Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 409]
| |
De Lijkbus of de Graven, bevattende eenige beschouwingen over het leven, de wereld, enz.; door H.J. Abbring, gepensioneerd 1e Kapitein Ingenieur, Ridder der Orde van den Ned. Leeuw. Te Utrecht, bij J.G. Andriessen. 1841. In gr. 8vo. 40 bl. f : - 45.Wij vereeren de ernstige en godsdienstige gevoelens van den Heer abbring, en wenschen hartelijk, dat men overal, bij gepensioneerde en niet gepensioneerde Officieren niet alleen, maar ook in andere standen, hetzij al, hetzij niet behoorende tot de Ridders der Orde van den Nederlandschen Leeuw, de gedachten des doods aanwende tot Christelijke vertroosting en besturing. En wij gelooven vastelijk, dat de man het regt goed meent met zijn schrijven over den dood, ‘dien geweldigen jager, dien onverzadelijken schutter, dien grooten verwoester van het heelal, dien grooten eigenaar van alles;’ maar 't is met dat al wat wonderlijk: ‘Het is zijn werk, Koningrijken te vernielen en de sterren uit te blusschen;’ ‘noch salomo's koperen zee, noch de tranenflesschen der Ouden zouden het vocht kunnen bevatten, hetwelk deze werelddwinger reeds heeft doen storten. Wanneer hij in een land woedt, dan vergeet de landman, dat zijne polders onder water en zijne runderen bedwelmd op den dijk staan; dan sluit de burger zijn' winkel en rekent alle winst schade; de koopman vergeet zijne wisselbrieven te teekenen, en de veder trilt zoo sterk in de hand van den schrijver, alsof ze nog hare zitplaats had in de vleugelen eener duif,’ (wat? duivenpennen?) ‘die eenen verscheurenden havik boven zich in de lucht ziet zweven.’ ‘Hij kiest doorgaans zulke gedaanten, welke zijn eigen dor geraamte het minst gelijken; hierom is eene gemeste zwaarlijvigheid zijne gewone dragt (?).’ Tot deze en dergelijke beschouwingen verkreeg de Schrijver aanleiding op de nieuwaangelegde begraafplaats bij Utrecht, waar hij, nevens de wapens van adellijke geslachten, de namen zag van eenige anderen, ‘waarvan sommige als schrandere geleerden en pleitbe- | |
[pagina 410]
| |
zorgers; andere weder als bedrijvige Notarissen of ijverige zaakverzorgers... uitmunten.’ Onwillekeurig kwam ons hier en daar (b.v. bij het bovenstaande cursijf gedrukte) napoleon's bekend gezegde voor den geest: du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas. De schrijvenslust schijnt den Heer abbring in merg en bloed te zitten. Behoort hij welligt ook tot de genen, van welke hij schrijft: ‘Alles jaagt hier naar eer, naar roem; een ieder wil, dat men na zijn' dood nog van hem spreke; vandaar’ (eene zeer gewaagde stelling) ‘heeft ieder volk zijne groote mannen.’ Indien de Schrijver Latijn verstaat, verzoeke hij van Prof. vinke, aan wien dit boekje is opgedragen, diens Oratio eens ter lezing, waarin die geleerde over den invloed der Christelijke Godsdienst op de vertroosting bij treffende sterfgevallen het een en ander gezegd heeft, doordachter en den ‘Christenwijsgeer’ waardiger, dan het losse, dat, na onzen dood, in onze woning, ‘de zwakke natuur van eenige weinige vrienden, een traan zal storten, terwijl reden en godsvrucht, beter onderwezen, den verstorvene geluk wenschen, en zijn graf als eene heerlijke wissel- en rustplaats beschouwen.’ Wraakt dan ‘rede en godsvrucht’ de droefheid over den dood van dierbare betrekkingen?Ga naar voetnoot(*) Wanneer den gepensioneerden Kapitein-Ingenieur en Leeuwenridder nogmaals de lust bekruipen mogt, om iets tot stichting van het publiek te laten drukken, late hij vooraf de pen van eenen waren vriend, zij het dan nog zoo onbarmhartig, in zijn handschrift schrappen; - wij loopen dan, als die vriend tevens kunde en smaak bezit, minder gevaar van eenvoudige en duizendmaal gezegde en gedrukte zaken in hooggestevelde woorden en klinkenden bliktri, als hier, ter lezing te bekomen. |
|