierboven als den eenige constitutionneel mogelike, heb aangeduid.
Daarom ook heb ik gedacht dat wy, Vlamingen, iets beters, wysers en duursamers te verrichten hebben, dan persoonlike heerschsucht, fransche negatie-philosophie of onberedeneerde staatsdriften ten dienste te staan; dat elk waar en klaarsiend vaderlander, syne macht, voor 't oogenblik niet tegen de hiërarchie, maar wel tegen den geest van verfransching en volksverbastering te richten heeft.
Mocht ik nu de levende les die wy hier alle dag in ons Belgien krygen, ook op het groot germaansche vaderland toepassen en van het gedeelte op het gantsche besluiten, dan sou ik durven vaststellen dat de bondduitsche liberalen - die toch, soo als ge weet, met de belgische niets verders gemeens hebben dan de bloote benaming, d.i. een ydel klank - veel minder voor 't oogenblik op vryheid dan op eenheid souden moeten aandringen. Germanie sal nooit een ware, bestendige vryheid genieten, tensy het de eenheid hebbe; en was het sonder dese, - iets wat ik onbestaanbaar acht - naar binnen vry, dan toch sou het naar buiten nooit onafhankelik wesen, Frankryk, Rusland of Engeland souden altoos middel vinden om er langs den eenen of anderen kant op te drukken en desselfs stoffelike en sedelike machtontwikkeling in den weg te staan. Was nu Duitschland eens in eene innige, alsydige en onverbreekbare foederatie versmolten, dan was ook het vraagpunt van bestaan opgelost en de vraag van binnenlandsche vryheid kon sonder nevenssorgen bepleit worden. Ik weet niet of ik my bedriege, maar het dunktme, dat het in Duitschland minder nood doet aan voorvechters der vryheid dan aan die der eenheid. De vryheid heeft nu reeds lang in het gemoed der groote meerderheid haren stryd gewonnen; het vraagpunt van derselver werkstelligmaking, is slechts nog een vraagpunt van tyd. Pruissen's 3den Februar is een
eerste maar veelbeduidende stap daar toe; nu die stap gedaan is, moet Pruissen wel verder en ik denk dat het des te sneller verder gaan sal, naarmate men het, in naam des voortgangs, minder hinderpalen in den weg sal brengen. - En wat duitsche staat sou er kunnen weigeren dat voorbeeld van Duitschlands eerste levende mogendheid te volgen?
Der sake der eenheid, daarentegen, staan, myns insiens, veel meer hinderpalen in den weg. Gy weet beter dan ik, hoeseer de Landsmannschaft in Duitschland nog eng en uitsluitelik is, en vergeet niet dat dese met de belangen van uwe dertig en eenige prinskens hand in hand gaat. - En wat sult ge met de vryheid doen, als ge geene eenheid d.i. naar buiten geene machtige onafhanklikheid, hebt?
Hadde ik ook de eer een Bondduitscher te syn, dan sou ik ongetwyfeld sterk op persvryheid aandringen, en op toestemming der lasten, en op het wegruimen der middeleeuwsche, volgens onse begrippen schandelike, geslotene rechtbanken, en op persoonlike vryheid, en op het te niet doen van alle spoor van feudaliteit, ens. Maar nog meer sou er my aan gelegen syn, Duitschlands eenheid op een opentlik gehouden Duitsch parlament te vestigen en den compelle intrare te doen gelden tegen de Bondsstaten die tot nu toe weigerig blyven tot het Zollverein by te treden. Wy, Belgen, en gy, Bondduitschers, wy spelen allebeî op dit oogenblik eene wondere rol. Wy besitten een prachtig huis waarin de vreemde sich heeft weten te nestelen; wy willen het terug innemen, versamelen onse krachten en trekken op; maar voor het huis gekomen, bestormen wy het niet, wy vallen aan 't twisten om te weten, hoe we de kamers sullen behangen en stoffeeren, of we den gevel groen of blauw sullen verwen, of we van dit of dat vertrek eene keuken sullen maken of eene prachtsaal... Ondertusschen versterkt de vreemde sich van binnen, richt sich gemakkeliker in, en lacht ons uit! - Waren we wys, we souden eerst en vooral het huis innemen, er den vreemde uitjagen en daarna, op ons gemak, sooveel twisten als het ons maar believen mocht. - Jammer! Syn we nog altoos de oude Schildburgers, en spannen liefst den wagen voor de peerden!
Ik was van sin U nog veel over uw hoogstverdienstelik werk te seggen, doch lyder! myn brief wordt byna eene broschuur! Vooreerst moest ik U bedanken over het meer dan vriendelik
aandenken waarvan ge erin ten mynen opsichte bewys geeft. Nog sou ik U eenige lichte - seer lichte - onnauwkeurigheden hebben willen aanwysen en U met vyf ses jongere letterkundigen bekend maken, soo als syn Josef Hendrickx, Hendrik Peeters, Jan van Beers, Eugeen Zetternam / pseudonym van Josef Dierickx / te Antwerpen; Felix Boone en Eduard Michels te Gent. Ook over het Taelverbond tegenwoordig het beste letterkundig maandschrift, en de Broederhand, had ik U twee woorden willen seggen. Doch dat alles sy voor een andermaal; wellicht sal ik ook de gelegenheid vinden U een aantal boekwerken van dese jonge schryvers op te sturen. Eenige onder hen, beloven veel.
