Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSjaïr Bidasari. Oorspronkelijk Maleisch Gedicht, met eene Vertaling en Aanteekeningen; uitgegeven door W.R. van hoëvell, Theol. Doct., Vice-President van het Bataviaasch Genootschap, en Predikant te Batavia. Batavia, ter drukkerije van het Bataviaasch Genootschap. 1844. In gr. 8vo. 631 bl.Door de bewerking en uitgave van dit Maleisch werk toont de Eerw. van hoëvell, het loffelijk voetspoor te willen volgen van die Protestantsche Godsdienstleeraren, welke in de beide vorige eeuwen genoegzaam de eenigen waren, die zich op eene wetenschappelijke beoefening van het Maleisch toelegden, met het doel om het volk in die taal het Evangelie te verkondigen en voor het Christendom te winnen. Dat de uitgever eene, gelijk hij ze noemt, poëtische conceptie gekozen heeft, een Heldendicht, hetwelk door geen enkel woord in aanraking komt met het Christendom, kan niemand bevreemden, die in aanmerking neemt, dat de studie der Maleische schriften als de ware en hoofdbron moet beschouwd worden, waaruit de kennis van die taal moet worden geput. Er was ook nog eene andere reden, om welke de Vertaler zijne landgenooten, zoo wel in Oostindië als in Europa, met | |
[pagina 618]
| |
den inhoud van een der beste Maleische gedichten wilde bekend maken. Al te veel, zoo 't schijnt, heeft ook in Nederland het vonnis van den beroemden crawfurdGa naar voetnoot(*) weerklank gevonden, als hij zegt: ‘Van de Maleische gedichten mag men zeggen, dat het eene rijmelarij is alleen voor het oog en het oor, vermits er verbeelding, vuur en hartstogt, met één woord alles aan ontbreekt, om ze tot wezenlijke dichtstukken te maken.’ Om het daardoor ontstane vooroordeel tegen de Maleische poëzij weg te nemen, meende de Eerw. van hoëvell geenen beteren weg te kunnen inslaan, dan een der onder de Maleijers meest bekende en geliefkoosde Sjaïrs of dichtstukken in onze taal uit te geven. Het is een uitgebreid stuk, uit ongeveer 7000 regels bestaande, en in zes afdeelingen of zangen verdeeld. Wat nu de aesthetische waarde van dit dichtstuk betreft, het heeft meer van eene Idylle dan van een Heldendicht. Treffende schilderingen van teedere gevoelens en aandoenlijke gebeurtenissen kan men daaraan niet ontzeggen; en deze eigenschap veraangenaamt de lezing, ook bij het gemis van hooge dichterlijke vlugt. Allerwegen wordt men aangetrokken door den hartelijken toon en door bevallige naïveteit. Naar ons oordeel zou de overzetting nog met meer genoegen gelezen worden, indien de uitgever, ook wat den vorm der regels en volzinnen betreft, geheel in ongebonden stijl had geschreven. Voornamelijk echter bestaat de belangrijkheid van het stuk (hetwelk blijkbaar geschreven is vóór den tijd, waarin de Europeanen zich in den Indischen Archipel gevestigd hadden) daarin, dat het den lezer de oorspronkelijke zeden, denkbeelden en het karakter van den Maleischen volksstam naar het leven afgeschetst voor oogen stelt. Eene soortgelijke verdienste heeft in dit opzigt de Bidasari, met betrekking tot de kennis der Maleijers, als de Duizend en ééne Arabische Nachtvertellingen, voor de kennis van een ander gedeelte van het Oosten. Omtrent zekere van de overige verzen verschillende ge- | |
[pagina 619]
| |
deelten des gedichts, bij de Maleijers pantons genaamd, merkt de Vertaler aan, dat deze het best verklaard kunnen worden als refereinen te zijn, die dienen, om, bij de anders eenparige versmaat van disticha van vier regels, die op elkander rijmen, in den zang eenige afwisseling daar te stellen, en bij welke er niet naauwkeurig op gelet wordt, of de panton al of niet zamenhangt met het voorgaande of volgende, waardoor dan de zin van dit referein dikwijls onverstaanbaar is, of liever wel degelijk onzin bevat, dewijl het den dichter slechts om de klanken te doen is. Onze aandacht viel op deze aanmerking van den Vertaler, omdat het ons voorkomt, dat zij welligt ook van toepassing is op andere nog oudere dichtstukken van andere volken. Zou, bij voorbeeld, Hoogl. II:15, en misschien nog andere gedeelten van dit Bijbelboek, niet als zulk een panton moeten beschouwd worden, en het dus te vergeefs zijn, zulke plaatsen in overeenstemming te willen verklaren met den overigen inhoud? Behalve het reeds opgemerkte goede van dit werk, is deszelfs verschijning nog om eene andere reden der opmerkzaamheid van onze landgenooten waardig. Het ultramontanismus heeft onlangs, in openbare dagbladen, niet alleen, en dit wel uitdrukkelijk, de levenswijze der Roomsche Geestelijken in Nederlandsch Indië, maar, tot verschooning van het gedrag der Roomsche Priesters, ook dat der Protestantsche Leeraren aldaar beschreven als een' gestadigen maaltijd, of als een leven, hoofdzakelijk doorgebragt in schouwburgen, in concert- en danszalen. Dit beweerde laten wij voor rekening van hen, die zulk een oordeel noodig hebben tot regtvaardiging van dat beruchte, hetwelk in Indië, te regt of te onregt, reactie heeft veroorzaakt. Maar zoo veel blijkt ons uit dit werk, dat de geleerde van hoëvell niet behoort tot het getal der zoodanigen, die hunnen tijd aldaar nutteloos doorbrengen. Zijne grondige geleerdheid en ijver worde erkend en regt gewaardeerd, en zijn werk vinde eene wèl verdiende en gunstige opname bij allen, die belang stellen in hetgeen dienen kan, om den smaak en het karakter van de zoo talrijke Maleische bevolking in den Indischen Archipel te leeren kennen! Mogt aan het werk een tweede druk ten deel vallen, dan vertrouwen wij, dat de geleerde Uitgever aan de correctie van den Nederduitschen tekst meerdere naauwkeu- | |
[pagina 620]
| |
righeid zal doen besteden, en daardoor het werk gezuiverd worden van vele drukfouten. |
|