zigd formaat, van 's mans ‘Taalkundige Werken’ durven ondernemen, en om deze onderneming wèl te doen slagen, heeft hij haar onder het toezigt gesteld van den bekwamen taalgeleerde, Dr. a. de jager. Dat is voorzeker een verstandig besluit; wij nemen alleen de vrijheid te vragen: wat de uitdrukking herzien, op den titel, beteekent? Wij hadden gewenscht en ook verwacht, dat de Heer de jager, al ware het met weinige woorden, zich over het aandeel had uitgelaten, dat hij aan die herziening gehad heeft, maar wij zijn in deze verwachting te leur gesteld. Eene doorloopende raadpleging van den eersten druk (de tweede is ons niet ter hand) heeft ons doen zien, dat de voorname inhoud in den derden druk onveranderd gebleven is, terwijl de afdeelingen, waarin hij is gesplitst, alleen door daarboven gestelde nommers onderscheiden zijn. Deze onderscheiding heeft mede plaats in de ‘Aanteekeningen en Taalkundige opmerkingen’, waarvan bovendien enkele gedeelten, soms geheele bladzijden, zijn weggelaten. Of deze veranderingen door den Schrijver reeds in den tweeden druk gemaakt zijn, dan of ze aan den herziener moeten toegeschreven worden, kunnen wij niet beoordeelen. En is deze derde druk met de genoemde veranderingen niet meer dan een getrouwe overdruk van den tweeden, gelijk wij wel zouden vermoeden, dan komt het werk der ‘herziening’ neder op het corrigeren van de drukproeven en op eene enkele noot op bl. 122, waarin de Nederlandsche spraakkunsten vermeld worden, die na de eerste
uitgave van het werk verschenen zijn!
Doch hoe het hiermede ook zij, 't is zeer mogelijk, dat de Heer de jager, òf uit eigen overtuiging, òf op uitdrukkelijk verlangen van den Uitgever, zich geene veranderingen in den oorspronkelijken arbeid van den Auteur heeft willen of durven veroorloven, 't zij uit eerbied voor 's mans zelfstandigheid, 't zij uit vrees om het gebruik van zijn werk bij het onderwijs te bemoeijelijken: wij voor ons zouden, bij eene beschouwing der zaak op zich zelve, wel wenschen, dat de bekwame taalkenner den pligt van herziener niet zoo naauw had beperkt. Naar ons oordel zouden, om maar eens iets te noemen, vele zoogenaamde Anglicismen, Gallicismen en Germanismen, die de Auteur niet bij anderen gevonden, maar zelf bedacht heeft, zonder schade hebben kunnen wegvallen, omdat ze te grof zijn, dan dat ze door iemand zullen worden begaan, terwijl