De lesing van uw werk heeft my meer dan eens de tranen doen in de oogen springen. Hoe grootsch is toch het doel dat wy, Vlamingen, als Germanen te bereiken hebben! Hoe gering toch is onse macht tegen Frankryks aanhangers en uitsendelingen! Beter dan ooit heb ik by 't lesen van uw boek, de noodwendigheid van 't bestaan eens dagblads gelyk Vlaemsch Belgie begrepen, beter dan ooit de onmogelikheid ingesien die er bestaat, om sonder soodanig een orgaan, Belgien de waarheid omtrent Bondduitschland, en Bondduitschland de waarheid omtrent Belgien dietsch te maken. Wy sullen nooit op regeering en wetgeving eenen beduidenden invloed uitoefenen, tensy we ook in het dageliksch leven van den staat ons woord te seggen hebben, en dat een krachtig, onafhankelik en geëerbiedigd orgaan der vlaamsche gesindheid, beide andere staatspartyen ontsach inboeseme. Maar Vlaemsch Belgie is eens gevallen en het sal soo licht niet weder verrysen. Als ik het schiep, had ik illusiën die de werkelikheid my sedert dien geweldelik heeft ontrukt. Ik dorst met 20.000 franken iets beginnen, waar er ten minste 100.000 voor noodig waren. Ook is al wat ik besat, er ingebleven en nog dageliks voel ik het nawee van myne vermetelheid. In Belgien word ik van de franschgesinden nog even soo nydig vervolgd als den eersten dag, en die Heeren syn hier machtig genoeg om my den weg tot elke bediening te versperren. Ik heb U in mynen lesten brief gesegd, hoe men my den last heeft afgenomen, de geschiedenis der openbare werken in Belgien te schryven; nu soeken die Heeren my nog het opstellen van den Katalogus onses Musoeums te doen ontseggen, waarmeê de Akademie-raad my belast heeft. Denkelik sullen se hierin ook
gelukken, want se hebben de meerderheid in ons schepenkollegie. Soo gaat er schier geen dag voorby of se schenken my een proefbeetje van hun aandenken. Duitschland integendeel schynt geen geheugen te hebben; het geeft blyken van syne toeneiging tot de vlaamsche beweging; maar buiten uwe stem, kwam er uit Duitschland geen enkel opentlik gesproken woord van aanmoediging my toe. Ook als Vlaemsch Belgie gevallen is, kon ik, niettegenstaande uwe poogingen en die van Dr FirmenichGa naar voetnoot(56), over den Rhyn geenen steun vinden. Vryheer von Arnim die na 't sluiten van het duitsch-belgisch handelsverdrag, my nochtans gesegd had, dat Vl. B. meer dienst had bewesen dan twee diplomaten - Vryheer von ArnimGa naar voetnoot(57) was soo edelmoedig, dat hy voor twee actien inschreef, elke van 250 fr.! En echter schreef men toenmaals dat ik aan Pruissen.... verkocht was! En nog onlangs beweerde het Journal des Débats, que Vl. B. était publié sous le patronage direct du roi de Prusse. - VleeschouwerGa naar voetnoot(58), de vertaler van Göthe's Faust, antwoordde hierop met het fransche quolibet: ‘Il est vrai que Vl. B. a travaillé pour le roi de Prusse!’ Hoe wilt ge nu, vereerde Vriend, dat Vl. B. nog ooit weder opsta? Ik sie er noch middel noch hoop voor; en, rechtuit gesegd, ik heb er weinig lust toe. En echter sonder orgaan kunnen we niets of syn we niets, tensy nochtans: de baan van Frankryk tot den Rhyn!
Wappers en syne vrouw laten U hartelik groeten en syn U altoos innig dankbaar voor uw gul onthaal. Wappers heeft uw brief niet ontvangen, evenweinig het gedachte exemplaar van uw werk. Hy sal het, soo het hem toekoomt, den Koninge overhandigen, ofschoon hy het reeds in Leopolds handen gesien hebbe, die er, soo segde de vorst, oneindig veel smaak in vond. - Nu een woord in het oor: Gy weet dat ons Staatsbestuur - onder de Theux - uw eerste werk over Belgien in 't Fransch heeft laten oversetten... Sedert dien tyd staat ge hier op het swart
boeksken by de fransche diplomatie... meer mag ik U niet seggen. Wy, mannen van de vlaamsche beweging, hoeven ten minste die diplomatie naar de oogen niet te kyken; ook sullen wy U luidop laten weten hoeseer wy U hoogachten, hoe vurig wy U dankbaar syn. - Nog eens dit blyve onder ons. -
Wat het boekje van SommerhausenGa naar voetnoot(59) betreft, ik ken het niet, selfs by name, en kan er dus ook geen hoegenaamd gevoelen over uiten.
Conscience laat U bedanken voor de plaatsing van Humboldts briefGa naar voetnoot(60). Ook Conscience wordt vervolgd, maar die ten minste vindt troost in Duitschlands aanerkenning, daarby gaat hy wat vaster in syn schoen dan ik, en kan er beter tegen.
Nu, geachte Vriend, moet ik toch eindlik desen brief sluiten. Nog eens, gebruik hem waar hy U van nut kan syn; maar trek my, met desselfs ruchtbaarmaking, de gansche geestelikheid niet op den hals! Ik heb reeds meer dan genoeg met de franskiljons en de pseudo-liberalen.
Schryf my eens, als ge te huis een pypken rookende, by geval niets beters soudt te doen hebben, dan my wat moed in 't hert t/o/e te spreken.
Uw verkleefde vriend en getrouwe
strydbroeder
Jdelaet
Even soo als ik desen brief teeken, treedt Conscience, myn naaste gebuur, op myn kamer en bericht my dat Wappers gister avond uw brief en een exempläar uws werks heeft ontvangen. Volgens uw brief, segt hy me, moesten er dry ex. syn, waaronder een voor my. Ik ben U seer erkentelik voor de dierbare gift. Ik sal er doen naar omsien by den boekhandelaar Max KornickerGa naar voetnoot(61), door wien ik U ook het ongelukkig niet toegekomen
werk des Hre BelpaireGa naar voetnoot(62), gestuurd heb. Mocht het U toekomen, dan sy het U nogmaals allerwarmst aanbevolen. Vale et me ama!
Is er iets besonders, soo schryf ik binnen weinig dagen aan de Deutsche Zeitung.
De Laets tweede brief behoeft slechts weinig commentaar en is overigens ook veel korter. Geschreven nadat Höfken tot lid was verkozen in het Frankfortse Parlement kondigt De Laet - inmiddels hoofdredacteur geworden van het Journal d'Anvers - zijn komst naar Duitsland aan om er zijn ideeën over maatschappelijke inrichting en over een nauwer aaneensluiten van België en Duitsland aan Höfkens inzichten te toetsen. Opmerkelijk is het monarchistische standpunt dat hij inneemt.
In België was in februari-april 1848 heel wat beroering ontstaan na de Parijse omwenteling, en hadden de Vlaamsgezinden - voor het eerst - een uitgesproken vaderlands en monarchistisch standpunt ingenomen: ze bleken zelfs bereid voor de verdediging van het land en de landsgrenzen de wapens op te nemen. De Laet vervaardigde - naast Snellaert e.a. - strijdverzen, die ongetwijfeld doorwerkten...
Antwerpen, den 30 July 1848.
Weerde en Hooggeachte Vriend,
Ongetwyfeld moet het U niet weinig hebben verwonderd, dat ik Uw vriendelik schryven van 29 Mei jl. tot heden toe sonder antwoord heb gelaten. Dat is nochtans met insicht gebeurd. Buiten de diepe vreugde die uwe benoeming tot medelid van het duitsche Ryksparlament my gebaard heeft, had ik U niets te melden en die kondet ge raden sonder dat ik er U van sprak. Wat het overige betreft, wist ge van Vriend Snellaert hoe de saken stonden. - Ik sweeg vooral omdat ik een ontwerp broeide en seker wilde syn, het te kunnen ten uitvoer leggen, vooraleer er U een woord van te reppen en, schreef ik U, dan had ik er toch niet over swygen kunnen. Heden heb ik myne berekening opgemaakt en ik schryve U: Ik wil naar Duitschland komen.
