en nopens het twijfelachtig gedrag van den Kroonprins, als, naar den uiterlijken schijn, de zaak der afvalligen openlijk omhelzende, gegispt wordt. Op het laatste moeten wij echter aanmerken, dat het Mengelwerk dier Courant van gezegden dag alleen spreekt van hetgeen waar was naar den uiterlijken schijn, en wel in die en kort vóór die oogenblikken, waarin het bedoelde nommer van dat dagblad werd uitgegeven; zoodat zich de gebezigde uitdrukkingen zeer wel laten verdedigen. Het is ook onwaar, dat het verraad (indien het door Z. Kon. H. gepleegd ware, hetgeen wij niet kunnen gelooven) alleen tegen den Koning, en niet tegen de Natie zou zijn gepleegd, gelijk de briefschrijver bl. 17 beweert. Met het slot op bl. 19 vereenigen wij ons gaarne, namelijk om alle pogingen tot het doen overslaan van den geest van wantrouwen en wederspannigheid te verfoeijen; doch het is ons niet gebleken, dat eenig artikel in éénig Noord-Nederlandsch dagblad, althans niet in de Arnhemsche Courant, met dat boosaardig oogmerk geschreven is geweest. In den tweeden brief, bl. 9, staat, onzes inziens, niet onjuist aangemerkt, dat Maastricht en Venlo te sterk garnizoen en te veel kosten van verdediging vorderen, om voor ons van blijvende waarde te zijn; en Recensent hoopt ook, dat, in plaats van die vestingen, ons liever, bij eindelijke schikking, iets in ruiling worde gegeven, dat meer in ons bereik ligt, b.v. het land benoorden Antwerpen, zoodat wij tot aan Antwerpen toe de beide oevers van de Schelde hadden. Dan konden de Belgen daar geene forten aanleggen, en eene Hollandsche oorlogsvloot kwame altijd gemakkelijk tot voor de stad. Dit zou de ligging van Antwerpen zoo ongunstig maken, dat de handel zich van daar weldra geheel
naar Amsterdam, Rotterdam en Middelburg verplaatsen zou.
Minder belangrijk is No. 6, eene Opwekking van den Heer bruining aan de verschillende Kerkleeraars in ons Vaderland, om tegen het misbruik van sterke dranken, vooral in koud en vochtig weder, te prediken. Ja, dat zal er veel toe doen! Intusschen vinden wij hier toch wel iets leerzaams, eenige schrandere opmerkingen, en een aantal zonderlinge anecdoten. Het is maar jammer, dat alles zoo koddig dooreengemengd is, en de Schrijver zichzelven zoodanig voorbijpraat, dat hij niet alleen overdrevene stellingen ten opzigte der schadelijkheid van de sterke dranken voorstaat, maar ook