Renout van Montalbaen, Ferguut en den Trojaanschen oorlog, het Dierengedicht Reinaert de Vos, willem van hildegaersberch, en tot deze en gene kleinere gedichten, Romantische Verhalen, Legenden, Drama's enz., namelijk de Borchgravinne van Vergi, Theophilus, Beatrys, de Reis van Sint Brandaen, Seneka leren, Esmoreit en Lippyn, en een Oud Volkslied; waarna hij, tot de prozaschriften overgaande, Proeven uit het Leven van Jezus door den Hoogleeraar g.j. meijer, en daarbij in eene noot iets uit het rijmwerk van den Levene ons Heren, door Dr. p.j. vermeulen in het licht gegeven, uit den Clerck uit de laege landen bij der zee, den Delftschen Bijbel van 1477, en die Tafle van den eersten boec der Leken Spieghel, bijbrengt; waarop alsdan Taalkundige Aanstippingen en een Glossarium volgen, en met eenige Verbeteringen en Toevoegsels, en een Naschrift over maerlant's boec van den Houte, dit werk besloten wordt.
Dat in dit werk veel belangrijks voorkomt, dat het doorslaande blijken van 'sHoogleeraars belezenheid en taalkennis oplevert, en geschikt is, om op het voortreffelijke, in deze of gene geschriften onzer oude Schrijvers te vinden, opmerkzaam te maken, en deze alzoo eenigzins in hunne waarde te doen kennen en hoog schatten, valt niet te loochenen. Onze plaatsruimte laat niet toe, met die uitvoerigheid over dit Handboek te spreken, als elders bij de beoordeeling is geschied. Met die bescheidenheid, die allen menschen moet bekend zijn, en bijzonder in het Gemeenebest der Letteren te huis behoort, waar zij, bij teregtwijzing en verschil van meening, altijd moet voorzitten, als kenmerk van onpartijdigheid en goeden smaak, moeten wij echter zeggen, dat hier nog al een en ander voorkomt, waaromtrent wij vermeenen van den geëerden Schrijver te moeten verschillen, en wij vele elders gemaakte aanmerkingen met den daar opgetreden Recensent deelen. Zoo zouden wij niet, gelijk de Hoogleeraar doet, den aanvang onzer Letterkunde in de tweede helft der dertiende, maar reeds in de twaalfde Eeuw stellen, en haar verval en verbastering dagteekenen van dat tijdstip, waarop de Hoogleeraar haar begin heeft gesteld. Bij het geven van Proeven uit oud-Nederlandsche geschriften ware het, onzes inziens, van belang geweest, dat zijn Hooggel. meer chronologisch en kritisch ware te werk gegaan. In plaats van eenige verstrooide en zonder veel zamenhang op