Ik wil naar Duitschland komen en met U spreken; want ons beider eeuwige hoop moet verwesentlikt worden; België, wil het niet vroeg of laat van Frankryk verslonden syn, moet het groote duitsche vaderland nader treden. Het middel om dese toenadering te vergemakkeliken, moeten wy vinden. Wat sal dat middel syn? Ik weet het nog niet; maar het moet bestaan en, bestaat het, dan moet het ook ontdekt worden en in het werk gelegd. Daarby heb ik op dit oogenblik een werk over de maatschappelike inrichting onderhanden. Het is half afgearbeid en, na U grondig geraadpleegd te hebben, wil ik het te Francfurt voltooijen en uitgeven. Myn stelsel, dat ten uiterste praktisch is, niets van het nu bestaande te niet doet, maar veel wysigt en, naar myn insien, verbetert, kan ik U in geenen brief uitleggen, doch de grondgedachte ervan is: dat men de vrye mededinging eenen valschen weg heeft doen inslaan, met se naar beterkoope instede van naar verbeterde voortbrenging te laten streven.
Nu sou ik willen dat Ge my den onschatbaren vriendendienst beweest, de middelen te proeven die ik aanwys als berekend synde om de mededinging de eerste baan te doen verlaten en de tweede te doen inslaan. De eerste vereischte tot de uitvoering myner gedachten daarover, is een innig, seer innig verbond tusschen België en ons groote Vaderland.
Doch eer ik mynen Landgenooten, in de tegenwoordige omstandigheden, een dergelik verbond met vaste overtuiging durf aanpreken, is het ook noodig dat ik de huidige bestanddeelen en heerschende begrippen des levendigen Duitschlands van naderby kennen leere. Daarin kunt Ge my ook bystaan met me te Francfurt aan uwe vrienden en besonderste kollega's voor te stellen. Mag ik ook dáárvoor op U staat maken?
Ik moet U uiter herten gelukwenschen met al wat ge tot hiertoe als Parlament gedaan hebt. Vooral de keuze van eenen Ryksstadhouder /Verweser/ moet ik toejuichen. Het spreekt van selven dat ik over de meerdere of mindere geschiktheid van Aartshertog Johann geen gevoelen kan vormen; om hierover een vonnis te stryken, ben ik al te weinig met uwe vorstelike aangelegenheden bekend. Maar het grondbeginsel self koomt my als onuitsprekelik heilsaam voor; het versekert Duitschlands grootheid omdat het Duitschlands eenheid als monarchischen Bondsstaat buiten kijf stelt.
En meer dan ooit ben ik heden overtuigd, dat de republiek in onse eeuw voor Duitschland soowel als voor Frankryk, onder de volslagen onmogelike staatsvormen moet gerangschikt worden.
Er blyft me U een allerbest nieuws mede te deelen, dat me persoonlik betreft en U om meer dan eene reden niet onverschillig sal wesen. Sedert eenige maanden ben ik hoofdopsteller van het Journal d'Anvers, en heb ik eene tamelik goede geldelike stelling aan een blad dat veel invloed heeft en er, hoop ik, nog meer sal aanwinnen. Dat word, vinden we het middel tot een bondschap, ons eerste hefboom in België. Wat Duitschland betreft, blyft de uitvoering natuurlik U alleen op de schouders gelegd. - Het is met gespaarde gelden die op ettelike honderd franken beloopen, dat ik de reise naar Francfurt moet bekostigen. Het is derhalve ook dringend noodig dat ik wete hoe duur het my sal te staan komen, er drie weken of eene maand op eenen fatsoenliken maar allessins eenvoudigen en gewoonen voet te leven. Daarover verwacht ik mede inlichtingen van U. Mag ik hopen dat ge me nog in den loop deser week sult antwoorden? Ik sou binnen veertien dagen of drie weken willen komen, soo haast als onse gemeentekiesingen gedaan syn en ik my sonder al te groote swarigheid, op de redaktion van het dagblad sal kunnen doen vervangen. Gy verstaat dat ik met 8 of 10 dagen vry, niet te veel heb om me tot de reise bereid te maken, ik die niet gewoon ben, veel buitens huis te loopen. Daarom schryf me, Vriend lief, in den loop van de week en seg me:
1o Of Ge my den vriendendienst bewysen wilt, myne denkbeelden over maatschappelike inrichting te proeven; 2o Of Ge met my naar het middel wilt soeken om Belgie innig met het groote Vaderland te verbinden; 3o Of Ge my de gelegenheid wilt verschaffen, menschen en saken in Duitschland van naderby te bestudeeren; 4o Of ge my, ‘ingeval van goedkeuring myner denkbeelden’ - een vertaler en een uitgever voor myn boek kunt besorgen; 5o Hoeveel daaromtrent myn oponthoud in Francfurt per dag zal kosten?
Met ongeduld wacht ik op uwe letteren, met grooter ongeduld op den schoonen, heugeliken dag, dat het my gegund sal syn, U de trouwe hand te drukken en in name myner strydmakkers den broederkus te brengen aan hem die ons immer de trouwste en machtigste
voorvechter was! - Ik juich, weerde en hooggeachte vriend, ik juich als ik denk dat die blyde dag soo naby is! Om Gods wil laat me niet lang op uwe letteren wachten!
Uw trouwe vriend en broeder in den duitschen Bloede
JdeLaet
N.S. Houd de hand aan wat het Parlament in de saak van Limburg beslist heeft. - Het is hoogstnoodsakelik dat Holland geen slagboom behoude om België van Duitschland af te sluiten. - Hebt ge het choorgesang België, getoonset van Leo van Burbure, ontvangen?Ga naar voetnoot(63) Ik heb het U een paar weken opgesonden. Vale et me ama.
