vormen en gebruiken van zamengestelde woorden, tegen de getallen, geslachten en het gebruik der werkwoorden en der kleinere rededeelen. Vervolgens wordt men gewezen op gebrekkige woordschikkingen, op bastaardwoorden, barbarismen, latinismen, gallicismen, anglicismen, germanismen en het verkeerd gebruik van willekeurig en noodeloos nieuw gesmede woorden. Daarna spreekt de schrijver opzettelijk over de Groningsche provincialismen (gelijk men weet, was hij eens Hoogleeraar aan de universiteit te Groningen), en vestigt de aandacht der taalliefhebbers op den stijl met veel verouderde woorden, de al te poëtische woorden in een' eenvoudigen stijl, de duisterheid en dubbelzinnigheid van stijl, enz. Pleonasmen, ellipsen, de zoogenaamde numerus in den stijl en de prozamaat krijgen ook eene beurt, kortom: er is niets vergeten, en men staat verbaasd over den rijken schat, dien de vernuftige Lulofs heeft bijeenverzameld.
Het tweede en derde deel dezer verzameling, die ook afzonderlijk zijn uitgegeven geworden, bevatten Lulofs' geniale lettervruchten over Nederlandsche spraakkunst, stijl en letterkennis, als voorbereiding voor (lees: tot) de Redekunst. Nadat hij over de letters onzer taal, de tweeklanken, de enkele en dubbele vokaalspelling, zijne gedachten heeft ontwikkeld, gaat hij over tot de woordafleidkunde en neemt vervolgens de tien rededeelen in beschouwing. Hierna, komt hij als van zelf tot de woordschikking, geeft eenige algemeene voorschriften tot een' goeden Nederlandschen stijl, enz.; weet de aandacht zijner lezers in hooge mate te boeijen, als hij handelt over den rijkdom, de zachtheid en zoetvloeijendheid, de kracht en sterkte, en het klankrijke en klanknabootsende van het Nederlandsch. Hiermede nog niet voldaan, onderhoudt hij ons over eenige andere fraaije eigenschappen der taal, en eindigt zijn onvolprezen meesterstuk met eene kleine verhandeling over de Nederlandsche prosodie, welke wij niet genoeg aan onze lezers kunnen aanbevelen.
Het vierde deel bevat de Nederlandsche Redekunst, of grondbeginselen van stijl en welsprekendheid voor Nederlanders. Na eene kernachtige uiteenzetting van algemeene bepalingen, die wij met groot genoegen lazen, handelt Lulofs over eenige eigenschappen der gedachten, de spraakfiguren, de zoogenaamde karakters van den stijl, waarmede