Was dit bezoek hem uiteindelijk niet meegevallen? Vooral in de derde en laatste brief blijkt hoe monarchistisch en officieel De Laet geworden is, onder het motto dat de tyrannie van boven gemakkelijker te ontwijken is dan de wanorde van onderen. Als burgerlijk liberaal en beslist zonder een zweem van sympathie voor het republikeinse radicalisme schrijft hij. Hij houdt met beide handen vast aan de rechtsstaat, waarin de vrijheid steunt op wet en gerechtigheid, en wenst de monarchie en de wetten te eerbiedigen. Wij hebben het raden naar de oorzaken van deze evolutie: lag ze op intern-Belgisch vlak? Hadden de gevolgen van de Parijse februari-omwenteling er iets mee te maken? Gold het de zaak van Risquons-tout? Of komt De Laets mening uit zijn bekendheid met de Duitse politiek? In elk geval wordt duidelijk dat hij zich hier veel conservatiever opstelt dan voorheen het geval was geweest.
Antwerpen, den 7 December 1848.
Allerweerdste Vriend,
Overlast van werkzaamheden, heb ik tot nu toe geenen tyd gevonden om op uwen goeden brief van 8 Nov. te antwoorden, en, ofschoon wat spade, eenen plicht te vervullen dien U aller gul en broederlik onthaal my oplegt. Sal het noodig syn, u te versekeren dat ik nooit de gelukkige dagen sal vergeten die ik in uw midden geleefd heb? Het aandenken ervan, verwarmt my het hert en dikwils, seer dikwils, droom ik my in Francfurt
terug, alhoewel ik mogelik, daar synde, het niet meer nopens seer gewichtige punten met U en onse vrienden eens sou wesen. Doch hierover later.
De reden waarom ik U niet eer geschreven heb, is dat ik van U of van iemand van de vrienden eenen brief verwachtte, die over Duitschlands saken sou gesproken hebben waarop ik dan hadde geantwoord; soo, ten minste ik meen waren wy overeengekomen. Daar niemand geschreven heeft en ik altoos de eerste twee weken in afwachting ben gebleven, is de tyd verloopen binnen denwelken ik U schryven konde om U allen voor het onvergeetbaar onthaal te bedanken. Vergeef my soo ge denkt dat ik schuld heb.
Wat het journal betreft, daarover een woord. De uitgever heeft het eene maand lang gesonden, dewyl ik hem gesegd had dat ge my met toesendingen soudet vereerd hebben; maar na de eerste maand kwam de rekening van het postambt die op 40 centimes daags beliep en daar ik niets ontvangen had, heeft hij me versocht van de toesending af te sien.
De hooge portgelden maken het schriftelik verkeer tusschen Duitschland en Belgien seer lastig; vooral het wisselen van dagbladeren wordt er buitenmate mêe beswaard. Konden wy tot op de grenzen vrymaken, dan ware het alles goed; maar daarvan wil het postambt by ons niet weten. Wat daarmêe gedaan.
A propos van postambt moet ik U eene recht sonderlinge geschichte vertellen. Vier brieven syn me van hier geschreven toen ik te Francfurt was, twee van myne vrouw, twee andere van mynen vriend den Hr Karl Wappers, den broer des Schilders dien ge kent. Geen der vier, soo als ge weet, is me toegekomen. Ik heb hier gereklameerd, doch heb er tot nu toe maar twee teruggekregen, waarvan er een stellig is open geweest. Die twee brieven syn van Francfurt teruggeschikt met het opschrift ‘Nicht bekannt daselbst’ ofschoon het adres wel, duidelik, volledig en nauwkeurig geschreven sy. - Wat dunkt U daarvan? Soudt ge ook in Duitschland een Cabinet noir hebben? Ik moet het denken, daar ik overtuigd ben dat geen der vier brieven, tensy mogelik de leste /: na myn vertrek: / bij Hr Maidhof is aangeboden geworden. - Doe daar by dien Heer eens aanvraag na, indien de saak U gewichtig genoeg schynt. My boesemt se in de eerlikheid des duitschen postambts, geen volle vertrouwen in.
Uw artikel over den Elsas is hoogst belangryk. Deser dagen vertaal ik het voor het Journal d'Anvers en voeg er een woord over onse betrekkingen tot Duitschland by. Dan send ik U ook ettelike nummers. Hebt ge de nummers ontvangen, die ik U over eenige dagen gestuurd heb?
Nu een woord over de saken Duitschlands die my even soo heilig syn als die myns engeren Vaderlands, te meer daar by my dag aan dag de overtuiging dieper wortelt, dat Belgien sonder Duitschland en Duitschland sonder Belgien nooit ware grootheid, ruime welvaart te verwachten hebben. - Ik heb U gesegd dat, ware ik te Francfurt, gy en ik denkelik meermaals van gevoelen souden verschillen en sulks seg ik, omdat ik het gedrag onser vrienden van de linker midden tegenover de hachelike omstandigheden die Duitschland teisteren, niet onder vele opsichten billigen kan. De houding der H.H. Zell, Giskra en van onsen besten Makowiczka, schynt my - die van den warlstroom der omstandigheden niet worde medegesleept - veelmeer geschikt om den wirrwarr te vergrooten, dan om er een eind aan te stellen.
Ik weet niet of ik wel doe met U vry en vrank te schryven wat ik denke; maar ik kan niet leven sonder met myselven en met de menschen die ik achte en beminne in het Klare te syn, en daarom moet het eruit, wat ik gevoele. Heb ik het mis, dan wys me te recht, maar dwale ik niet, dan in Gods naam, in name der grootheid, des heils, der toekomst Duitschlands, sla dan toch ook, vriend lief, myne bedenkingen niet in den wind. - Beginnen wy met den aanvang, het beleg van Weenen. Wat was toch de weensche opstand? Of eene schildverheffing der radikalen, of eene poging om de eenheid Oostenryks te helpen breken met de Hungaren tegen de Keiserlike macht te beschutten. Mogelik eene mengeling deser beide elementen, soo als het de rondstrooiing van hungarsch goud en de deelneming van Robert Blum sou kunnen doen vermoeden.
In beide gevallen, dunkt me, was het de plicht van ieder die het met Duitschlands vryheid, Duitschlands eenheid wel meent, den Keiser te rugsteunen. Het radikalismus, kan het eens zegepralen, sal Duitschland voor lang, ja, mogelik voor immer van alle hoop op eenheid en vryheid versteken; wanorde alleen en driftontbranding kan het voortbrengen. Is de voortgang moeielik daar waar het despotismus van boven drukt, onmogelik is hy
daar waar het van onder woelt; want het despotismus van boven kan bevochten of ontweken worden, omdat men syne wegen kent, die stelselmatig gevolgd worden; het despotismus van onder is niet te bestryden omdat het by steeds wisselende luimen handelt en by vlagen raast. Ik geloof derhalve dat ons dierbare Duitschland nog meer belang heeft, de te verregaande werking dan de wederwerking te keer te gaan, te meer daar het bestuur in onse dagen veel minder kracht heeft dan de sucht naar het onbekende, die de volkeren met een heilloos geweld naar de anarchie dryft.
Wat hebt ge nu in gansch die saak van Weenen gedaan? Gy hebt middelaars gesonden die niets hebben uitgeset, die men selfs eenigermate miskend heeft, en miskennen moest omdat hunne sending niet ernstig was. Tusschen de beginsels die in Weenen met elkander in stryd waren, viel er niets te bemiddelen. Er is geen middel tusschen orde en wanorde, eenheid en splitsing.
Naar myn insien was de rol der duitsche nationaal vergadering eene gansch andere. Als constitueerend had se de plicht alle gewelddadigheden te keer te gaan die het constitueeringsprozes kunnen verhinderen, als duitsche middelmacht had se den duitschen Staat Oostenryk tegen innere splitsing te behoeden. Soo handelende, en tevens de verklaring afleggende, dat se verstond de duitsche volksrechten tegen alle schending van boven en van onder te bewaren, bleef se niet alleen haren plicht getrouw, maar se verwierf sich een recht te meer op de aanerkenning der volkerschappen en der vorsten Duitschlands in 't algemeen en Oostenryks in 't besonder. - Nu integendeel heeft se sich in gansch Duitschland het voorkomen der machteloosheid gegeven en se heeft de nooit herstelbare feil begaan, de orde - hier door den vorst vertegenwoordigd - de orde in Oostenryk door de Slaven te laten redden. De middelen om het door my aangeduide doel te bereiken, hadt ge toch aan der hand.
Nu nog iets, waarover myne meening U mogelik hard tegen de borst sal stooten, want allen waart ge toch eenparig te Francfurt om dese meening te veroordeelen. Ik denk niet dat de dood Robert Blums van Duitschland moet gewroken worden, ik denk niet dat 's mans veroordeeling onwettig sy.
Ja, seker is de onschendbaarheid eens volksvertegenwoordigers soo heilig dat een volk aan geenen prys dit grondbeginsel mag
laten krenken, sonder hetwelk syne vryheid sou ten ondergaan met de onafhanklikheid syner lasthebbers. Maar dese onschendbaarheid geldt, naar myne begrippen, maar soo verre als de volksvertegenwoordiger in dese hoedanigheid handelt, en houdt op soohaast dese met een ander wapen strydt dan met het woord. Hadt Robert Blum als volksvertegenwoordiger gebloed en niet als aanvoerer eener bende gewapende opstandelingen, dan sou Duitschlands eer met de bloedwraak verbonden syn; nu is sy het niet. Soo haast Blum de hand aan 't geweer heeft geslagen, heeft hy self synen lastbrief van volksvertegenwoordiger verscheurd, willens en wetens verscheurd, want soo hy niet de lafste aller menschen geweest is, dan seker sal hy sich op syne onschendbaarheid niet betrouwd hebben om straffeloos gewapenderhand een wettig bestuur aan te vallen en verraderlik, na de overgave, de inrukkende troepen aan te randen. - Daarom denk ik, dat men sich te Francfurt voldaan moet verklaren indien Oostenryk segt dat men Robert Blum niet als volksvertegenwoordiger heeft gekend, maar hem als strydende insurgent heeft veroordeeld. - Of Windisch-Graetz voorsichtig gehandeld heeft met het vonnis uit te voeren, is eene andere vraag. Dat mogelik heeft een bloedige wending des berlinschen wirrwarrs voorgekomen, maar het heeft ook over het radikalismus den glans der marterie geworpen.
Soo verre over de weensche aangelegenheden. Ook over de berlinsche ben ik het met onse vrienden van de linker midden niet eens. Wat was de toestand in Berlin? Was de nationaal vergadering daar moralisch vry? Waren de niet-radikale deputeerden niet altoos met mishandeling en met dood bedreigd? Ja, ongetwyfeld. Bassermann, wiens vryheidszin toch niet verdacht sal wesen, heeft dat bestadigd en vóór hem, hadden selfs de radikale bladeren het ons gesegd, denkende hiermede de volkstroepen te prysen.
Nu, die Kamer die niet vry was, hadt onlangs maatregels aangenomen welker onvermydelike uitslag de afschaffing des Koningdoms worden moest, en meer andere stonden voor de deur. Wat moest Frederik-Willem doen? De Kroon afleggen of het parlament verdagen. Buiten dese twee wegen stond hem geene baan open. Hy verkoos de verdaging. Hadt hy recht hiertoe? Dat was de vraag die gy te Francfurt hadt op te lossen, en daar de wet het recht der verdaging der Kroone niet vollig ontsegt, moest
hier de gewoonte aller constitutionnele landen gelden. Eens dat den Vorst het recht niet betwist werd, was de rol van Francfurt buiten kyf; gy moest het recht der Kroon staven. Dit doende bereiktet gy weder het dubbel doel, naar onder de wanordestokers te verlammen, naar boven de wederwerking te beletten de ware vryheid in te korten.
Denkt ge niet dat het de plicht van ieder moedig man in Duitschland sy, de vryheid, de eenheid tegen elken aanval te beschutten en daartoe, met stalen vuist, het recht te handhaven? Is het ook geene lafheid voor de dwalingen der menigte te bukken, als de menigte heerscht, soowel als het eene lafheid is, voor de luimen van den vorst te kruipen, als de vorst onbestreden de macht in handen heeft? Is het minder heldhaftig de waarheid aan dwalende volkeren dan aan verdwaalde vorsten te seggen?
Echter is Francfurt ook dáár aarselend opgetreden en heeft willen vermiddelen instede van te beslissen. Wat moet het eindelik gevolg van dit gebrek aan vastheid syn? Dat Francfurt by volkeren en vorsten het moralisch ontsag verlieren sal waarin tot nu toe syne eenige kracht is gelegen. - Ik hoor U seggen, dat myn stelsel dat der Girondins is, en dat de party die het volgen sou, ook het lot der Girondins sou ondergaan. Dit leste is niet waar. De Girondins syn gevallen omdat se swak van gemoed waren en hunne grondbeginsels met geene genoegsame daadkracht hebben staande gehouden en doorgedreven; dat se dan eens rechts, dan eens links tegen het recht toegaven. Hun lot ware denkelik anders uitgevallen, hadden se logisch en krachtdadig, sonder wankelen of vreesen hunnen weg voortgebaand.
Mogelik sou een dergelik politiek der linker midden - ik seg der linken midden omdat ik denk dat het lot Duitschlands vooral van het gedrag uwer party afhangt, - die de swaartekracht in het parlament naar orde of wanorde kan doen overhellen - sou eene dergelyke politiek der linken midden, seg ik, in den beginne eenig wantrouwen by het volk verwekken; doch niet lang sou het duren of ge soudt een dubbel vertrouwen en dus ook eene dubbele macht erby inwinnen. Nu baart uw aarselen niet minder wantrouwen, en daar ge in niets eenen vasten, gelyken tred houdt, geniet ge by vergoeding de hooge achting niet welke men den moed en der vastheid niet weigeren kan.
Hoe het eigentlik op dit uur te Brandenburg gestaan en gelegen is, weet ik niet al te wel, wyl de berichten die wy hier ontvan-
gen, tegenstrydig of ten minste seer uiteenloopend syn. Aan eene tusschenkomst der Russen echt ik in allen gevalle niet het minste geloof en beschouw het gerucht ervan als eene uitstrooijing der radikalen. Ook aan een geöktrooieerde grondwet kan ik weinig geloof hechten, want sulk een maatregel ware iets waartegen gansch Pruissen sich met recht verheffen sou, hoe liberaal die grondwet ook ware. Een dergelijke stap sou dan tot niets anders dienen dan om het radikalismus de krachten weêr te geven die het in dese leste dagen verloren heeft, en dageliks meer en meer met de dwarsdryvery der linke te Brandenburg verlieren moet.
Maar hoe sal de pruissische wirrwarr een goed einde nemen? Denkt ge niet dat het raadsaam ware de tegenwoordige Kamer te ontbinden en nieuwe keusen te laten plaats hebben opdat Pruissens volk, nu dat het doel der radikalen bloot ligt, met volle kennis van saken tusschen desen en het Koningdom beslisse. Denkt ge niet dat langs desen weg een middel, soo niet tot versoening - die is onmogelik - maar ten minste tot eene eindelike uitkomst sou te vinden syn?
In alle geval hoop ik dat Francfurt sich voortaan echt machtig sal toonen. Daardoor alleen kan het syne sending volbrengen en de vryheid gronden op de staving van recht en gerechtigheid.
8 December, 's avonds.
Dese bovenstaande regels syn van gister avond geschreven. Desen morgen heb ik het nieuws van de leste gebeurtenissen in Pruisen ontvangen. Reeds hebt ge myn eerste artikel daarover gelesen, want ik heb het U toegesonden. Morgen krygt gy het tweede. Wat gaat ge nu te Francfurt beginnen? Vuur en vlam spuwen of swygen? Het een en 't ander koomt my even gevaarlik voor. Mag ik U nogmaals myn gedachte seggen? - Ik geloof dat Francfurt de ontbinding der Kamer moet goedkeuren en sonder aarselen het gedrag der opposition te Brandenburg als onwettig en rechteloos verwerpen. Wat het verleenen eener constitutie betreft, daarover sou ik my nagenoeg in deser voege uitdrukken:
‘Naar ons insien heeft door de afkondiging /: nietverlee- ning: / eens ontwerps van grondwet hetwelk de tot nu toe aangenomene grondrechten des volks erkent, de Koning
van Pruissen het insicht niet gehad, het recht te krenken, dat het volk op eene gelykmachtige medewerking by de eindelike vaststelling der grondwet heeft; integendeel denken wy dat het syn insicht geweest is, het pruissisch volk alle waarborg te geven dat, intusschen de ontbinding der nationaal vergadering en de instelling der nieuwe Kamer, de verworvene vryheden van wege de Kroon, noch ingetrokken noch ingekort sullen worden. Derhalve aansien wy gemelde wet, niet als eene verleende constitutie, maar wel als een ontwerp van constitutie dat de aanstaande nationaalvergadering enkel als een ministerieel voorstel te beschouwen heeft.
Na dese verklaring sou het centralgewalt een afgeveerdigde naar Potsdam moeten sturen om de pruissische regeering eene verklaring te doen uitgaan, waarby de stemming van uw parlament bevestigd sou worden.
Dat schynt my de eenig mogelik vreedsame uitweg deser saak, die anders opening tot de ergste verwarringen geven kan.
Ik zou U geerne meer schryven, want veel, seer veel heb ik U nog te zeggen; maar de tyd dringt, en om myn brief nog dese nacht te laten vertrekken, sluit ik dien hier, op uw antwoord wachtende om te weten of myn ongevraagde tusschenkomst u aangenaam is ofte niet.
Deel van desen brief al wat ge goed acht den vrienden mede, en vooral seg hen hoe dankbaar ik ben blyve gedenken.
Insonderheid vergeet niet vader Böcking te groeten en de H.H. Zell, Gross, Makowiczka, Ostendorf, Becker, Stremayr, Giskra, Backhof, Biedermann enz.
Nog een treurig nieuws heb ik U te melden, dat U nog te midden alle grootere gebeurtenissen bedroeven sal. Onze originelle en fiksche Van Ryswyck, was, soo als ik u destyds gesegd heb, met eene hersenverswakking geslagen. Sedert eenige dagen heeft het lot van Lenau hem getroffen en hy is naar een gesticht te Lier vervoerd. Wy samelen geld tot syn onderhoud en dat syner kinderen.
Ik wacht ongeduldig op uw antwoord.
Uw vriend en broeder
JdeLaet
Op basis hiervan valt Prof. Wils bijdrage over Jan Jacob - of Johan Alfried de Laet, zoals hij zich als literator noemde - in de E.V.B. van 1973 te completeren, ten dele te beamen en ten dele te corrigeren.
Te completeren omdat hier over de feitelijke bewegingen en meningen van De Laet expliciete uitspraken voorkomen die tot dusverre nergens elders beter aan bod gekomen zijn.
Te beamen waar hij De Laet schetst als een flamingant die in de Vlaamse Beweging een eerder burgerlijke dan volkse beweging voor decentralisatie en democratie, voor antimilitarisme, uitbreiding van het stemrecht en verdediging van de volkstaal zag.
Te corrigeren waar hij stelde dat De Laet in de jaren 1846-1849 herhaaldelijk overheidsopdrachten kreeg die in feite sinecures voor hem betekenden: men krijgt hier integendeel sterk de indruk met een in de hoek gedrongen man te maken te hebben, die noodgedwongen vertalingen leverde en aan journalistiek deed. De totale strekking van Wils' artikel houdt ondertussen vanzelfsprekend stand zodat onze bijdrage alleen een aanvulling en een verdere documentatie hoeft te betekenen.
- voetnoot(1)
- G. 15757/27, uit de nalatenschap van de in 1872 te Gent overleden Snellaert.
- voetnoot(2)
- Höfkens politieke briefwisseling met Snellaert uit de jaren 40. Bijdrage tot de kennis van de verhouding der Vlaamse Beweging tot Duitsland, in Aula, Tijdschrift voor Studenten aan 's Rijks Hogeschool te Gent 1 Maart 1917, jg. 1, nr. 5, p. 77-89. Een afzonderlijk gepagineerde overdruk uit het bezit van Willem de Vreese, Jacobs leermeester en collega, in de seminariebibliotheek voor Nederlandse literatuur te Gent, gedagtekend 10.3.1917. Jacob publiceerde ook 3 brieven, resp. van 2.1.1844, 21.3.1844 en 7.6.1847 in zijn Briefwisseling van, met en over H. Conscience, Gent, 1914, II.
- voetnoot(3)
- Met een fragmentaire, moeizame transcriptie door Snellaert.
- voetnoot(4)
- Halverwege deze brief is Höfken overgeschakeld van het Gotische naar het voor Snellaert makkelijker lezend Westeuropees schrift.
- voetnoot(5)
- In de autografen staan vaak in de marge strepen: vermoedelijk haalde Höfken hieruit zijn stof voor korte berichten in de krant.
- voetnoot(6)
- Wij vonden er een aantal terug, nl. A.A.Z., 28.11.1842, 15.8.1843, dec. 1843, 1.2.1844, 11.7.1845, 10.11.1845, 20.12.1845, begin maart 1846, 2.6.1846, 3.4.1847.
- voetnoot(7)
- Ze werden er gedeponeerd door Höfkens zoon Rudolf von Höfken von Hattingsheim (1861-1921), in de map: Briefe verschiedener Aussteller, p. 108-129.
- voetnoot(8)
- O.m. ook briefwisseling van G. Wappers aan Höfken van 25.11.1847, in dezelfde map p. 98.
- voetnoot(9)
- Cf. Neue Deutsche Biographie, Berlin, 1972, Neunter Band, p. 311-312 door Karl Bachinger.
- voetnoot(10)
- Die hier te lande moeilijk te vinden is.
- voetnoot(11)
- De Vlaemsche Beweging in Duitsland beoordeeld, in Belgisch Museum, IX, 1845, p. 435-452.
- voetnoot(12)
- Gesteund werd op Conze, Staat und Gesellschaft im deutschen Vormärz 1815-1848, 1962, Obermann, Deutschland von 1815 bis 1849, 1967, Rosenberg, Politische Denkströmungen im deutschen Vormärz, 1972 en Golo Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts, 1967. Thans ook Fragen an die deutsche Geschichte. Ideen, Kräfte, Entscheidungen von 1800 bis zur Gegenwart, Berlin, 1981/7, p. 127-178.
- voetnoot(13)
- Wij hebben de vaak eigenaardige spelling van Höfken bewaard. Hulp bij het ontcijferen boden de collega's Couvreur en De Smet, waarvoor onze oprechte dank!
- voetnoot(14)
- Bedoeld is Dr. Victor Coremans (1802-1872), die na studies en omzwervingen in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland - hij streed er voor algemeen kiesrecht en constitutionele hervormingen - in 1836 naar Brussel terugkeerde en archivaris bij het Algemeen Rijksarchief werd. Hij zette er zijn pangermanisme, o.m. in een aantal tijdschriften, verder. Cf. E.V.B., I, 1973, p. 337 door H. von der Dunk.
- voetnoot(15)
- Cf. de reeds gesignaleerde gedeeltelijke vertaling in het Belgisch Museum, IX, 1845, p. 435-452.
- voetnoot(16)
- Een echo van de gesprekken die Höfken in 1842 met een aantal Vlamingen mocht voeren, en die hem hun kopschuwheid om het Vlaams zomaar met het Nederduits gelijkgeschakeld te zien, heeft doen voelen?
- voetnoot(17)
- Bedoeld wordt de Minard-schouwburg te Gent.
- voetnoot(18)
- Een aanwijzing dat Höfken zich op het Herderiaanse standpunt van het nationalisme plaatste.
- voetnoot(19)
- Voor J.A. Schmeller (1785-1852), een bekend uitgever van Middelhoogduitse teksten cf. Deprez, Brieven van, aan en over J.F. Willems. Inl. II, 1965, p. 242.
- voetnoot(20)
- Voor A.H. Hoffmann von Fallersleben (1798-1874) cf. E.V.B., I, 1973, p. 680-681 door Peter H. Nelde.
- voetnoot(21)
- Het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond (1846-1847) had tot doel het beurtelings in Vlaanderen of Duitsland organiseren van zangfeesten om de betrekkingen tussen beide volkeren te verstevigen. Drijvende kracht bij ons waren J.W. Wolf, P. van Duyse, J.M. Dautzenberg, J. Nolet de Brauwere van Steeland en de gebroeders Van Maldeghem. Te Gent waren 110 koren aanwezig. Cf. E.V.B., II, 1975, p. 1922-23 door K. Wauters.
- voetnoot(22)
- Voor E. Michels (1823-1881), ambtenaar en novellist cf. Deprez, Briefwisseling van F.A. Snellaert, Gent, 1978, II, p. 166.
- voetnoot(23)
- Een bevreemdend post-scriptum: een uiting van klassebewustzijn?
- voetnoot(24)
- Van 12.8.1847 tot 28.9.1852 regeerde het liberale ministerie-Rogier, die tegelijk minister van binnenlandse zaken was. Buitenlandse zaken beheerde C. d'Hoffschmidt. financiën de Antwerpenaar L. Veydt (tot 18.7.1848).
- voetnoot(25)
- Kort begrip eener geschiedenis der Nederduitsche letterkunde, Antwerpen, J.E. Buschmann, 1849. Overgenomen uit het tijdschrift Taelverbond van 1847, '48 en '49.
- voetnoot(26)
- Histoire de la littérature flamande, Bruxelles, A. Jamar, 1849, in de reeks Bibliothèque nationale, nr. 17.
- voetnoot(27)
- La Belgique dans ses rapports avec la France et l'Allemagne, relativement à l'adoption des droits différentiels par le Zollverein. Traduit de l'allemand de Gustav Höfken. Par H.S., Bruxelles, 1846. (Vermoedelijk is dit H. Somerhausen, over wie cf. n. 59).
- voetnoot(28)
- Naast de reeds op p. 4 gesignaleerde vertaling door Snellaert verscheen nog uit zijn vroeger boek: De Vlaemsche Beweging. Getrokken uit België, in zyne betrekkingen tot Frankryk en Duitschland; door Gustaf Höfken. Stuttgard, by Cotta. 1845. Vry vertaeld naer het hoogduitsch, door J.C. Van Thielen, Regter by de Regtbank van eersten aenleg te Brussel, Voorzitter van het Brusselsch Genootschap De Vlaemsche Verbroedering (U.B.G. nr. G. 3529/11; 11 pp.)
- voetnoot(29)
- Ignaz Kuranda (1811-1884) was correspondent van de A.A.Z. te Brussel en richtte er in 1841 Die Grenzboten op. Hij was een liberaal en constitutioneel pangermanist die twijfelde aan de overlevingskansen van een eigen Vlaamse cultuur. Cf. E.V.B., I, 1973, p. 809 door H. von der Dunk.
- voetnoot(30)
- Nl. de inhuldiging van het praalgraf voor de in 1846 overleden J.F. Willems op 26.6.1848 op het zg. Campo Santo te Sint-Amandsberg.
- voetnoot(31)
- Het derde Vlaams-Duitse zangfeest moest in de zomer van 1848 in Frankfurt plaatsvinden maar werd door de politieke beroering na februari 1848 uitgesteld en later definitief afgelast. Voortaan gingen de Vlamingen - en zelfs de Belgische staatslieden - meer contact met Nederland zoeken.
- voetnoot(32)
- Nl. de vrede van Münster of Westfalen van 1648.
- voetnoot(33)
- Ch. Rogier (1800-1865), politicus en minister, die met Snellaert in correspondentie stond tussen 1847 en 1863. Cf. Deprez, Briefwisseling Snellaert, II, 1978, p. 202. Ook hij zocht ter bescherming van België tegen de grootmachten Frankrijk en Duitsland in die periode contact met Nederland.
- voetnoot(34)
- Höfken blijkt tot centrum-links te hebben behoord.
- voetnoot(35)
- Snellaert bedoelt hier kennelijk: ik dacht niet dat gij parlementair waart.
- voetnoot(36)
- Over dit manifest uitvoerig bij Deprez, Kroniek van Dr. F.A. Snellaert, Brugge, 1972, p. 87-95.
- voetnoot(37)
- 's Lands Onafhankelijkheid: cf. Kroniek, p. 92.
- voetnoot(38)
- Hier geeft Snellaert kijk op zijn overtuiging en strijdmethode.
- voetnoot(39)
- Hoopte men nog dat hij op zijn besluit zou terugkomen?
- voetnoot(40)
- In de U.B. Gent bevindt zich inderdaad deze editie van Vollmer, als deel 1 van de reeks: Dichtungen des deutschen Mittelalters, Leipzig, Göschen, 1843.
- voetnoot(41)
- Over Rudolf Müldener zijn weinig gegevens bekend. Cf. Deprez, Briefwisseling Snellaert, II, 1978, p. 173.
- voetnoot(42)
- Niet teruggevonden; wellicht ook niet geschreven.
- voetnoot(43)
- Niet teruggevonden.
- voetnoot(44)
- Hier maakt Snellaert een allusie op Jellacic (1801-1859), een Kroatisch generaal in Oostenrijkse dienst, die in 1848 tegen Hongarije ageerde, met de reactie in Wenen meehielp en vóór en na de bevrijdingsbeweging in Hongarije ban (gouverneur) van Kroatië was. Ondertussen is Snellaerts allusie niet geheel duidelijk.
- voetnoot(45)
- Gehouden in augustus 1849 te Gent. In druk verschenen in Handelingen, I, 1850, p. 9-14. Cf. Hans Vanacker, De ‘Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen’ en de vernederlandsing van het onderwijs, Gent, 1982, in de reeks: Gentse Bijdragen tot de Literatuurstudie.
- voetnoot(46)
- Cf. F.A. Snellaert en zijn tijd. Catalogus door Huguette van de Woestijne-Vanagt, Gent, 1972, p. 34.
- voetnoot(47)
- E.V.B., I, 1973, p. 815-817.
- voetnoot(48)
- M. Reynebeau, Het Vlaemsch Verbond als politiek experiment, in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, XCVI, 1981, nr. 3, p. 491-508.
- voetnoot(49)
- Dat dit niet helemaal denkbeeldig was geeft de Bismarck-politiek na 1866 aan.
- voetnoot(50)
- Typisch is bijv. zijn vertalen onder het pseudoniem Jozef Kolveniers (naar de gelijknamige straat in Antwerpen, waar hij toen woonde).
- voetnoot(51)
- Deze brief ging verloren.
- voetnoot(52)
- Wellicht Kuranda, over wie cf. n. 29.
- voetnoot(53)
- Betrekking, ambt.
- voetnoot(54)
- Lees: kerkelijke hiërarchie.
- voetnoot(55)
- Laurent Veydt (1800-1877), jurist, industrieel, parlementair en sedert 1848 directeur van de Société Générale de Belgique. Cf. R. de Vuldere, Biografisch repertorium der Belgische parlementairen 1830-1965, Gent, 1964-1965.
- voetnoot(56)
- Cf. Briefwisseling Snellaert, II, 1978, p. 97-98.
- voetnoot(57)
- Bedoeld wordt Heinrich Alexander, Freiherr von Arnim (1798-1862), te Brussel als gezant van Pruisen gevestigd sedert 1840, vooral bedrijvig bij het opstellen van een handelsverdrag tussen zijn land en België en geïnteresseerd in de spoorwegverbinding België-Rijnland. Cf. Allgemeine Deutsche Biographie, I, 1875, p. 571-574.
- voetnoot(58)
- Lodewijk Joachim Vleeschouwer (1810-1866), geneesheer, literator, journalist en vertaler. Cf. Briefw. Snellaert, II, 1978, p. 248-249.
- voetnoot(59)
- H. Somerhausen (1781-1853), boekhandelaar en concessiehouder voor Duitse boeken te Brussel. Daarnaast uitgever van schoolboeken. Cf. Deprez, Brieven Willems. Alg. Inl., II, 1965, p. 260-261.
- voetnoot(60)
- Vermoedelijk plaatste Höfken Alex. von Humboldt's brief van 27.9.1847 in een Duitse krant. Cf. voor de tekst Jacob, Briefwisseling Conscience, II, 1914, p. 220-221.
- voetnoot(61)
- Boekhandelaar op de Groenplaats te Antwerpen.
- voetnoot(62)
- Bedoeld zal zijn Alfons Belpaire, die vooral over spoorweg- en transportproblemen van en naar Antwerpen schreef, en o.m. ook de componist was van De Laets Vaderland. Een volkslied. Cf. diens Gedichten, Antwerpen, 1883/2, p. 185-189.
- voetnoot(63)
- Cf. J.A. de Laets Gedichten, Antwerpen, 1883/2, p. 179-183.